Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres woont in de woning aan de [adres] te [woonplaats] . De woning van eiseres ligt naast de woning aan de [adres] (de woning). Op 17 augustus 2014 heeft eiseres verweerder verzocht handhavend op te treden tegen 22 zonnepanelen die op het dak van de woning zijn geplaatst.
Op 12 september 2014 heeft een inspecteur van verweerder een controle uitgevoerd en geconstateerd dat de zonnepanelen niet voldoen aan het bepaalde in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder b, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Verweerder heeft bij brief van 15 september 2014 de eigenaar/bewoner van de woning een zogenaamde “constateringsbrief” toegezonden en op 16 september 2014 het primaire besluit genomen. In de constateringsbrief is de eigenaar/bewoner meegedeeld dat de overtreding ongedaan gemaakt kan worden door 5 van de 22 zonnepanelen die te dicht bij de dakrand zijn geplaatst te verplaatsen, dan wel door de hellingshoek van de zonnepanelen aan te passen. De eigenaar/bewoner van de woning heeft daarop 5 zonnepanelen verplaatst, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd (verder) geen aanleiding te zien handhavend op te treden. Verweerder heeft in dit verband betoogd dat de 22 zonnepanelen omgevingsvergunningvrij zijn. Bij de woning is sprake van een plat dak, omdat de hellingshoek zeer gering is (namelijk 5°). Dit betekent volgens verweerder dat de zonnepanelen moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder b, van bijlage II van het Bor. Met de verplaatsing van de 5 zonnepanelen na de verzending van de constateringsbrief van 15 september 2014 wordt volgens verweerder aan de genoemde bepaling voldaan.
5. Eiseres voert aan dat geen sprake is van een plat dak, zodat de 22 zonnepanelen niet omgevingsvergunningvrij zijn en verweerder ten onrechte heeft afgezien van handhavend optreden.
6. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2, zesde lid, van bijlage II van het Bor is, voor zover hier relevant, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de Wabo niet vereist, indien de activiteiten betrekking hebben op een paneel voor elektriciteitsopwekking op een dak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. indien op een schuin dak:
1°. binnen het dakvlak,
2°. in of direct op het dakvlak, en
3°. hellingshoek gelijk aan hellingshoek dakvlak,
indien op een plat dak: afstand tot de zijkanten van het dak ten minste gelijk aan hoogte collector of paneel.
7. Het betoog van eiseres slaagt. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de hellingshoek van het dak van de woning 5° bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dak van de woning daarmee, ondanks de geringe hellingsgraad, niet worden aangemerkt als een plat dak. Voor een ander oordeel ziet de rechtbank geen aanknopingspunten. Dit betekent dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de zonnepanelen voldoen aan het bepaalde in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder b, van Bijlage II van het Bor.
8. Niet in geschil is dat de 22 zonnepanelen niet voldoen aan de criteria als bedoeld in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van Bijlage II van het Bor. Op grond van het voorgaande is voor de 22 zonnepannelen een omgevingsvergunning vereist op de voet van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. Vaststaat dat deze omgevingsvergunning ontbreekt, zodat sprake is van een overtreding. Verweerder heeft dit niet onderkend. Het bestreden besluit berust daarmee niet op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De vraag is welke conclusie hieraan moet worden verbonden. Gelet op de aard van het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en acht zij de zaak evenmin geschikt voor herstel door toepassing van de bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Awb. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt een termijn van 6 weken voor het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank merkt op dat deze termijn op grond van artikel 8:106, eerste lid, van de Awb pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
10. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 992,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 496,- en wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder aan eiseres het griffierecht te vergoeden.