ECLI:NL:RBMNE:2016:6253

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
C/16/425270 / KL ZA 16-365
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot nakoming overeenkomst in kort geding met gewijzigde omstandigheden

In deze zaak, die op 21 november 2016 door de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, hebben eisers, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen, een kort geding aangespannen tegen gedaagden, eveneens bestaande uit besloten vennootschappen en een stichting. De eisers vorderden onder meer dat gedaagden zouden meewerken aan de ondertekening van documenten met betrekking tot de overdracht van aandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst was tussen partijen, maar dat de vordering tot nakoming werd afgewezen op grond van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de onzekerheid over de royalty-betalingen van Sena en de mogelijke terugvordering van eerder uitgekeerde royalty's door Sena een nieuwe situatie creëerde die de uitvoering van de overeenkomst bemoeilijkte. De eisers hadden onvoldoende bewijs geleverd dat de overeenkomst nog steeds uitvoerbaar was onder de nieuwe omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eisers niet voor toewijzing in aanmerking kwamen en dat zij in de proceskosten werden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van de omstandigheden waaronder overeenkomsten tot stand komen en de gevolgen van gewijzigde omstandigheden voor de nakoming daarvan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/425270 / KL ZA 16-365
Vonnis in kort geding van 21 november 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. I. Grijpma te Leeuwarden,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. L. Wijnbergen te Utrecht,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H. Dulack te Utrecht,
3. de stichting
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
niet verschenen,
gedaagden.
Eisers afzonderlijk zullen hierna [eiser sub 1] , [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] genoemd worden. Gezamenlijk zullen eisers [eiser sub 1] cs worden genoemd. Gedaagden afzonderlijk zullen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden en gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s..

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 27 en 28 oktober 2016 met producties,
  • de fax van 2 november 2016 van [eiser sub 1] cs met aanvullende producties,
  • de faxen van 4 november 2016 van respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met producties,
  • de mondelinge behandeling op 7 november 2016, waarbij [gedaagde sub 2] heeft verzocht de
  • het tijdens de behandeling tegen de niet verschenen [gedaagde sub 3] verleende verstek,
  • de pleitnota’s van [eiser sub 1] cs, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Het door [gedaagde sub 2] reeds bij e-mail van 3 november 2016 bekend gemaakte verzoek tot de behandeling van het kort geding met gesloten deuren is ter zitting behandeld. Bij aanvang van de behandeling van het kort geding is geconstateerd dat naast mr. [A] , kantoorgenoot van de advocaat van [gedaagde sub 1] , alleen nog de heer [B] in zijn hoedanigheid van tijdelijk beheerder van de aandelen van [gedaagde sub 1] aanwezig was. Geen der partijen had bezwaar tegen de aanwezigheid van deze personen. Gelet op de beperkte groep aanwezigen in de zittingszaal is (de behandeling van) het verzoek niet doorgezet.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.
1.4.
Het verzoek van [gedaagde sub 1] om het vonnis (volledig) geanonimiseerd te wijzen wordt afgewezen, nu ingevolge het bepaalde in artikel 230 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het vonnis de namen en de woonplaats van partijen dient te vermelden alsmede de namen van de advocaten.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] is per 3 september 2002 opgericht en [gedaagde sub 2] was tot medio april 2016 enig bestuurder van [gedaagde sub 1] .
2.2.
Per 3 september 2002 is [gedaagde sub 3] opgericht. [gedaagde sub 3] werd beheerder van de aandelen van [gedaagde sub 1] . Van de door [gedaagde sub 3] uitgegeven certificaten van de aandelen van [gedaagde sub 1] wordt 30% gehouden door [eiser sub 1] , 30% gehouden door [eiser sub 2] en 40% gehouden door [gedaagde sub 2] . Bestuurders van [gedaagde sub 3] waren [gedaagde sub 2] en [eiser sub 3] .
2.3.
[bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ) is een onderneming die zich bezighoudt met het bedenken en produceren van jingles en aanverwante producten voor radiostations. [gedaagde sub 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf] .
2.4.
[bedrijf] is voor haar inkomsten grotendeels afhankelijk van de royalty’s die zij van Buma Stemra en Sena ontvangt over de voormelde jingles en aanverwante producten.
2.5.
Op 18 december 2015 heeft [gedaagde sub 2] [eiser sub 3] laten uitschrijven uit het handelsregister als bestuurder van [gedaagde sub 3] .
2.6.
Op 10 februari 2016 heeft [bedrijf] [eiser sub 3] op staande voet ontslagen. [eiser sub 3] heeft dit ontslag aangevochten bij de kantonrechter.
2.7.
Naar aanleiding van een door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ingediend verzoek bij de Ondernemingskamer bij het gerechtshof Amsterdam, heeft de Ondernemingskamer bij beschikking van 22 april 2016 (200.184.194/01 OK) onder meer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van [gedaagde sub 1] over de periode vanaf januari 2015 en is [gedaagde sub 2] voor de duur van het onderzoek geschorst als bestuurder van [gedaagde sub 1] .
2.8.
Bij beschikking van 25 april 2016 (200.184.194/01 OK) heeft de Ondernemingskamer drs. [C] te [plaatsnaam] benoemd als tijdelijk bestuurder van [gedaagde sub 1] en mr. [B] te [plaatsnaam] als tijdelijk beheerder van de aandelen van [gedaagde sub 1] .
2.9.
Bij beschikking van 29 april 2016 (200.184.194/01 OK) heeft de Ondernemingskamer mr. [D] te [plaatsnaam] benoemd als onderzoeker van [gedaagde sub 1] .
2.10.
Partijen hebben nadien diverse keren gesproken over een mogelijke overdracht van de onder 2.2. bedoelde certificaten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan [gedaagde sub 2] . Dit is onder meer gebeurd op 20 september 2016 en 3 oktober 2016.
2.11.
In een e-mail van 29 september 2016 van [C] aan [eiser sub 4] met een afschrift aan onder meer [B] , [eiser sub 1] en [gedaagde sub 2] wordt onder meer meegedeeld:
“Er is geen misverstand over de vraag of er vorige week dinsdag een deal was of niet. Er is vorige week mondeling overeenstemming bereikt. Maar als vervolgens blijkt dat een wezenlijke veronderstelling op basis waarvan overeenstemming is bereikt, en op basis waarvan de deal als financieel haalbaar is beoordeeld, niet meer zo zeker is, dan ontstaat wel degelijk een nieuwe situatie.
Mijn voorstel is om komende maandag met Sena rond de tafel te zitten. (…). Indien nodig verschuiven we het tekenen van de overeenkomst enkele dagen tot dit punt is opgehelderd, op basis van feiten in plaats van emoties.”
2.12.
Naar aanleiding van de bespreking op 3 oktober 2016 over de overdracht door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan [gedaagde sub 2] van de door hen gehouden certificaten van de aandelen [gedaagde sub 1] en de door mr. [A] nadien ontvangen commentaren van partijen, heeft mr. [A] op 4 oktober 2016 diverse stukken opgesteld die moeten leiden tot deze overdracht, waaronder de door [eiser sub 1] cs als productie 9 overgelegde Ondertekeningsversie Koopovereenkomst van certificaten van aandelen (hierna de Overeenkomst).
2.13.
Artikel 3.3.2. van de Overeenkomst luidt:
“3.3.2. 25% van de Koopprijs, dat wil zeggen: € 615.000,- (de “Tweede Termijn”), zal
in gelijke delen aan iedere Verkoper worden betaald op een door iedere
Verkoper aan de Vennootschap schriftelijk kenbaar te maken rekeningnummer
op naam van de respectievelijke Verkoper indien en zodra de Vennootschap
voldoende vrij besteedbare liquide middelen heeft om de betaling ineens te
doen. Partijen zijn het er daarbij over eens dat de Vennootschap in ieder geval
een minimum netto werkkapitaal van € 500.000,- dient te hebben en dat alleen
een overschot hierop als vrij te besteden liquide middelen zal kwalificeren voor
dit Artikel 3.3.2. Wanneer het door de Vennootschappen van SENA ontvangen
bedrag aan royalties met betrekking tot het jaar 2015 op 1 april 2017 minder is
dan € 650.000-, zal voor iedere euro minder dan dit bedrag de Tweede Termijn
met € 0,60 worden verlaagd, evenredig verdeeld over de Verkopers ”
SENAVerlaging”);
2.14.
Hoofdstuk 7 van de Overeenkomst betreft de vrijwaring. Artikel 7.1. van de Overeenkomst luidt:
“7.1 De Verkopers zullen de Vennootschap vrijwaren en schadeloos stellen voor:
7.1.1. (…). 7.1.2.
7.1.1. (…).
7.1.2. Enige verplichting van de Vennootschappen tot terugbetaling aan
muziekrechtenorganisaties of andere partijen in verband met of herleidbaar tot
vergoedingen inzake muziekrechten ontvangen van deze
muziekrechtenorganisaties of andere partijen met betrekking tot de periode tot
en met 31 december 2015, met dien verstande dat wanneer een van SENA
teruggevorderd bedrag onder deze vrijwaring wordt vergoed door de
Verkopers, ditzelfde door SENA teruggevorderd bedrag niet nogmaals voor
vergoeding in aanmerking komt uit hoofde van de SENA Verlaging.”
2.15.
In de e-mail van 4 oktober 2016 van 14:55 uur van de NPO aan [gedaagde sub 2] staat onder meer:
“We hebben de fp-bestanden gecheckt en gezien dat de titels op bijgevoegde lijst niet overeenkomen met de titels in de fp-bestanden. Het is niet duidelijk hoe het kan dat de lijst die we van Sena hebben gekregen andere titels bevat dan die in de fp-bestanden. Omdat de componist verantwoordelijk is voor het aanmelden van de soundfiles bij Buma, die dan door de fp herkend worden, is het meest voor de hand liggend dat jij degene bent die dit kan ophelderen.
Voor de helderheid bij deze de te volgen uitgangspunten:
1. De componist is verantwoordelijk voor aanlevering soundfile BUMA
2. Naamgeving in overleg met Crossmex
3. Alle aangemelde soundfiles worden via fingerprinting herkend
4. Aangeleverde soundfiles worden herkend en uitbetaald via Buma dan wel Sena
In overleg met de juridische afdeling, merken zij overigens op dat het op de markt brengen van opdrachtmuziek en het daarvoor innen van SENA-gelden niet in overleg is gebeurd. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat opdrachtmuziek van de NPO zonder overleg met de NPO commercieel geëxploiteerd wordt.”
2.16.
Op 4 oktober 2016 om 21:05 uur heeft [C] voormelde e-mail doorgestuurd naar [eiser sub 4] , met de volgende mededeling:
“Hi [voornaam van eiser sub 4] ,
De opmerking van NPO over commercieel exploiteren van muziek in opdracht van NPO lees ik als een forse waarschuwing met mogelijk onaangename consequenties.
Hoe interpreteer jij dit? Is dit issue eerder ook al eens aan de orde gesteld? Zijn hierover in het verleden afspraken gemaakt met NPO?
[...] ”
2.17.
Op 5 oktober 2016 om 0:12 uur heeft [eiser sub 4] zijn reactie aan [C] gemaild. [eiser sub 4] heeft onder meer meegedeeld:
“Voor het commercieel exploiteren van opdrachtmuziek voor NPO wil de NPO eerst toestemming verlenen zeggen ze. [bedrijf] exploiteert echter de opdrachtmuziek van de NPO niet. Voor wat betreft Sena is het enige dat [bedrijf] doet, het voldoen aan de eis van commerciële verkrijgbaarheid van Sena.”
En
“De opmerking van de NPO is redelijk standaard en volgens mij ook onjuist aangezien de NPO alleen exclusiviteit heeft voor de Benelux. Vraag maar aan [voornaam] waar bijvoorbeeld het 3FM nog meer draait. Dit is in vele landen en dit is volledig conform de overeenkomst. Puur theoretisch mag [bedrijf] buiten de benelux gewoon CD’s verkopen met 3FM vormgeving dus dus de toestemming geldt volgens mij alleen voor de Benelux. Maar om de discussie te vermijden zou ik zeggen biedt aan maar verkoop niet. Dan voldoe je aan beide wensen.
De forse waarschuwing die jij ziet, zie ik zeker niet.”
2.18.
Op 5 oktober 2016 zouden partijen de Overeenkomst en de overige bescheiden op kantoor van mr. [A] ondertekenen. Deze ondertekening is niet doorgegaan evenmin als de nadien geplande ondertekening op 7 oktober 2016 bij de notaris.
2.19.
De ondertekening op 7 oktober 2016 van de Overeenkomst en de overige bescheiden is niet doorgegaan omdat [gedaagde sub 2] en [C] hun medewerking daaraan weigerden.
2.20.
Bij e-mail van 13 oktober 2016 heeft [C] aan de advocaat van [eiser sub 1] cs gemeld niet (spoedig) over te zullen gaan tot ondertekening. In deze e-mail staat onder meer:
“Vanaf het eerste moment dat ik partijen over deze voorkeur om het tekenen even uit te stellen heb geïnformeerd, heb ik daaraan toegevoegd dat ik het zeer waarschijnlijk acht dat de onzekerheid over de royalty-betalingen achteraf onterecht zal blijken te zijn geweest. Maar ik vond en vind het niet verstandig overhaast een overeenkomst te tekenen die is gebouwd op het fundament van een doorlopende royaltystroom, waarover onzekerheid is gerezen. Immers, in de onwaarschijnlijk geachte situatie dat de royalty-inkomsten toch beduidend lager zijn dan waar bij de totstandkoming van de deal vanuit is gegaan, kan niet anders dan worden vastgesteld dat de deal is gebaseerd op een verkeerde aanname.”
2.21.
Bij brief van 3 november 2016 heeft de accountant van [gedaagde sub 1] en [bedrijf] (drs. [E] RA) verklaard dat [gedaagde sub 1] per 30 september 2016 niet over de voldoende vrije reserves beschikt om de inkoop van de certificaten van aandelen wettelijke gezien te mogen doen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] cs vordert samengevat:
  • veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. tot medewerking aan de ondertekening van de als productie
  • veroordeling van [gedaagde sub 1] tot voldoening van de eerste termijn van de koopsom
  • dat bepaald wordt dat bij het in gebreke blijven aan voormelde veroordelingen er
  • dat [gedaagde sub 1] c.s. wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiser sub 1] cs het volgende aangevoerd. Op 20 september 2016 hebben partijen tijdens de bijeenkomst in de ‘ [...] ’ overeenstemming bereikt over de verkoop van de certificaten van de aandelen van [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] . Op 3 oktober 2016 is de Overeenkomst zelfs nog ten gunste van [gedaagde sub 2] aangepast. Toen is het onder 2.13. genoemde artikel 3.2.2 in de Overeenkomst opgenomen. Daarmee zijn partijen een finale en complete regeling overeengekomen ter zake de nog bestaande onzekerheid over de exacte inkomsten van de Sena-gelden betreffende het jaar 2015. Na 3 oktober 2016 hebben zich geen omstandigheden voorgedaan op grond waarvan [gedaagde sub 1] c.s. thans haar medewerking aan de uitvoering van de Overeenkomst kan weigeren. Zelfs in het geval Sena de op grond van de NPO-lijsten uitgekeerde royalty’s zou terugvorderen, kent de Overeenkomst daarvoor een regeling. Artikel 7.1 van de Overeenkomst schrijft partijen voor waartoe zij alsdan gehouden zijn (zie 2.14.).
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer met conclusie tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van [eiser sub 1] cs in de proceskosten. Als verweer hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het navolgende naar voren gebracht.
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten de spoedeisendheid van [eiser sub 1] cs bij het gevorderde. Voorts betwist [gedaagde sub 2] dat partijen ooit definitieve overeenstemming hebben bereikt over de overdracht van de certificaten. Voor zover partijen op 20 september 2016 al overeenstemming hebben bereikt, is dit geschied onder voorwaarden. Maar ook dan geldt - aldus [gedaagde sub 2] dat [eiser sub 1] cs zich niet kan beroepen op deze overeenstemming, omdat partijen nadien hebben dooronderhandeld. Dit laatste wordt ook door [gedaagde sub 1] als verweer naar voren gebracht. Voorts stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat tot oktober 2016 nog alleen onduidelijkheid bestond over de door Sena af te dragen royalty’s betreffende de periode 2015, maar dat begin oktober 2016 er een tweede onzekerheid bij is gekomen, zijnde de kwestie van een mogelijke terugvordering door Sena van de in het verleden uitgekeerde royalty’s. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft dit laatste er ook toe bijgedragen dat er nog geen definitieve overeenstemming tussen partijen is bereikt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen wel te willen instemmen met de Overeenkomst en de overige documenten, maar dat dit pas kan nadat de Sena-problemen zijn opgelost. Voor zover en van uit moet worden gegaan dat partijen op 3 oktober 2016 hebben ingestemd met de Overeenkomst, kan [gedaagde sub 1] c.s. daar niet aan gehouden worden nu er sprake is van een gewijzigde omstandigheid.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser sub 1] cs heeft voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde, mede gelet op de door [eiser sub 1] cs gestelde omstandigheid dat er snel duidelijkheid moet worden verkregen over de ontstane situatie, alsook voor wat [eiser sub 3] betreft, op grond van de door haar onweersproken gestelde omstandigheid dat zij geen inkomsten uit arbeid meer heeft en zij jegens [gedaagde sub 1] gehouden is aan een concurrentiebeding van drie jaar.
4.2.
De vordering van [eiser sub 1] cs is toewijsbaar indien met voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat een bodemrechter – later oordelende – zal beslissen dat tussen partijen een overeenkomst van kracht is zoals door [eiser sub 1] cs is betoogd en ook dat [gedaagde sub 1] c.s. gehouden is haar medewerking aan de uitvoering van deze overeenkomst te verlenen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.3.
In deze procedure kan er van uitgegaan worden dat [gedaagde sub 1] , [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [gedaagde sub 3] de Overeenkomst zijn aangegaan (zie 2.12). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dit weliswaar, maar reeds op 20 september 2016 hebben partijen overeenstemming bereikt ter zake van de overdracht van de certificaten aan [gedaagde sub 2] , waarna de toen gesloten overeenkomst begin oktober 2016 nog is aangevuld met een speciale clausule. Dit betreft artikel 3.3.2 van de Overeenkomst (zie 2.13.). Deze clausule ziet op de toen en thans nog bestaande onzekerheid over de van Sena te ontvangen royalty’s over het jaar 2015 ter zake van de door [bedrijf] in opdracht van de NPO gemaakte muziek. In het geval de royalty-uitkering over het jaar 2015 lager uitvalt dan partijen verwachten, hebben partijen een verrekeningsmethodiek afgesproken die in mindering op de koopprijs strekt. De omstandigheid dat nog niet exact bekend is wat de resterende royalty‑uitkering over het jaar 2015 bedraagt staat, gelet op inhoud van artikel 3.3.2. van Overeenkomst, de uitvoering van de Overeenkomst dan ook niet aan in de weg. Dit geldt te meer nu uit hetgeen [gedaagde sub 2] ter zitting naar voren heeft gebracht over de inmiddels opgestelde lijsten, niet verwacht hoeft te worden dat vorenbedoelde verwachte royalty-uitkering (sterk) zal afwijken van eerdere uitkeringen.
4.4.
Dit laatste geldt ook voor het beroep van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de door [gedaagde sub 1] overgelegde accountantsverklaring van 3 november 2016 waarin de accountant verklaart dat [gedaagde sub 1] per 30 september 2016 niet over de voldoende vrije reserves beschikt om de inkoop van de certificaten van aandelen wettelijke gezien te mogen doen (zie 2.21.). Een dergelijke verklaring verzet zich in beginsel tegen toewijzing van het gevorderde, maar [eiser sub 1] cs heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de accountant reeds eerder een verklaring heeft opgesteld waarin wordt meegedeeld dat er geen wettelijke bezwaren zijn tegen de nakoming van de Overeenkomst. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, waarom nu een andersluidende verklaring is opgesteld, kan de door [eiser sub 1] cs gestelde omstandigheid dat er bij de accountant kennelijk een situatie bestaat van ‘u vraagt, wij draaien’ niet voldoende worden uitgesloten.
4.5.
Op grond van het navolgende komt de vordering toch niet voor toewijzing in aanmerking.
4.6.
Na 3 oktober 2016 is er met de NPO discussie ontstaan over een mogelijke schending van het met NPO gesloten contract (zie 2.15.). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben gemotiveerd gesteld dat de mogelijkheid bestaat dat Sena niet alleen over 2015 geen royalty’s meer uitkeert, maar dat gevreesd moet worden dat Sena de eerder uitgekeerde royalty’s mogelijk (geheel dan wel ten dele) zal terugvorderen. [eiser sub 1] cs heeft dit weliswaar nadrukkelijk betwist, maar ter zitting is door haar ook duidelijk aangegeven dat het belangrijk is hoe men de NPO in deze kwestie benadert en dat men zeker geen ‘slapende honden’ wakker moet maken. Dit laatste duidt niet op een situatie waarin geen sprake kan zijn van enig terugvorderingsrecht van Sena en dat het bericht van de NPO niet moet worden opgevat als een ‘forse waarschuwing’ (zie 2.16.).
4.7.
Dat aannemelijk is dat in de contractuele relatie met de NPO meer speelt dan [eiser sub 1] cs wil doen geloven, wordt versterkt door de omstandigheid dat geen der partijen bezwaar heeft gemaakt tegen het verzoek van [gedaagde sub 2] om de behandeling van dit kort geding met gesloten deuren te houden. Hetzelfde geldt wat betreft het ter zitting gedane verzoek van [gedaagde sub 1] om geheel geanonimiseerd vonnis te wijzen. [eiser sub 1] cs heeft slechts (in waarschuwende zin) gemeld dat zij gehouden is om een afschrift van het (volledig geanonimiseerde) vonnis aan de Ondernemingskamer te verstrekken.
4.8.
[eiser sub 1] cs kan ook niet worden gevolgd in haar standpunt dat partijen met artikel 7.1.2. van de Overeenkomst een regeling hebben getroffen voor het geval Sena alle dan wel substantiële delen van reeds uitbetaalde royalty’s terugvordert. Bij de totstandkoming van dit artikel had geen van partijen een dergelijke situatie voor ogen. Tussen partijen is immers niet in geschil dat zij bij de totstandkoming van de Overeenkomst er namelijk juist van uit gingen dat Sena op grond van de NPO-lijsten uitbetaling van de royalty’s zou blijven doen. Partijen verschilden slechts over de hoogte van de nog te ontvangen royalty’s over het jaar 2015 en hebben om die reden artikel 3.3.2. in de Overeenkomst opgenomen.
4.9.
Bovendien geldt dat [eiser sub 4] ter zitting heeft gemeld dat als [eiser sub 1] cs in kort geding niet kan worden gevolgd in het standpunt dat een mogelijke terugvordering door Sena van de door haar uitbetaalde royalty’s valt onder de werking van artikel 7.1.2. en dat dit vooralsnog moet leiden tot afwijzing van de vordering tot nakoming van de Overeenkomst, partijen geheel opnieuw moeten onderhandelen over de waarde van de certificaten van de aandelen. Dit laatste is inhoudelijk tegenstrijdig met het door de advocaat van [eiser sub 1] cs ter zitting verwoorde standpunt van [eiser sub 1] cs dat bij de vaststelling van de verkoopprijs er rekening mee gehouden is dat een dergelijke situatie zich zou kunnen voordoen en dat mede daarvoor artikel 7.1.2. in de Overeenkomst is opgenomen. Dit laatste is weer opmerkelijk, omdat volgens [eiser sub 1] cs een dergelijke situatie zich nu juist niet zal voordoen, hetgeen weer bijdraagt aan het vermoeden dat er toch meer aan de hand is dan [eiser sub 1] cs wil doen geloven.
4.10.
Ook de door [eiser sub 3] ter zitting gestelde omstandigheid dat [bedrijf] zich niet blind dient te staren op de huidige primaire bron van inkomsten (zijnde de op grond van de NPO-lijsten door Sena gedane uitbetaling van de royalty’s) omdat [bedrijf] gemakkelijk elders in de wereld een bron van inkomsten kan genereren, kan niet leiden tot toewijzing van het gevorderde. Dit standpunt gaat namelijk geheel voorbij aan de vraag of het aannemelijk is dat Sena mogelijk reeds betaalde royalty’s zal terugvorderen.
4.11.
Slotsom is dat het gevorderde, ook wat betreft de niet verschenen [gedaagde sub 3] , niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.12.
[eiser sub 1] cs zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.12.1.
De kosten in de procedure [eiser sub 1] cs tegen [gedaagde sub 1] wordt aan de zijde van [gedaagde sub 1] begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris
816,00
Totaal € 1.435,00
4.12.2.
De kosten in de procedure [eiser sub 1] cs tegen [gedaagde sub 2] wordt aan de zijde van [gedaagde sub 2] begroot op:
- griffierecht € 288,00
- salaris
816,00
Totaal € 1.104,00
4.12.3.
De kosten in de procedure [eiser sub 1] cs tegen [gedaagde sub 3] wordt aan de zijde van [gedaagde sub 3] begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in de procedure [eiser sub 1] cs tegen [gedaagde sub 1]
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] cs in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 1.435,00
in de procedure [eiser sub 1] cs tegen [gedaagde sub 2]
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
veroordeelt [eiser sub 1] cs in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.104,00
in de procedure [eiser sub 1] cs tegen [gedaagde sub 3]
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [eiser sub 1] cs in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 3] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.H. Broesterhuizen op 21 november 2016.