ECLI:NL:RBMNE:2016:6292

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
25 november 2016
Zaaknummer
4905987 UC EXPL 16-4676 nig/1449
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling en afrekening na verbroken samenleving met uitleg van mondelinge afspraken over het delen van kosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de verdeling en afrekening na een verbroken samenleving tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde]. De partijen hebben enige jaren een relatie gehad en hebben samengewoond in een flat. Na de breuk heeft [eiser] beslag gelegd op bepaalde spullen die in de flat zijn achtergebleven. Hij vordert in conventie een verklaring voor recht dat deze spullen aan hem toebehoren, terwijl [gedaagde] in reconventie betaling van € 25.000 vordert, als bijdrage in de kosten van de huishouding en voor bedragen die zij aan [eiser] heeft voorgeschoten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de mondelinge afspraken die partijen hebben gemaakt over het delen van de kosten. De rechter oordeelt dat de vordering van [eiser] tot afgifte van de in beslag genomen spullen, met uitzondering van een rugzak van het merk Mammoth, wordt toegewezen. Wat betreft de vordering van [gedaagde] tot betaling van € 25.000, oordeelt de rechter dat er onvoldoende bewijs is voor de gemaakte afspraken, maar dat er wel een duidelijke afspraak is over een betaling van € 2.500, die [eiser] moet voldoen.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De kantonrechter heeft het vonnis op 30 november 2016 uitgesproken, waarbij de rechter de gerechtelijk bewaarder heeft bevolen om de spullen aan [eiser] af te geven, met uitzondering van de rugzak, indien deze aanwezig is. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4905987 UC EXPL 16-4676 nig/1449
Vonnis van 30 november 2016
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. H.L. van der Aa,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord in conventie met eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie met uitlating over producties in conventie;
  • de (antwoord)akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben enige jaren een relatie gehad. De laatste jaren daarvan hebben zij samengewoond in een flat waarvan [gedaagde] de huurster was; [eiser] is bij haar ingetrokken. [gedaagde] had een baan als jurist. [eiser] had een eigen bedrijf dat niet veel opbracht. [gedaagde] droeg feitelijk een groot deel van de kosten van de huishouding. Toen de relatie verbroken werd, zijn bepaalde spullen van [eiser] in de flat of in het berghok achtergebleven. In februari 2016 heeft [eiser] op deze spullen beslag gelegd; ze zijn in gerechtelijke bewaring gegeven aan mr. [A] , advocaat te [vestigingsplaats] .
2.2.
[eiser] vordert in conventie een verklaring voor recht dat die spullen aan hem toebehoren, een bevel aan de gerechtelijk bewaarder om ze aan hem af te geven, en veroordeling in de proceskosten, waaronder de beslagkosten. [gedaagde] vordert in reconventie betaling van € 25.000 en eveneens een proceskostenveroordeling.
2.3.
Bij de in beslag genomen spullen gaat het voor een groot deel om dozen met spullen, waarvan [gedaagde] niet concreet betwist dat ze van [eiser] zijn. Zij erkent dat hij dozen in haar berging had staan. Zij zegt zelf dat ze niet weet wat erin zat. Voor zover er gemeenschappelijke spullen zijn meegenomen, schrijft zij dat hij die kan houden. Zij noemt geen enkel artikel dat zij mist, en dat mogelijk meegenomen kan zijn. Voor de meeste spullen is er dus geen bezwaar tegen toewijzing van de vordering. De uitzonderingen zullen hierna besproken worden.
2.4.
Op de lijst met in beslag genomen spullen staat een slaapmatje van het merk Wildbeast, dat volgens [gedaagde] eigendom was van haar of van haar ouders. Daarop heeft [eiser] verklaard dat het meegenomen matje zijn eigendom is, en dat het niet van het merk Wildbeast was. De reactie van [gedaagde] daarop was dat het matje inderdaad van een ander merk was, en dat het (dus) van haar of van haar familie was, omdat zij andere merken gebruikten en hij en zijn familie veel spullen van Wildbeast hadden. Het enige waarover partijen het eens zijn is dus dat het meegenomen matje NIET van het door de deurwaarder genoteerde merk Wildbeast is. De voor de hand liggende manier om dit op te helderen zou zijn om de zaak op een zitting te bespreken, met het omstreden matje op tafel. [gedaagde] heeft echter bij herhaling en met nadruk verzocht om geen zitting te bepalen. Daarom moet deze onduidelijkheid voor haar rekening komen. De vordering van [eiser] zal dus ook voor het matje worden toegewezen.
2.5.
Voor de rugzak ligt de zaak eenvoudiger. Op de lijst staat een rugzak Kimberley 70. Volgens [gedaagde] had zij een rugzak van het merk Mammoth, en [eiser] bevestigt dat. De Kimberley-rugzak kan dus naar [eiser] . Voor zover er bij de in beslag genomen spullen een Mammoth-rugzak zou zitten, zal die aan [gedaagde] moeten worden teruggegeven.
2.6.
Dan hebben partijen discussie over een beeld op een sokkel. Volgens [eiser] is het van hem, volgens [gedaagde] heeft hij het gestolen en is het dus niet zijn eigendom. Zij wil dat hij het teruggeeft aan de eigenaar. Hoe dat ook moge zijn, het is in ieder geval niet van haar, en zij voert ook niet aan dat zij er verder enig belang bij heeft. Het beeld zal dus aan [eiser] moeten worden afgegeven. Wat hij er daarna mee doet of behoort te doen, is haar zaak niet.
2.7.
[gedaagde] vordert betaling van € 25.000. Het gaat hier, kort gezegd, om een bijdrage in de kosten van de huishouding, om bedragen die zij [eiser] heeft voorgeschoten en om een partij hout die hij heeft meegenomen. Uitgangspunt bij de beoordeling daarvan is dat partijen geen samenlevingscontract hadden. [gedaagde] stelt dat mondeling was afgesproken dat zij ieder ‘hun aandeel’ in de vaste en variabele lasten zouden dragen. Wat dat aandeel was, spreekt echter niet vanzelf. Wanneer het inkomen van [eiser] veel lager was dan het hare (en dat weerspreekt zij niet), dan ligt het niet voor de hand dat hij de helft van de lasten zou dragen.
2.8.
Een ander punt is dat mondelinge afspraken, zeker in een samenlevingsrelatie, complex kunnen zijn. Afspraken kunnen in de loop van de tijd zijn aangescherpt of aangepast. Afspraken kunnen door de een anders zijn uitgelegd dan door de ander, en die uitleg kan in de loop der tijd ook veranderen. Voor de vraag wat de overeenkomst tussen de partners dan inhield, geldt de algemene regel dat het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden – waarbij in dit geval vooral van belang is dat zij een liefdesrelatie met elkaar hadden – over en weer redelijkerwijs aan elkaars uitspraken en toezeggingen mochten toekennen en op wat zij daarbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij is ook de dagelijkse praktijk van belang. Als [eiser] afspraken om iets terug te betalen in de praktijk niet nakwam, en als [gedaagde] desondanks doorging hem bedragen voor te schieten, dan heeft dat allebei invloed op wat zij van elkaar mochten verwachten.
2.9.
Alles bij elkaar is te weinig duidelijk geworden wat de afspraken tussen partijen werkelijk inhielden, en hoe hard ze precies waren. Dat is te weinig concreet om daarop een veroordeling tot verrekening achteraf op te baseren.
2.10.
Wel duidelijk is dat, na het verbreken van de relatie, op enig moment afspraken gemaakt zijn over een betaling van € 2.500, hetzij als voorschot, hetzij tegen finale kwijting. Die afspraak blijkt voldoende duidelijk uit de overgelegde (en door [gedaagde] bij repliek in reconventie geciteerde) correspondentie. Er is geen reden waarom [gedaagde] op die afspraak niet mocht vertrouwen. Daarom zal [eiser] dit bedrag inderdaad moeten betalen. De rente zal worden toegewezen vanaf vandaag.
2.11.
Partijen vorderen over en weer een proceskostenveroordeling. Daarbij vordert [eiser] ook vergoeding van de kosten van beslaglegging. Volgens hem heeft hij beslag gelegd omdat hij bang was dat [gedaagde] zijn spullen aan de straat zou zetten. Hiervoor is het volgende van belang. De relatie is verbroken in 2014 of 2015. Partijen hebben heel verschillende visies op de achtergrond daarvan. Duidelijk is wel dat het niet gemakkelijk gegaan is, dat partijen elkaar daarbij veel pijn gedaan hebben en dat de moeilijkheden tussen hen geëscaleerd zijn. In zo’n proces hebben gewoonlijk beide partijen een aandeel. De kantonrechter ziet – met name in de overgelegde sms-correspondentie – ook geen aanwijzingen dat dat hier anders geweest is. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat [gedaagde] de reeks berichten van [eiser] als stalking ervoer, maar even goed dat haar niet-reageren voor hem frustrerend was. In dergelijke omstandigheden valt achteraf niet meer uit te maken wat oorzaak is en wat gevolg van de escalatie. Daarom worden in zaken tussen ex-partners als regel de proceskosten gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt. De kantonrechter ziet in dit geval geen reden voor een uitzondering daarop. Dat geldt ook voor buitengerechtelijke incassokosten en voor de beslagkosten. Ook als de beslaglegging strikt genomen onnodig was, zoals [gedaagde] aanvoert, omdat zij de spullen niet zou hebben weggegooid, is denkbaar dat [eiser] zich daar zorgen over maakte, en dat maakt zijn keus om beslag te leggen begrijpelijk. Het is echter wel zijn keus geweest om dat te doen. Daarom zal hij ook deze kosten zelf moeten dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat de in beslag genomen spullen toebehoren aan [eiser] , althans dat ze aan hem behoren te worden afgegeven, met uitzondering van een rugzak van het merk Mammoth, als die erbij mocht zitten;
3.2.
beveelt de gerechtelijk bewaarder mr. [A] te [vestigingsplaats] om de spullen aan [eiser] af te geven, opnieuw met uitzondering van een eventuele rugzak van het merk Mammoth;
3.3.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] € 2.500,00 te betalen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis tot de voldoening;
3.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat ieder de eigen kosten draagt;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. The-Kouwenhoven, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 november 2016.