In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtzaak betreffende een woninginbraak. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het stelen van contant geld en sieraden uit een woning in Huizen op 15 augustus 2012. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren gehouden op 4 november 2016, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Molleman. De officier van justitie, mr. M. Lousberg, vorderde een veroordeling op basis van het dactyloscopisch bewijs dat op het bovenlicht van de woning was aangetroffen. De verdediging betoogde dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte te veroordelen, aangezien het enkel aantreffen van een vingerafdruk niet bewijst dat hij daadwerkelijk in de woning was.
De rechtbank oordeelde dat de vingerafdruk van de verdachte op het bovenlicht een daderspoor was en dat er geen aannemelijke alternatieve verklaringen waren voor het aantreffen van het spoor. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank kwalificeerde het bewezen feit als diefstal met braak en inklimming.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels zijn leven op orde had gekregen. De rechtbank legde een werkstraf op van 60 uren, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde een proeftijd van 1 jaar vast. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit.