ECLI:NL:RBMNE:2016:6315

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2016
Publicatiedatum
28 november 2016
Zaaknummer
4515811
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van opschortings- en verrekeningsverweer in een internationale koopovereenkomst tussen een Nederlands en een Pools bedrijf

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een Pools bedrijf, eiseres, en een Nederlandse besloten vennootschap, gedaagde. Eiseres heeft kunststof labels geleverd aan gedaagde, die zijn geproduceerd met behulp van matrijzen van gedaagde. Gedaagde heeft de openstaande facturen van eiseres erkend, maar beroept zich op opschorting van betaling omdat zij de matrijzen nog niet heeft teruggekregen en stelt dat zij kosten heeft moeten maken voor de productie van nieuwe matrijzen, waarvoor zij verrekening met de vordering van eiseres wenst. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis vastgesteld dat het Weens Koopverdrag van toepassing is op de vordering van eiseres. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde geen recht heeft op opschorting van betaling, omdat het Weens Koopverdrag geen algemene opschortingsregeling kent en de omstandigheden in deze zaak niet voldoen aan de voorwaarden voor opschorting zoals vastgelegd in het verdrag. Ook het beroep op verrekening wordt afgewezen, omdat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat zij een vordering op eiseres heeft die voor verrekening in aanmerking komt. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres tot betaling van de openstaande facturen toe, inclusief wettelijke rente, en veroordeelt gedaagde in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 2 november 2016 door kantonrechter K. de Meulder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 4515811 AC EXPL 15-4389 KdM/1151
Vonnis van 2 november 2016
inzake
de vennootschap naar Pools recht
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] , Polen,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.H. Holthuizen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.E. van der Wolf.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 september 2016,
  • de akte van [eiseres] van 5 oktober 2016,
  • de akte van [gedaagde] van 5 oktober 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[eiseres] heeft kunststof labels geleverd aan [gedaagde] , die zijn geproduceerd met behulp van matrijzen van [gedaagde] . Niet in geschil is dat [gedaagde] de openstaande facturen van [eiseres] die daarop zien in beginsel moet betalen. Waar het nog om gaat is of [gedaagde] de betaling mag opschorten, omdat zij de matrijzen nog niet terug heeft gekregen en of zij bevoegd is tot verrekening met de schade die zij zegt te hebben geleden, omdat zij kosten heeft moeten maken voor de productie van nieuwe matrijzen.
2.2.
In het tussenvonnis is de vraag opgeworpen welk recht van toepassing is op de vordering van [eiseres] . Onder verwijzing naar wat daarover in het tussenvonnis is overwogen en gelet op wat partijen daarover in hun aktes naar voren hebben gebracht oordeelt de kantonrechter dat het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (het Weens Koopverdrag) op deze zaak van toepassing is.
Opschorting2.3. De kantonrechter zal eerst ingaan op het beroep van [gedaagde] op opschorting. Het Weens Koopverdrag kent beperkte opschortingsregelingen in de artikelen 58 en 71. Het bevat geen algemene mogelijkheid om de eigen verplichting op te schorten in geval de andere partij tekortschiet in de nakoming van diens verplichting. Uitgangspunt van het Weens Koopverdrag is dat levering en betaling gelijktijdig plaatsvinden. De bevoegdheid tot opschorting wordt in het verdrag steeds toegekend als pressiemiddel in relatie tot de te leveren of geleverde goederen.
2.4.
Artikel 58 van het verdrag bevat de mogelijkheid voor de koper om zijn betaling uit te stellen, tot hij gelegenheid heeft gehad de geleverde goederen te controleren. Een dergelijke opschorting is in deze zaak niet aan de orde: de plastic labels zijn immers al lang aan [gedaagde] geleverd en dat [gedaagde] deze nog moet controleren is gesteld noch gebleken. Artikel 71 van het Weens Koopverdrag biedt de mogelijkheid om de eigen prestatie op te schorten in geval van een dreigende, toekomstige tekortkoming door de wederpartij. Ook daarvan is in deze zaak geen sprake: de tekortkoming van [eiseres] waar [gedaagde] zich op beroept speelt immers al langer en is niet dreigend of toekomstig.
2.5.
Het Weens Koopverdrag biedt dus geen grondslag voor de manier waarop [gedaagde] wil opschorten. Wel is van belang dat in de literatuur en de rechtspraak soms wordt aangenomen dat aan voorgaande regelingen uit het Weens Koopverdrag een ruimere uitleg moet worden gegeven dan de letterlijke tekst van het verdrag toestaat. De kantonrechter verwijst naar de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 29 juli 2009 (ECLI:NL:RBARN:2009:BJ4645) en van het Oostenrijkse Oberster Gerichtshof van 8 november 2005 (te raadplegen op www.cisg-online.ch, nummer 1156). Ook in die gevallen was echter steeds een situatie aan de orde waarin werd geoordeeld dat de strekking van de betreffende overeenkomst was dat sprake was van een situatie van ‘gelijk oversteken’ ten aanzien van de prestaties van partijen, terwijl één van de partijen zich daar niet aan hield. Een dergelijke ruimere toepassing van de opschortingsregels uit het Weens Koopverdrag zou in deze zaak daarom alleen kunnen spelen als de overeenkomst tussen partijen inhield dat de verplichting van [eiseres] om bij beëindiging van de overeenkomst de matrijzen terug te geven gepaard zou gaan met een gelijktijdige betalingsverplichting van [gedaagde] . Dat is hier niet aan de orde: de betalingsverplichting van [gedaagde] vloeit voort uit de koop en de levering van de plastic labels en staat los van het al dan niet moeten teruggeven van de matrijzen. Dit had bijvoorbeeld anders kunnen zijn als [eiseres] aan [gedaagde] een borg had betaald voor de matrijzen en als [gedaagde] zich in het kader van de terugbetaling van die borg op een opschortingsrecht had beroepen.
2.6.
De hiervoor genoemde artikelen van het Weens Koopverdrag bevatten een uitputtende regeling voor de bevoegdheid tot opschorting. Daarmee biedt het verdrag een regeling die uitputtend beslist op de in deze zaak voorliggende vraag. Dat betekent dat er geen ruimte is voor de toepassing van Nederlands of Pools recht in aanvulling op het verdrag.
Verrekening2.7. [gedaagde] beroept zich ook op verrekening van de vordering van [eiseres] met een vordering die [gedaagde] op haar beurt op [eiseres] zegt te hebben, doordat zij zich genoodzaakt zag kosten te maken voor de aanschaf van nieuwe matrijzen en daardoor schade heeft geleden. De kantonrechter stelt voorop dat het Weens Koopverdrag geen bepalingen bevat over verrekening. Voor zover zich bij de beoordeling vragen voordoen die niet uitdrukkelijk in het Weens Koopverdrag zijn geregeld, dienen die vragen op grond van artikel 7, tweede lid, van het verdrag te worden beantwoord volgens het krachtens de regels van internationaal privaatrecht toepasselijke recht. Daarom moet aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I‑Vo) worden bepaald of het beroep op verrekening van [gedaagde] moet worden beoordeeld aan de hand van Nederlands recht of aan de hand van Pools recht. Artikel 17 van Rome I‑Vo bepaalt in dat kader over dit soort gevallen, wanneer de bevoegdheid tot verrekening niet op een overeenkomst tussen de partijen berust, dat de verrekening wordt beheerst door het recht dat toepasselijk is op de vordering ten aanzien waarvan men zich op verrekening beroept. Dat betekent dat moet worden bezien welk recht van toepassing is op de hoofdvordering van [eiseres] . Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a) van Rome I-Vo wordt de overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft. Als geen (of niet enkel) sprake is van de verkoop van roerende zaken wordt de overeenkomst op grond van artikel 4, tweede lid van Rome I-Vo beheerst door het recht van het land waar de partij die de meest kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft. In dit geval ziet de overeenkomst op zowel de productie als op de verkoop van plastic labels, wat roerende zaken zijn. Het maakt niet uit of het zwaartepunt van de overeenkomst moet worden gezocht in de verkoop of in de productie van de labels. Omdat [eiseres] als verkoper is gevestigd in Polen en omdat de productie als meest kenmerkende prestatie door [eiseres] is verricht, is in beide gevallen Pools recht van toepassing. Uit het voorgaande volgt dat op de vraag naar de geldigheid van de verrekening, aanvullend op het Weens Koopverdrag en haar beginselen, Pools recht van toepassing is.
2.8.
Voor een geslaagd beroep op verrekening naar Pools recht is het (evenals naar Nederlands recht) noodzakelijk dat vast komt te staan dat tegenover de vordering van de schuldeiser op de schuldenaar, sprake is van een vordering die de schuldenaar op de schuldeiser heeft. In dit geval moet dus in de eerste plaats vast komen te staan of [gedaagde] inderdaad een vordering op [eiseres] heeft, voordat naar Pools recht vervolgens kan worden beoordeeld of een dergelijke vordering kan worden verrekend met de vordering van [eiseres] op [gedaagde] . [gedaagde] heeft in dat kader aangevoerd dat zij, omdat [eiseres] de matrijzen niet terug heeft gegeven, schade heeft geleden vanwege de noodzaak nieuwe matrijzen te laten produceren. Deze vordering tot schadevergoeding uit wanprestatie bedraagt volgens [gedaagde] € 45.000,-.
2.9.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet voldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden doordat zij de matrijzen niet tijdig terug heeft gekregen. Het had op haar weg gelegen om inzicht te geven in wanneer en aan wie opdracht is gegeven tot de productie van nieuwe matrijzen en waarom en wanneer dat nodig was in het kader van haar bedrijfsvoering. Het door [gedaagde] gestelde schadebedrag is evenmin onderbouwd. Dat leidt ertoe dat [gedaagde] niet voldoende heeft gesteld dat zij een vordering heeft op [eiseres] die voor verrekening in aanmerking zou kunnen komen. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Dat op grond van Pools recht een bijzondere bewijslastverdeling geldt op grond waarvan anders geoordeeld zou moeten worden over de hiervoor beschreven, op [gedaagde] rustende, stelplicht is de kantonrechter niet gebleken.
2.10.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat de discussie over het bestaan van de vordering van [gedaagde] op [eiseres] naar verwachting in volle omvang zal worden gevoerd in de voor de Poolse rechter aanhangige procedure, en dat de uitkomst daarvan aldus ook van invloed had kunnen zijn op het verrekeningsverweer van [gedaagde] . De kantonrechter ziet daarin echter geen aanleiding om, zoals wel is verzocht, een beslissing in deze zaak aan te houden. Dat zou er immers op neerkomen dat [gedaagde] feitelijk haar betaling toch mag opschorten in afwachting van de procedure in Polen, terwijl opschorting op grond van het toepasselijke verdrag nu juist niet is toegestaan.
Hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten2.11. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] geen opschortingsrecht toekomt en dat zij de vordering van [eiseres] ook niet mag verrekenen met een vordering die [gedaagde] op [eiseres] zegt te hebben. Dat betekent dat [gedaagde] de openstaande facturen met een totaalbedrag van € 17.449,92 moet betalen. De daartoe strekkende vordering van [eiseres] zal worden toegewezen.
2.12.
Artikel 78 van het Weens Koopverdrag bepaalt dat rente kan worden geheven over achterstallige betalingen. Het verdrag legt de hoogte van de rente en het moment waarop het recht daarop ontstaat echter niet vast. Gelet op wat in overweging 2.7. is geoordeeld zal over de hoofdsom de naar Pools recht geldende wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment dat deze naar Pools recht verschuldigd is.
2.13.
[eiseres] vordert € 949,50 aan buitengerechtelijke incassokosten. Op grond van artikel 74 van het Weens Koopverdrag komen dergelijke kosten als schade voor vergoeding in aanmerking. Het verdrag bepaalt echter niets over de samenstelling en hoogte van de te vergoeden buitengerechtelijke incassokosten. Dat betekent dat ook daarvoor (zie overweging 2.7.) wordt teruggevallen op Pools recht. [eiseres] heeft haar vordering op dit punt echter onmiskenbaar – ten onrechte – gestoeld op het forfaitaire systeem dat op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten naar Nederlands recht geldt. Iedere toelichting waaruit de verschuldigdheid van dit specifieke bedrag naar Pools recht volgt ontbreekt, net zo als een concrete begroting van deze schade. De kantonrechter zal de vordering op dit punt daarom afwijzen.
2.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 82,63
- griffierecht € 932,00
- salaris gemachtigde €
600,00(2 punten x tarief € 300,00)
Totaal € 1.614,63

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 17.449,92 met de naar Pools recht geldende wettelijke rente daarover vanaf het moment dat deze naar Pools recht verschuldigd is tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.614,63, waarin begrepen € 600,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. de Meulder, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 november 2016.