ECLI:NL:RBMNE:2016:6341

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2016
Publicatiedatum
29 november 2016
Zaaknummer
16.659494-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een stel voor drugshandel en gevaarlijke situaties voor kinderen

Op 29 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man en zijn 32-jarige vriendin uit Almere. De man werd veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, terwijl de vrouw een werkstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand kreeg opgelegd. De verdachten waren schuldig bevonden aan het bezit van verschillende drugs, waaronder GHB en hennepplanten, en het voorhanden hebben van wapens zoals traangas en pepperspray. De zaak kwam aan het licht toen hun 5-jarige zoontje GHB dronk uit een flesje dat onbeheerd was achtergelaten. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich niet alleen schuldig maakten aan drugshandel, maar ook aan het in gevaar brengen van hun kinderen door deze stoffen en wapens in hun woning te hebben. Tijdens de zitting werd duidelijk dat het stel hun levensstijl had veranderd en zich bewust was van de risico's die zij voor hun kinderen hadden gecreëerd. De rechtbank legde voorwaardelijke gevangenisstraffen op om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, vooral gezien de aanwezigheid van kinderen in de woning, en de rechtbank vond het noodzakelijk om een stevige straf op te leggen om de veiligheid van de kinderen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659494-15
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 15 november 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. M. Kamper en van de standpunten door de raadsvrouw en verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 20 januari 2015 in de gemeente Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in haar woning gelegen aan [adres] )
ongeveer 89,5 milliliter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB
(4-hydroxyboterzuur) en/of 1 pil, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) en/of MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
zij in of omstreeks de periode van 25 juni 2014 tot en met 20 januari 2015 in de gemeente Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 14 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
3.
zij in of omstreeks de periode van 25 juni 2014 tot en met 21 januari 2015 in de gemeente Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (11.321 kWh), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander NV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.
4.
zij op of omstreeks 20 januari 2015 in de gemeente Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een busje pepperspray en/of een busje traan(CS)gas, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van categorie II, onder 6°, voorhanden heeft/hebben gehad.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten.
De verdachte wordt daardoor niet in haar verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.BEWEZENVERLARING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, omdat verdachte bekent deze feiten te hebben gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich wat betreft een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de aan verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij op 20 januari 2015 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in haar woning gelegen aan [adres]
ongeveer 89,5 milliliter van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur) en 1 pil van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) en MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
zij in de periode van 25 juni 2014 tot en met 20 januari 2015 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 14 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
zij in de periode van 25 juni 2014 tot en met 21 januari 2015 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (11.321 kWh), toebehorende aan Liander NV, waarbij verdachte en haar mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
4.
zij op 20 januari 2015 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander, een busje pepperspray en een busje traan(CS)gas, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Van het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Ten aanzien van feit 4:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf naar voren gebracht dat in een soortgelijke zaak door de rechtbank Den Bosch een lagere straf is opgelegd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte al is gestraft, doordat de kinderen een periode uit huis geplaatst zijn geweest, en met het tijdsverloop in deze zaak. Verdachte heeft thuis de zorg voor de kinderen, ze heeft een parttime baan en ze is met een opleiding bezig. De raadsvrouw heeft daarom verzocht een fors deel van de werkstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft in haar woning samen met haar echtgenoot een hoeveelheid GHB en een pil MDMA aanwezig en een busje traangas en een busje pepperspray voorhanden gehad. Daarnaast hadden zij in hun woning een hennepkwekerij met veertien hennepplanten. De stroom voor de kwekerij werd via een illegale aansluiting gestolen.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, temeer nu ook haar twee kinderen in de woning woonden. De combinatie van drugs en wapens enerzijds en (kleine) kinderen anderzijds in één woning brengt grote risico’s met zich. Kinderen staan in een afhankelijke positie ten opzichte van hun ouders en zouden nooit door hun ouders aan dergelijke risico’s mogen worden blootgesteld. Zij zouden daartegen juist beschermd moeten worden door hun ouders. De bescherming die de ouders hadden bedoeld te geven door het plaatsen van de goederen in een kluis is onvoldoende gebleken nu één van de kinderen ernstig onwel is geworden door het drinken van GHB uit een fles bestemd voor andere drank die de echtgenoot van verdachte vergeten was in de kluis terug te zetten. Daar komt ook nog bij dat hennepteelt in woningen (brand)gevaarlijke situaties veroorzaakt.
De rechtbank maakt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 oktober 2016 op dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De reclassering vermeldt in het rapport van 7 maart 2016 dat verdachte niet heeft willen praten over haar drugsgebruik en over de feiten waarvan zij wordt verdacht. De reclassering kan haar rol in de totstandkoming van de feiten daarom niet duiden en heeft geen verband kunnen leggen tussen het zelfinzicht van verdachte en haar delictgedrag. In combinatie met haar gesloten en soms wat vijandige houding is het lastig om risicofactoren aan te wijzen en kan de kans op herhaling niet ingeschat worden.
Tijdens de zitting is gebleken dat verdachte haar houding heeft gewijzigd en inzicht gaf in haar inmiddels gewijzigde levensstijl en het bewustzijn van het risico waarin ze haar kinderen heeft gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de feiten en het blanco strafblad van verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf rechtvaardigen. Dit zal door de ernst van de feiten een werkstraf van forse duur zijn. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich wederom met (dergelijke) strafbare feiten in te laten.
Alles overziende zal aan verdachte worden opgelegd een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uur te vervangen door 50 dagen hechtenis als verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank volgt de eis van de officier van justitie niet, omdat deze naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van de feiten.
De tijd die verdachte in verzekering heeft gezeten zal op de werkstraf in mindering worden gebracht.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze feiten op de wijze zoals onder 6 omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- legt aan verdachte op een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvoor de duur van
100 uur;
- beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door
50 dagenhechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 maand;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
twee jaarniet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter, mrs. J. Mendlik en P.K. van Riemsdijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2016.