ECLI:NL:RBMNE:2016:6333

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
16.689424-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak met dactyloscopisch bewijs in jeugdstrafrechtzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2016 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtzaak betreffende een woninginbraak. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het stelen van contant geld en sieraden uit een woning in Huizen op 15 augustus 2012. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren gehouden op 4 november 2016, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Molleman. De officier van justitie, mr. M. Lousberg, vorderde een veroordeling op basis van het dactyloscopisch bewijs dat op het bovenlicht van de woning was aangetroffen. De verdediging betoogde dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte te veroordelen, aangezien het enkel aantreffen van een vingerafdruk niet bewijst dat hij daadwerkelijk in de woning was.

De rechtbank oordeelde dat de vingerafdruk van de verdachte op het bovenlicht een daderspoor was en dat er geen aannemelijke alternatieve verklaringen waren voor het aantreffen van het spoor. De rechtbank achtte de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank kwalificeerde het bewezen feit als diefstal met braak en inklimming.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels zijn leven op orde had gekregen. De rechtbank legde een werkstraf op van 60 uren, waarvan een deel voorwaardelijk, en stelde een proeftijd van 1 jaar vast. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659424-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting dat heeft plaatsgevonden achter gesloten deuren op 4 november 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Molleman, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Lousberg en van hetgeen door de raadsvrouw en verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 augustus 2012 te Huizen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen contant geld (50 euro) en diverse (gouden en zilveren) sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking
en/of inklimming

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht gelet op de aangifte en het aan verdachte toebehorende dactyloscopisch spoor dat is aangetroffen op het bovenlicht van de woning aan de [adres] in Huizen de ten laste gelegde inbraak wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - blijkens een aan de rechtbank overgelegde pleitnotitie - betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het enkele aantreffen van een vingerafdruk van verdachte op het bovenlicht van de woning onvoldoende is om vast te stellen dat verdachte in deze woning heeft ingebroken.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewezenverklaring
[benadeelde 1] heeft mede namens [benadeelde 2] bij de politie aangifte gedaan van een inbraak in haar woning aan de [adres] te Huizen. [2] Op 15 augustus 2012, omstreeks 10:45 uur, heeft [benadeelde 1] haar woning verlaten en afgesloten. Op 15 augustus 2012, omstreeks 16:30 uur, zag [benadeelde 1] dat er een krukje voor de achterdeur van de woning stond en dat de achterdeur niet meer op slot zat. Het bovenlicht boven de achterdeur was geforceerd. Uit de woning zijn volgens aangever € 50,00 en gouden en zilveren sierraden weggenomen. [3]
Tijdens het sporenonderzoek trof de politie een dactyloscopisch spoor aan de buitenzijde van het bovenlicht aan. Onderzoek heeft geleid tot individualisatie van dit spoor, als zijnde een vingerafdruk van verdachte. [4]
Naar het oordeel van de rechtbank is de vingerafdruk van verdachte op het bovenlicht een daderspoor. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de vingerafdruk zich bevond op het bovenlicht, via welke de dader, gezien de feitelijke aangetroffen situatie, de woning is ingeklommen. Gelet op de plaats waar het spoor is aangetroffen en de verklaring van verdachte dat hij niet bij de woning is geweest en niet weet hoe zijn vingerspoor op het bovenlicht terecht is gekomen, is een alternatief scenario voor het aantreffen van het vingerspoor van verdachte niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd op de wijze zoals hieronder weergegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 15 augustus 2012 te Huizen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen contant geld (50 euro) en diverse gouden en zilveren sieraden, geheel toebehorende aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten.
De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf aangevoerd het een oud feit betreft en verdachte in de periode waar de verdenking op ziet zijn leven niet op orde had. Inmiddels zijn de persoonlijke omstandigheden van verdachte, door eigen toedoen, verbeterd. De raadsvrouw heeft verzocht de eis van de officier van justitie te matigen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Woninginbraken veroorzaken de nodige materiële schade en maken een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Verdachte heeft in het geheel geen rekening gehouden met de negatieve gevolgen voor de slachtoffers van zijn handelen, maar alleen gedacht aan zijn eigen gewin.
De rechtbank maakt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 september 2016 op dat verdachte, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbare feit.
De rechtbank heeft bij het opleggen van na te melden straf op voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening gehouden met de veroordelingen van verdachte bij de kinderrechter op 22 maart 2013 en 10 juli 2015.
De Raad voor de Kinderbescherming komt in het rapport van 5 juni 2015 tot de conclusie dat het nu goed gaat met verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat het goed met hem gaat en dat hij zelfstandig woont en werk heeft als schilder.
Het is de rechtbank uit het verhandelde ter zitting gebleken dat verdachte, in de tijd gelegen tussen het bewezenverklaarde en de behandeling van de zaak ter terechtzitting, een positieve wending aan zijn leven gegeven heeft. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie en de eis te matigen en een deel voorwaardelijk op te leggen om te stimuleren dat verdachte zijn positieve koers blijft vasthouden. Daarnaast heeft de rechtbank oog voor het tijdsverloop. De rechtbank ziet aanleiding om de proeftijd vast te stellen op 1 jaar.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar, zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
60 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat van de werkstraf een gedeelte, groot
30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 1 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. van Riemsdijk, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. R.C.J. Hamming en A. Wolfsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Mosterd, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2016.
Mr. A. Wolfsen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL0900 2015311749, doorgenummerd 1 tot en met 59.
2.Pagina. 43.
3.Pagina. 46.
4.Rapport dactyloscopisch onderzoek, blz. 55.