ECLI:NL:RBMNE:2016:6275

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
5398018
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontbindingsverzoek arbeidsovereenkomst wegens disfunctioneren en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap en een werknemer. De werkgever verzocht om ontbinding op basis van disfunctioneren, een verstoorde arbeidsverhouding en verwijtbaar handelen van de werknemer. De werknemer was sinds 2000 in dienst en had verschillende functioneringsgesprekken gehad, waarbij de werkgever stelde dat er geen verbeteringen waren opgetreden in zijn functioneren. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de werkgever niet voldoende bewijs heeft geleverd voor disfunctioneren en dat de werknemer in de jaren voorafgaand aan het verzoek niet op duidelijke wijze was aangesproken op zijn functioneren. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende had gedaan om de arbeidsrelatie te verbeteren en dat er geen sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding die ontbinding rechtvaardigde. Het verzoek tot ontbinding werd afgewezen, en de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 22 november 2016
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 5398018 / ME VERZ 16-247 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek
gemachtigde mr. J. van de Graaf,
tegen
[verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek
gemachtigde mr. W.F. Wienen.
Partijen zullen hierna [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 15 producties van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , ter griffie ingekomen op 27 september 2016;
  • het verweerschrift met 4 producties van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] van 28 oktober 2016;
  • de fax van 3 november 2016 met aanvullende producties 5 tot en met 7 van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 november 2016.
Namens [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zijn verschenen de heer [A] (manager / leidinggevende) en de heer [B] (algemeen directeur), bijgestaan door hun gemachtigde mr. Van de Graaf. [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Wienen.
Beide gemachtigden hebben aan de hand van pleitaantekeningen het woord gevoerd, welke pleitaantekeningen in het dossier zijn gevoegd. Van het verhandelde ter zitting zijn verder door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , geboren op [1963] , is sinds 1 oktober 2000 in dienst van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , laatstelijk als technisch commercieel medewerker tegen een salaris van € 2.850,00 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. De arbeidsovereenkomst geldt met ingang van 1 november 2001 als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2.
Artikel 6 van de arbeidsovereenkomst luidt, voor zover relevant:
“De werkgever kan, indien daarvoor naar haar vrije beoordeling aanleiding bestaat, op grond van de omstandigheden, aan werknemer een gratificatie toekennen. Hierbij wordt rekening gehouden met ziekteverzuim, motivatie en persoonlijke inzet. […]”
2.3.
In de periode tussen 2001 en 2004 hebben (functionerings)gesprekken tussen [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] plaatsgevonden.
2.4.
In het verslag van het gesprek van 13 november 2002 wordt onder meer gesteld dat de technische kennis van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is verbeterd. Verder wordt aangegeven dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zich meer in de werkelijke lift situatie van een klant zou kunnen verdiepen en dat de inkoopbonnen eerder gearchiveerd moeten worden. In het verslag van het gesprek van
17 september 2003 wordt nagenoeg hetzelfde aangegeven als in het verslag van het gesprek van 13 november 2002.
2.5.
Op 2 maart 2004 heeft een functioneringsgesprek plaatsgevonden en bij brief van
4 maart 2004 heeft [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] naar aanleiding daarvan aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] onder meer geschreven:
“[…]
Na een eerder gesprek op 17 september ’03 betreffende uw functioneren moeten wij helaas concluderen dat er tot op heden geen verbeteringen zijn opgetreden in de destijds besproken punten. Er zijn enkele klachten van klanten gekomen over uw houding welke door de klant als nonchalant werd ervaren, intern zijn er ook wel eens onderlinge wrijvingen. […]
Naar aanleiding van het voorgaande hebben wij besloten u een training aan te bieden teneinde uw vaardigheden met betrekking tot verkoop en klantenrelaties te verbeteren. […] De training zal hier in het pand plaatsvinden, wij zullen u hierover nog nader informeren.
Voorts willen wij u ook meer betrekken bij de projecten in technische zin, u zult derhalve meer projecten bezoeken in samenspraak met onze heer [C] . Wij verwachten met dit besluit uw betrokkenheid in dit opzicht te vergroten en denken dat uw afwisselende taak de werkvreugde ten goede zal komen. […]”
2.6.
Op 22 november 2005, 28 november 2006 en 22 oktober 2009 hebben functioneringsgesprekken plaatsgevonden tussen [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Van deze gesprekken zijn verslagen gemaakt.
2.7.
In maart 2010 is er door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aan alle medewerkers van het bedrijf een laatste waarschuwing gegeven. Deze waarschuwing is op 8 maart 2010 door [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] voor gezien getekend. In de waarschuwing staat onder meer vermeld:
Bestemd voor alle medewerkers van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] BV
2010wordt een moeilijk jaar voor [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] BV, de verwachting is dat dit jaar de omzet (gefactureerd) met 20% zal gaan dalen. Dit mede gezien door de slechte order intake van de laatste 7 maanden. […]
Waarom kopen klanten de klanten meer bij anderen dan bij [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] B.V.:
Zij missen de meerwaarde bij ons, zij ergeren zich en missen
Communicatie… […]
Dit is dus de laatste waarschuwing.
Het is 5 voor 12 indien we niet klantgerichter gaan werken zullen we dit jaar zeker klanten gaan verliezen, de grotere klanten geven aan dat men het wachten beu is en dat men echt verandering wil zien. […]
2.8.
Op 17 oktober 2010, 28 november 2011, 31 oktober 2013 en 26 januari 2015 hebben functioneringsgesprekken plaatsgevonden tussen [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Van deze gesprekken zijn verslagen gemaakt.
2.9.
Op 2 oktober 2014 en op 25 en 26 augustus 2015 heeft [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] door gebruik te maken van het interne chat-systeem van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] chatgesprekken gevoerd met zijn vriendin, die werkzaam is bij [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] Duitsland.
2.10.
Bij e-mailbericht van 6 juli 2016 heeft [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aan een collega onder meer geschreven:
“[…] Ik zeg reserveren in de stad bij de Mexicaan vrijdag 15 juli. Samen de vakantie in luiden met [voornaam] / [voornaam] / [voornaam] en [voornaam] . Dikke middel vin………Voor die anderen. […]”
2.11.
Op 29 september 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , waarbij [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft medegedeeld dat hij is vrijgesteld van werk (met behoud van loon), dat [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] voornemens is de arbeidsovereenkomst te beëindigen en dat zij daartoe een beëindigingsvoorstel zal doen. Bij brief van 29 september 2016 is aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] een beëindigingsvoorstel gedaan.
2.12.
[verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft vanaf 2000 jaarlijks een bonus ontvangen van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
2.13.
Door de heer [D] (area manager bij [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] België), de heer [E] (sales manager bij [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] België), de heer [F] (sales director Europe van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ), de heer [A] (manager bij [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ) en de heer [B] (algemeen directeur van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ) zijn na indiening van het verzoekschrift (bij e-mailbericht) verklaringen afgelegd betreffende het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
2.14.
Bij e-mailbericht van 27 oktober 2016 heeft de heer [G] van [bedrijf 1] B.V. (één van de klanten van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ) aan [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] onder meer geschreven:
“[…] Zoals we reeds verschillende keren hebben besproken willen wij hierbij nogmaals aangeven dat wij niet tevreden zijn over ons contact met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . […]”
2.15.
Bij e-mailbericht van 28 oktober 2016 heeft de heer [L] (een oud-collega van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ) aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] geschreven dat hij van 2006 tot en met 2015 bij [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] werkzaam is geweest en de samenwerking met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] altijd als zeer prettig heeft ervaren. Verder heeft hij geschreven dat de onderlinge sfeer tussen de collega’s altijd dusdanig goed was dat zij ook buiten werktijd met elkaar optrokken.
2.16.
Bij e-mailbericht van 28 oktober 2016 heeft de heer [H] (een oud-collega van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ) aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] onder meer geschreven dat hij nooit klachten heeft ontvangen
over de persoon of de werkzaamheden van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , maar dat de klachten die hij hoorde gingen over de organisatie [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
2.17.
Bij e-mailberichten van 28 oktober 2016 hebben de heer [I] van
[bedrijf 2] en de heer [J] van [bedrijf 3] B.V. (klanten van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ) aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] onder meer geschreven dat zij (meer dan) tevreden waren over de samenwerking met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
2.18.
Bij e-mailbericht van 1 november 2016 heeft de heer [K] van [bedrijf 4] B.V. (één van de klanten van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ) aan [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] onder meer geschreven:
“[…] Zoals telefonisch besproken hebben wij vooral veel problemen met leveringen van deuren. Hieronder vind je opsomming van punten die de mensen hier op de werkvoorbereiding ervaren of meegemaakt hebben: […]
Ik begrijp dat op de twee klussen die genoemd worden beiden door [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in behandeling zijn geweest. [...]”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op de kortst mogelijke termijn, althans tegen de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, te ontbinden, met veroordeling van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in de proceskosten.
3.2.
Aan het verzoek legt [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] het navolgende ten grondslag.
Er is primair sprake van ongeschiktheid tot het verrichten van de bedongen arbeid als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub d BW. [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is ongeschikt om op een goede wijze invulling te geven aan zijn functie bij [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] als technisch commercieel medewerker. Deze ongeschiktheid ziet vooral op zijn gedrag, werkhouding en communicatie. [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] met grote regelmaat op zijn functioneren aangesproken en daarbij zijn duidelijke verbeterpunten met hem afgesproken. [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] weigert evenwel consequent om zijn functioneren te verbeteren. De basis tot het voortzetten van de arbeidsovereenkomst is daardoor volledig komen te vervallen en het vertrouwen in het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is weg.
Subsidiair stelt [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:699 lid 3 onder g BW. De relatie tussen (de directie van) [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is door de houding c.q. het gedrag van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] inmiddels zodanig ernstig en duurzaam verstoord geraakt, dat van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niet langer in redelijkheid kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Herstel van de relatie is uitgesloten en enig zicht op verbetering is er niet. De bereidheid tot verbetering lijkt bij [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] volledig te ontbreken. [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft zich in een onwerkbare positie binnen de organisatie gemanoeuvreerd. Meerdere collega’s en klanten willen niet meer met hem (samen)werken.
Meer subsidiair stelt [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Het handelen c.q. nalaten van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is volstrekt ontoelaatbaar. [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] negeert de verbeterpunten en blijft zijn eigen gang gaan. Hij toont weinig initiatief en het probleem zou bij anderen liggen. Hij maakt een “dikke vinger” naar de directie van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] als hem iets niet zint en chat onder werktijd met zijn vriendin. Ondanks de verbetertrajecten en waarschuwingen die [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft gehad, heeft hij zijn houding c.q. gedrag niet veranderd.
Als gevolg van het (ernstig) verwijtbare gedrag c.q. de (ernstig) verwijtbare houding van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is iedere basis tot voortzetting van de arbeidsovereenkomst komen te vervallen. De vertrouwensbreuk die is ontstaan, is volledig aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] te wijten.
Herplaatsing van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in een andere functie is niet mogelijk en ligt niet in de rede. Er is geen ander passend werk voor beschikbaar. De enige vacature die er is, is niet passend voor [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
Er is aanleiding om aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] geen transitievergoeding toe te kennen, nu de reden van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ernstig verwijtbaar is aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Het gedrag/nalaten van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is evident in strijd met de normen van goed werknemerschap.
Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is geen sprake, zodat er geen ruimte is voor een aanvullende (billijke) vergoeding.
Ten slotte stelt [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dat het verzoek tot ontbinding geen verband houdt met enig opzegverbod.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] voert verweer. Hij stelt zich primair op het standpunt dat geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, verzoekt [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] om rekening te houden met de wettelijke opzegtermijn alsmede toekenning van de wettelijke transitievergoeding van
€ 25.945,33 en een billijke vergoeding van € 75.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over die vergoedingen. Ten slotte verzoekt [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] om [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft aan zijn verweer het navolgende ten grondslag gelegd.
De feiten en omstandigheden uit de jaren 2001 tot en met 2015 kunnen geen gronden opleveren voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, aangezien deze toendertijd voor [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ook geen reden waren om de arbeidsovereenkomst te willen ontbinden.
[verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is niet ongeschikt om zijn werkzaamheden te verrichten.
[verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is nimmer aangesproken op zijn functioneren, een aantal van de door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] overgelegde gespreksverslagen herkent hij niet en uit de overige verslagen blijkt niet dat sprake was van disfunctioneren. De waarschuwing die in 2010 is gegeven, is aan alle medewerkers van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gegeven en heeft geen betrekking op het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in het bijzonder. [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft ieder jaar salarisverhogingen en bonussen ontvangen omdat hij goed functioneerde. Bovendien heeft [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] nimmer een deugdelijk en constructief verbetertraject aangeboden, terwijl dit wel van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verwacht had mogen worden. [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is aldus, als al sprake was van disfunctioneren, niet in de gelegenheid gesteld zijn functioneren te verbeteren. Adequate scholing en een coachingstraject zijn evenmin aangeboden.
Van een verstoorde arbeidsverhouding is geen sprake. Voor zover er al sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsverhouding, is dat een beleving van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en heeft [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niets gedaan om dit ongedaan te maken. Het had op de weg van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gelegen om hierover met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in gesprek te gaan en al dan niet mediation te beproeven.
Verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] wordt evenmin aannemelijk gemaakt door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Uit niets blijkt dat daarvan sprake is en dat dit dan ook zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst voort te zetten.
Dat herplaatsing in een andere functie niet mogelijk zou zijn, wordt door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op geen enkele wijze onderbouwd.
In het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, dan maakt [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aanspraak op de wettelijke transitievergoeding, nu van ernstig verwijtbaar handelen aan zijn zijde geen sprake is.
Tevens maakt [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in dat geval aanspraak op een billijke vergoeding, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst enkel het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.

5.De beoordeling

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden als sprake is van een redelijke grond als genoemd in artikel 7:669 lid 3 BW en herplaatsing binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding gelegen is in het disfunctioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] alsmede in de verstoorde arbeidsrelatie en het verwijtbaar handelen en/of nalaten van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub d, g en e BW. Deze gronden worden ieder afzonderlijk beoordeeld. Daarbij wordt vooropgesteld dat verschillende gronden die elk op zichzelf onvoldoende zijn voor ontbinding niet bij elkaar kunnen worden ‘opgeteld’ om een ontbinding te kunnen dragen. Van de door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aangevoerde gronden moet er derhalve ten minste één op zichzelf voldragen zijn.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is allereerst onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
Disfunctioneren
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] naar behoren functioneert, met name moet worden gekeken naar diens functioneren gedurende de jaren 2015 en 2016. [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] beroept zich echter ook op het slechte functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in de jaren daaraan voorafgaande (beginnende in 2001). Eén en ander kan echter slechts een rol spelen wanneer dat functioneren in die eerdere jaren onder de maat zou zijn geweest en zou impliceren dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in latere jaren zijn functioneren niet heeft aangepast. Met andere woorden: er moet in de persoon van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en diens functioneren een patroon aanwezig zijn dat de conclusie rechtvaardigt dat slecht functioneren in eerdere jaren noodzakelijk met zich brengt dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ook in 2015 en 2016 slecht zou hebben gefunctioneerd. Van een dergelijk patroon en/of functioneren is echter niet gebleken. Daartoe geldt het navolgende.
5.4.
[verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft gesteld dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in de periode tussen 2004 en 2007 naar behoren heeft gefunctioneerd, maar dat in de jaren daarvoor zijn functioneren niet naar behoren was.
[verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft betwist dat in de jaren tot 2004 sprake zou zijn geweest van disfunctioneren. De kantonrechter overweegt dat de verslagen van 2002 en 2003 enkele aandachtspunten bevatten, maar geen blijk geven van disfunctioneren. Voor zover het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in 2004 niet op orde is geweest, geldt dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] – mede gelet op de stelling van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] – zijn functioneren daarna heeft verbeterd. [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft gesteld dat de slechte beoordelingen van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] vanaf 2007 zijn teruggekeerd en dat de problemen betreffende [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] vervolgens hebben voortgeduurd.
Ter onderbouwing hiervan verwijst [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] naar de brief van 14 november 2007, die zij aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zou hebben verzonden. [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] betwist echter deze brief te hebben ontvangen.
De kantonrechter stelt vast dat, zelfs al zou [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] de brief van 14 november 2007 hebben ontvangen (hetgeen [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] betwist), daarin door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niet duidelijk en concreet is aangegeven in welk opzicht het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] volgens haar tekort schoot.
[verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] stelt vervolgens dat de problemen betreffende [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] tussen 2007 en 2009 hebben voortgeduurd, maar zij onderbouwt dit op geen enkele wijze. Bovendien blijkt uit de door [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in het geding gebrachte verslagen van de functioneringsgesprekken die op 22 november 2005, 28 november 2006 en 22 oktober 2009 hebben plaatsgevonden en waarvan de inhoud door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niet is weersproken, geenszins dat er kritiek was op het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
De algemene waarschuwing die in 2010 is gegeven (weergegeven onder 2.7.) betreft alle medewerkers van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en ziet dus niet specifiek op het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
[verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] stelt dat in de periode tussen 2010 en 2014 de problemen betreffende [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zich hebben voortgeduurd, maar ook dit onderbouwt zij op geen enkele wijze. Ook voor die periode zijn door [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verslagen van de functioneringsgesprekken die op 17 oktober 2010, 28 november 2011 en 31 oktober 2013 hebben plaatsgevonden overgelegd. De inhoud daarvan is door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niet weersproken en ook uit deze verslagen blijkt niet dat er in die periode kritiek was op het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Ten aanzien van de door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] overgelegde aantekeningen van het functioneringsgesprek dat volgens haar op 15 mei 2014 heeft plaatsgevonden, heeft [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aangegeven dat hij zich niet kan herinneren dat op die datum een functioneringsgesprek heeft plaatsgevonden en dat daar in ieder geval geen verslag van is. Bovendien blijkt ook uit die aantekeningen niet dat door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] duidelijk en concreet aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is aangegeven in welk opzicht volgens hen het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] tekortschoot. Ten slotte heeft op 26 januari 2015 een functioneringsgesprek plaatsgevonden en uit het verslag van dat gesprek blijkt evenmin dat er kritiek was op het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , anders dan dat door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] wordt aangegeven dat zij graag inzicht wil in wat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] per dag doet en of er nog mogelijkheden zijn om het werk zo aan te passen dat de productiviteit omhoog kan. Concluderend blijkt uit de door partijen overgelegde verslagen van de functioneringsgesprekken niet dat sprake zou zijn van disfunctioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
5.5.
Ook uit de in het geding gebrachte verklaringen van (oud)collega’s en klanten van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] blijkt niet van disfunctioneren. Uit het e-mailbericht van de heer [K] van [bedrijf 4] B.V. (weergegeven onder 2.18.) blijkt dat zij met name ontevreden is over de levering van deuren, maar niet dat zij - zoals [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] stelt - ontevreden was over het persoonlijke contact met dan wel het persoonlijke functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Slechts door één klant wordt aangegeven dat zij niet tevreden is over het contact met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] (zie 2.14.), maar daar staat tegenover dat door een aantal andere klanten (weergegeven onder 2.17.) wordt aangegeven dat zij juist (meer dan) tevreden zijn over het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Datzelfde geldt voor de overgelegde producties van de (oud)collega’s van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . De door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] overgelegde verklaringen zijn verklaringen van MT-leden (en dus niet van directe collega’s van de werkvloer), waarbij door [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] onweersproken naar voren is gebracht dat deze personen - behoudens de heren [B] en [A] (zijn direct leidinggevenden) - niet dagelijks met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op dezelfde werkvloer werken. Door [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zijn verklaringen overgelegd van (oud)collega’s die direct met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] hebben samengewerkt op de werkvloer en uit deze verklaringen blijkt dat zij altijd prettig met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] hebben samengewerkt.
5.6.
Verder is door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] nog gewezen op het feit dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zijn taken, voordat hij op vakantie ging, niet goed zou hebben overgedragen aan zijn collega’s.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] erkend dat hij één keer heeft verzuimd om de overdracht op de juiste wijze te doen, maar dat hij daarna zijn collega altijd mondeling op de hoogte heeft gesteld van de lopende zaken en welke taken nog openstonden. Door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is hier verder niets meer tegenovergesteld, zodat niet is komen vast te staan dat meerdere malen geen goede overdracht heeft plaatsgevonden voordat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op vakantie ging.
Ook in dit opzicht kan derhalve niet worden gesteld dat sprake was van disfunctioneren.
5.7.
Door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is verder gewezen op het feit dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] onder werktijd zeer regelmatig met privézaken bezig is geweest. [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft gesteld dat dit blijkt uit de vele chatgesprekken die [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] met zijn vriendin zou hebben gehad en uit de opgeslagen privédocumenten op de harde schijf van de computer van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] bij [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
Uit de door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] overgelegde stukken blijkt echter niet dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zeer regelmatig onder werktijd chatgesprekken met zijn vriendin heeft gevoerd. Door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zijn chatgesprekken van 2 oktober 2014 en van 25 en 26 augustus 2015 overgelegd. Van overige chatgesprekken is niet gebleken. Ook de privédocumenten zijn vrijwel allemaal van relatief oude data en dat deze documenten zijn opgeslagen op de computer van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] brengt nog niet automatisch met zich mee dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ook tijdens werktijd aan deze documenten heeft gewerkt.
Ook in zoverre kan derhalve niet worden gesteld dat sprake is van disfunctioneren.
5.8.
[verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft in het kader van zijn functioneren aangevoerd dat uit het feit dat hij jaarlijks salarisverhogingen en bonussen ontving blijkt dat hij juist goed functioneerde. Door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is hierover gesteld dat de door medewerkers te ontvangen bonus niet is gekoppeld aan het functioneren, maar aan hun ziekteverzuim en de vraag of [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in het voorgaande jaar winst heeft gemaakt, maar dat is door [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gemotiveerd betwist. Dit blijkt ook niet uit artikel 6 van de arbeidsovereenkomst, zoals weergegeven onder 2.2 en ook uit de door [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in het geding gebrachte brieven betreffende de uitgekeerde bonussen blijkt dit niet. Integendeel, uit deze brieven blijkt dat de bonus ook is uitgekeerd in jaren waarin geen positieve bedrijfsresultaten waren geboekt. Uit het feit dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] jaarlijks salarisverhogingen en bonussen ontving, kan dan ook eerder worden afgeleid dat [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] tevreden was over zijn functioneren dan dat sprake was van disfunctioneren. In dat laatste geval ligt het immers zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet voor de hand dat aan een werknemer salarisverhogingen en bonussen worden toegekend.
5.9.
Daar komt bij dat, zo al sprake zou zijn van een onvoldoende functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , het op de weg van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] had gelegen om op duidelijke en niet mis te verstane wijze aan [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] kenbaar te maken dat naar haar mening sprake was van disfunctioneren. Vervolgens had [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in voldoende mate in de gelegenheid moeten stellen om zijn functioneren te verbeteren, zoals in artikel 7:669 lid 3 onder d BW is voorgeschreven. Dat heeft [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] nagelaten. Van een behoorlijk verbetertraject is evenmin gebleken. [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] had [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op een zorgvuldige wijze moeten invoeren in een verbetertraject, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt op welke concrete punten zij welke verbetering wenste te zien, teneinde hem, al dan niet met bijscholing of coaching, een behoorlijke gelegenheid te bieden om tot die verbetering te komen. De kantonrechter overweegt in dat kader dat een verbeterplan betrekking dient te hebben op voor de werknemer kenbare tekortkomingen in de uitoefening van zijn functie. Het dient heldere afspraken te bevatten over wat precies van de werknemer wordt verwacht.
Het opgestelde verbeterplan moet vooral opgevat worden als een allesomvattend voorschrift van de werkgever over de wijze waarop de werknemer zijn werkzaamheden dient uit te voeren. Daar waar die gewenste werkwijze een afwijking is van de eerdere wijze waarop de werknemer gewoonlijk gewend was zijn werkzaamheden te doen, is het aan de werkgever om daarover eerst met de werknemer in gesprek te gaan en daarover duidelijke en wederzijds kenbare afspraken te maken. Bovendien is niet gebleken dat [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] duidelijk heeft laten weten dat bij het uitblijven van concreet omschreven verbeteringen of bij het herhaald niet nakomen van afspraken, beëindiging van de arbeidsovereenkomst zou worden nagestreefd, hetgeen wel van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verwacht had mogen worden.
5.10.
Concluderend is de kantonrechter dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is van ongeschiktheid van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] tot het verrichten van de bedongen arbeid, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder d BW. Ook is aan de overige vereisten van artikel 7:669 lid 3 onder d BW niet voldaan, zodat niet op die grond tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan worden overgegaan.
Verstoorde arbeidsrelatie
5.11.
Subsidiair stelt [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW. Dit artikel bepaalt dat onder een redelijke grond wordt verstaan, een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.12.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat hetgeen door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is gesteld betreffende het functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] onvoldoende is om vast te stellen dat sprake was van disfunctioneren, zodat [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niet kan worden gevolgd in haar stelling dat zij door het slechte functioneren van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] geen vertrouwen meer heeft in een verder vruchtbare samenwerking met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Weliswaar blijkt uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken dat tussen hen af en toe geschilpunten bestaan, maar dat betekent niet dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter overweegt in dat kader dat van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] als werkgever verwacht mag worden dat zij een reële poging onderneemt om de onderlinge verhoudingen te verbeteren en de geschilpunten weg te nemen, door onder meer met [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gesprekken te laten plaatsvinden met schriftelijke verslaglegging daarvan en door eventueel mediation te beproeven. Tot op heden is dat niet gebeurd. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat, als al zou kunnen worden gesproken van een verstoring van de arbeidsverhouding, deze dermate ernstig en duurzaam is dat herstel van de arbeidsrelatie niet meer mogelijk is. Ook op de g-grond kan het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst daarom niet worden toegewezen.
Verwijtbaar handelen/nalaten
5.13.
Meer subsidiair stelt [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dat sprake is van verwijtbaar handelen / nalaten in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e BW. Voor wat betreft de feiten die door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] tevens aan de d-grond ten grondslag zijn gelegd, verwijst de kantonrechter naar hetgeen daarover hierboven al is overwogen. Nu hetgeen [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in dat kader heeft gesteld, niet is komen vast te staan, kan dat evenmin leiden tot toewijzing van het ontbindingsverzoek op de e-grond.
5.14.
Verder heeft [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] nog gewezen op een e-mailbericht van 6 juli 2016 van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aan een collega, waarin hij volgens [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] een “ dikke vinger” maakt naar de directie van [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Nog daargelaten dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] het in genoemd e-mailbericht slechts heeft over “ dikke middel vin…….voor die anderen” zonder die anderen nader te duiden, is het [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niet toegestaan om zonder enige aanleiding in de e-mailbox van een werknemer te kijken. Bovendien kan het sturen van een dergelijke e-mail niet worden gekwalificeerd als verwijtbaar handelen, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ten slotte is door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] nog gewezen op een incident met een klant dat zich op 26 september 2016 zou hebben voorgedaan. Dit is door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] echter pas bij gelegenheid van de mondelinge behandeling voor het eerst naar voren gebracht, en ligt derhalve niet aan het ontbindingsverzoek ten grondslag. Bovendien is door [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven dat hij niet weet waar door [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op wordt gedoeld met het genoemde incident. [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft haar stelling op dit punt op geen enkele wijze (nader) onderbouwd. Dat [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op dit punt verwijtbaar zou hebben gehandeld, is dan ook niet vast komen te staan. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat het ontbindingsverzoek ook op de e-grond niet toewijsbaar is.
5.15.
Op grond van het voorgaande geldt dat geen sprake is van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt daarom afgewezen. Gelet op het voorgaande is de voorwaarde waaronder [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zijn zelfstandige tegenverzoek gedaan heeft, niet in vervulling gegaan. [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zal daarom in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.16.
[verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden, tot deze beschikking, aan de zijde van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] begroot op € 600,00 voor salaris gemachtigde. De verzochte nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
verklaart [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niet-ontvankelijk in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek;
6.3.
veroordeelt [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , tot deze beschikking begroot op € 600,00 voor salaris gemachtigde;
6.4.
begroot de na deze beschikking ontstane kosten aan de zijde van [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op
€ 100,00 aan salaris gemachtigde indien [verzoekster/verweerster in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verweerder/verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] volledig aan deze beschikking heeft voldaan, te vermeerderen, indien na aanschrijving betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2016.