ECLI:NL:RBMNE:2016:6342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
16.659493-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een stel voor het onbeheerd achterlaten van GHB en bezit van drugs en wapens met kinderen in de nabijheid

Op 29 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man en zijn 32-jarige vriendin uit Almere. De man werd veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. De vrouw kreeg een werkstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De zaak kwam aan het licht toen het 5-jarige zoontje van de man uit een flesje GHB dronk dat onbeheerd op een kast was achtergelaten. Dit leidde tot een ziekenhuisopname, maar het kind herstelde volledig. De rechtbank oordeelde dat het stel zich bewust was van de risico's die hun levensstijl met zich meebracht, vooral met jonge kinderen in de nabijheid van drugs en wapens. De rechtbank legde voorwaardelijke gevangenisstraffen op om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, waaronder het bezit van GHB, MDMA, hennepplanten, en het illegaal afnemen van elektriciteit. De rechtbank benadrukte de ernst van de situatie, vooral gezien de aanwezigheid van kinderen in de woning, en oordeelde dat de combinatie van drugs en wapens grote risico's met zich meebracht. De rechtbank hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte en zijn gewijzigde levensstijl, maar vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659493-15
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 november 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsvrouw en verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 januari 2015 in de gemeente Almere, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of nalatig is geweest, te weten door een fles met daarin een hoeveelheid GHB (4-hydroxyboterzuur) onbeheerd op een voor personen en/of kinderen bereikbare plaats (op een kast) achter te laten, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [minderjarige] (geboren [2009] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten bedreiging van vitale lichaamsfuncties zoals ademhaling en/of bloedsomloop, misselijkheid
en/of slaperigheid en/of (meerdere malen) (langdurig) bewustzijnsverlies en/of coma, als gevolg van een overdosis, althans een hoeveelheid GHB (4-hydroxyboterzuur) heeft bekomen, waardoor intensief medisch ingrijpen noodzakelijk was (te weten onder andere beademing en/of zuurstof toediening en/of een infuus ingebracht middels een botnaald en/of een medicamenteuze coma), althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
2.
hij op of omstreeks 20 januari 2015 in de gemeente Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in zijn woning gelegen aan [adres] )
ongeveer 89,5 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB
(4-hydroxyboterzuur) en/of 1 pil, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3.
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2014 tot en met 20 januari 2015 in de gemeente Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 14 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
4.
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2014 tot en met 21 januari 2015 in de gemeente Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (11.321 kWh), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.
5.
hij op of omstreeks 20 januari 2015 in de gemeente Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een busje pepperspray en/of een busje traan(CS)gas, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft/hebben gehad.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten.
De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.BEWEZENVERLARING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, omdat verdachte bekent deze feiten te hebben gepleegd. De officier van justitie heeft wat betreft feit 1 onder verwijzing naar jurisprudentie betoogd dat het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich wat betreft een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Overweging feit 1
Op grond van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld dat de 5-jarige [minderjarige] ernstig onwel is geworden na het drinken van GHB. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [minderjarige] na één nacht in het ziekenhuis te hebben doorgebracht weer naar huis mocht en hij er geen blijvend letsel aan over heeft gehouden. De rechtbank maakt hieruit op dat de herstelperiode van korte duur is geweest en [minderjarige] volledig is hersteld. Dit maakt dat, hoewel het door [minderjarige] opgelopen letsel als zeer ernstig kan worden beschouwd, dit niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. De rechtbank acht feit 1 daarom bewezen in die zin dat [minderjarige] lichamelijk letsel heeft opgelopen met tijdelijke ziekte tot gevolg.
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 20 januari 2015 in de gemeente Almere roekeloos is geweest, te weten door een fles met daarin een hoeveelheid GHB (4-hydroxyboterzuur) onbeheerd op een voor kinderen bereikbare plaats (op een kast) achter te laten, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [minderjarige] (geboren [2009] ) lichamelijk letsel, te weten bedreiging van vitale lichaamsfuncties zoals ademhaling en bloedsomloop, misselijkheid
en slaperigheid en bewustzijnsverlies, als gevolg van een overdosis GHB
(4-hydroxyboterzuur) heeft bekomen, waardoor intensief medisch ingrijpen noodzakelijk was (te weten onder andere beademing en zuurstof toediening en een infuus ingebracht middels een botnaald en een medicamenteuze coma), dat daaruit tijdelijke ziekte van deze was ontstaan.
2.
hij op 20 januari 2015 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in zijn woning gelegen aan [adres]
ongeveer 89,5 milliliter van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en 1 pil
van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) en MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
hij in de periode van 25 juni 2014 tot en met 20 januari 2015 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 14 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4.
hij in de periode van 25 juni 2014 tot en met 21 januari 2015 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (11.321 kWh), toebehorende aan Liander NV, waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
5.
hij op 20 januari 2015 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, een busje pepperspray en een busje traan(CS)gas, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Van het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zodanig letsel bekomt dat daaruit tijdelijke ziekte ontstaat.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 4:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Ten aanzien van feit 5:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf naar voren gebracht dat in een soortgelijke zaak als deze door de rechtbank Den Bosch een lagere straf is opgelegd. Er moet daarnaast rekening worden gehouden met het feit dat verdachte al gestraft is, doordat de kinderen een periode uit huis geplaatst zijn geweest, en met het tijdsverloop. De raadsvrouw heeft verzocht een kortere werkstraf op te leggen dan gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft een flesje GHB roekeloos onbeheerd achtergelaten, waardoor zijn jongste zoon, die op dat moment 5 jaar oud was, uit dit flesje heeft kunnen drinken en zichzelf daarmee heeft vergiftigd.
Verdachte heeft daarnaast in zijn woning samen met zijn echtgenote een hoeveelheid GHB en een pil MDMA aanwezig gehad. Ook hebben verdachte en zijn echtgenote een busje traangas en een busje pepperspray voorhanden gehad. Verder hadden zij in hun woning een hennepkwekerij met veertien hennepplanten. De stroom voor de kwekerij werd via een illegale aansluiting gestolen. In de woning woonden ook hun twee jonge kinderen. De combinatie van drugs en wapens enerzijds en (kleine) kinderen anderzijds in één woning brengt grote risico’s met zich. Kinderen staan in een afhankelijke positie ten opzichte van hun ouders en zouden nooit door hun ouders aan dergelijke risico’s mogen worden blootgesteld. Zij zouden daartegen juist beschermd moeten worden door hun ouders. Het feit dat de drugs en de wapens in dit geval in een kluis lagen maakt het voorgaande – zoals deze zaak alleen al illustreert – niet anders. Daar komt ook nog bij dat hennepteelt in woningen (brand)gevaarlijke situaties veroorzaakt.
De rechtbank maakt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 oktober 2016 op dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De reclassering vermeldt in het rapport van 7 maart 2016 dat verdachte niet heeft willen praten over de feiten waarvan hij wordt verdacht. De reclassering kan daarom geen verband leggen tussen de feiten en de persoon van verdachte. In combinatie met zijn defensieve houding kan de kans op herhaling niet ingeschat worden.
Tijdens de zitting is gebleken dat verdachte zijn houding heeft gewijzigd en inzicht gaf in zijn inmiddels gewijzigde levensstijl en het bewustzijn van het risico waarin hij zijn kinderen heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van de feiten. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank zal echter in straf verminderende zin rekening houden met het blanco strafblad van verdachte en zijn proceshouding. De rechtbank acht daarom in dit geval een taakstraf in de vorm van een werkstraf passend. Dit zal door de ernst van de feiten een werkstraf van forse duur zijn. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich wederom met (dergelijke) strafbare feiten in te laten.
Alles overziende zal aan verdachte worden opgelegd een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uur te vervangen door 90 dagen hechtenis als verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht en een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De tijd die verdachte in verzekering heeft gezeten zal op de werkstraf in mindering worden gebracht.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 308, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze feiten op de wijze zoals onder 6 omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- legt aan verdachte op een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
180 uur;
- beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door
90 dagenhechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
twee jaarniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter, mrs. J. Mendlik en P.K. van Riemsdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2016.