ECLI:NL:RBMNE:2016:6355

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
5406231 ME 16-252
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en transitievergoeding bij arbeidsongeschiktheid; tijdigheid van verzoekschrift

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de daaropvolgende transitievergoeding. De werkneemster, die sinds 29 oktober 2013 arbeidsongeschikt was, had op 30 september 2016 een verzoekschrift ingediend tot betaling van een transitievergoeding van € 3.434,40 bruto, nadat haar arbeidsovereenkomst door de werkgever was opgezegd. De werkgever had in een brief van 21 oktober 2015 aan de werkneemster meegedeeld dat het dienstverband per 30 oktober 2015 zou eindigen, maar de werkneemster stelde dat de opzegging pas met een latere brief van 30 juni 2016 was bevestigd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst met de brief van 21 oktober 2015 is opgezegd en dat de werkneemster haar verzoekschrift niet tijdig heeft ingediend, aangezien dit niet binnen de drie maanden na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gebeurd. Hierdoor werd de werkneemster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de transitievergoeding. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de werkneemster als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld, die aan de zijde van de werkgever tot op heden op nihil zijn begroot.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van tijdige indiening van verzoekschriften in arbeidszaken, vooral in het kader van de transitievergoeding, en bevestigt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst correct heeft opgezegd volgens de geldende wetgeving.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 29 november 2016
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 5406231 / ME VERZ 16-252 van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde mr. E. Hoekstra,
en
de vennootschap onder firma
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna ook te noemen: [verweerster] ,
vertegenwoordigd door de heer [A] (vennoot/eigenaar),
gemachtigde de heer H. Sewgobind.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 30 september 2016;
- het verweerschrift van [verweerster] , ter griffie ingekomen op 4 november 2016.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2016. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [1967] , is op 1 juni 2011 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [verweerster] . Laatstelijk was zij werkzaam als Pedagogisch Medewerker, tegen een salaris van € 2.060,64 bruto per maand (inclusief vakantietoeslag).
2.2.
[verzoekster] is sinds 29 oktober 2013 arbeidsongeschikt.
2.3.
In een brief van [verweerster] aan [verzoekster] – gedateerd 21 oktober 2015 – staat onder meer het volgende:
“Vrijdag 16 oktober werd ik gebeld door een heer van het UWV met de mededeling dat besloten was dat je niet in aanmerking zou komen voor een WIA-uitkering. Hiervan zullen nog de nodige documenten naar mij als werkgever worden opgestuurd. Volgens het UWV betekent dit dat je bij ontslag voor een WW-uitkering in aanmerking kunt komen.
Voor nu ligt het in de lijn om je dienstverband bij [verweerster] per 30 oktober aanstaande te beëindigen. Dit op grond van de volgende vaststellingen.
- Je kunt het werk waarvoor je bent aangenomen niet meer doen;
- De duur van de arbeidsongeschiktheid is 24 maanden;
- Jij als werkneemster en ik als werkgever hebben voldoende geprobeerd om je weer aan het werk te krijgen, maar dat is niet gelukt;
- De arbeidsongeschiktheid zal zeker nog langer als 26 weken na de ontslagdatum aanhouden.
Het ontslag zal daarom ingaan met ingang van 30 oktober 2015.
Namens [verweerster] wil ik je bedanken voor je inzet de afgelopen jaren.”
2.4.
[verweerster] heeft een ‘Aanvraag ontslagvergunning’ ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Deze aanvraag is op 22 oktober 2015 door het UWV ontvangen. Op 15 juni 2016 heeft het UWV een beslissing op de ontslagaanvraag genomen. In die ‘Beslissing op ontslagaanvraag’ staat onder meer het volgende:

Beslissing
Wij verlenen u hierbij toestemming om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen.
Opzegging
De verleende toestemming is vier weken geldig. U kunt de arbeidsovereenkomst tot 13 juli 2016 opzeggen. Houd rekening met de regels die daarvoor gelden.
De behandeling van uw aanvraag heeft 238 dagen geduurd. Deze periode kunt u in mindering brengen op de opzegtermijn met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert.”
2.5.
In een brief van [verweerster] van 30 juni 2016 aan [verzoekster] staat onder meer het volgende:
“In vervolg op mijn eerdere schrijven, d.d. 21 oktober 2015, bevestig ik je hierbij dat je dienstverband met terugwerkende kracht en rekening houdende met 1 maand opzegtermijn zal eindigen per 29 november 2015.”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen tot:
betaling aan [verzoekster] van een bedrag ad € 3.434,40 bruto ter zake een vergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW (de transitievergoeding);
de wettelijke rente over het genoemde onder a. vanaf de dag dat dit bedrag is verschuldigd;
verstrekking aan [verzoekster] van een opzeggingsbrief waarin de correcte datum van de beëindiging van het dienstverband staat vermeld, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,00 per dag of dagdeel voor elke dag na betekening van de beschikking dat [verweerster] niet voldoet aan de beschikking met een maximum van € 5.000,00;
e kosten van het geding.
3.2.
Aan haar verzoek legt [verzoekster] het navolgende ten grondslag. [verweerster] is op grond van artikel 7:673 lid 1 BW een transitievergoeding aan [verzoekster] verschuldigd nu het dienstverband tenminste 24 maanden heeft geduurd en het dienstverband door [verweerster] is opgezegd.

4.Het verweer

4.1.
[verweerster] voert verweer. [verweerster] heeft onder meer aangevoerd, kort samengevat, dat zij met haar brief van 21 oktober 2015 [verzoekster] op de hoogte heeft gebracht van het einde van het dienstverband (met ingang van 30 oktober 2015), waartegen [verzoekster] geen bezwaar heeft gemaakt.

5.De beoordeling

5.1.
Indien een arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en deze door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Geen transitievergoeding is verschuldigd, zo volgt uit lid 7 sub c van dat artikel, als het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.
5.2.
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster] . Voorts staat vast dat de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en dat de arbeidsovereenkomst door [verweerster] is beëindigd, zodat [verzoekster] in beginsel aanspraak kan maken op de transitievergoeding, hetgeen zij ook heeft gedaan (zie rechtsoverweging 3.1 onder a.).
5.3.
In deze zaak is de vraag aan de orde op welk moment [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] heeft opgezegd. Immers, het moment van opzeggen is van belang voor de vraag of [verzoekster] haar verzoekschrift tijdig heeft ingediend. Ingevolge artikel 7:686a lid 4 onder b BW vervalt de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd indien het – en daarvan is hier sprake – een verzoek op grond van artikel 7:673 BW betreft.
5.4.
[verweerster] heeft zich op het standpunt gesteld zij met haar brief van 21 oktober 2015 (zie rechtsoverweging 2.3) aan [verzoekster] het dienstverband met [verzoekster] (met ingang van 30 oktober 2015) heeft opgezegd en dat haar brief van 30 juni 2016 (zie rechtsoverweging 2.5) slechts een bevestiging van de opzegging in voornoemde brief van
21 oktober 2015 betrof (en derhalve niet moet worden gezien als een ‘tweede opzegging’). [verzoekster] stelt zich echter op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst pas met de brief van 30 juni 2016 is opgezegd. Kern van het geschil is derhalve de vraag in welk van voornoemde brieven de opzegging besloten ligt.
5.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de inhoud van de brief van
21 oktober 2015 duidelijk en ondubbelzinnig dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] heeft opgezegd met ingang van 30 oktober 2015. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerster] ook bevestigd dat een beëindiging van het dienstverband met die brief werd beoogd en [verzoekster] heeft op de zitting verklaard deze brief te hebben ontvangen. Bovendien is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat per 30 oktober 2015 de (re-integratie)werkzaamheden zijn gestaakt, dat over is gegaan tot eindafrekening en dat er – behoudens een enkele e-mailwisseling over de transitievergoeding – na
30 oktober 2015 geen contact meer is geweest tussen partijen, zodat ook uit de feitelijke gang van zaken kan worden opgemaakt dat de arbeidsovereenkomst met de brief van
21 oktober 2015 is geëindigd. Dat [verweerster] (ook) een ‘Aanvraag ontslagvergunning’ heeft ingediend bij het UWV laat onverlet dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst met haar brief van 21 oktober 2015 heeft opgezegd.
5.6.
Gelet op de hiervoor onder rechtsoverweging 5.3 genoemde (fatale) vervaltermijn en het oordeel dat de arbeidsovereenkomst met de brief van 21 oktober 2015 is opgezegd (en derhalve met ingang van 30 oktober 2015 is geëindigd), heeft [verzoekster] het verzoek tot betaling van de transitievergoeding niet tijdig ingediend. Immers, zij heeft haar verzoekschrift niet binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd ingediend. [verzoekster] zal dan ook niet-ontvankelijk verklaard worden in haar verzoek. De door [verzoekster] gedane nevenverzoeken treffen hetzelfde lot.
5.7.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op nihil. Weliswaar heeft [verweerster] zich (eerst) tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift laten bijstaan door een gemachtigde. Echter, zo heeft de kantonrechter het begrepen, is die gemachtigde werkzaam bij [verweerster] , zodat om die reden geen ‘salaris gemachtigde’ wordt toegekend.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoeken;
6.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2016.