ECLI:NL:RBMNE:2016:6232

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
C/16/414356 / FA RK 16-2736
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogd in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming op 13 april 2016 een verzoekschrift ingediend tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kinderen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Op 3 augustus 2016 werd het verzoek aangepast om ook het gezag van [verweerder 2] te beëindigen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 augustus 2016, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, maar [verweerder 2] en de pleegouders niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en [verweerder 2] gezamenlijk het gezag uitoefenen over de kinderen, maar dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarigen ernstig wordt bedreigd door de instabiele en verwaarlozende opvoedingsomgeving. De Raad heeft aangegeven dat de moeder onvoldoende heeft meegewerkt aan hulpverlening en dat de situatie van de ouders niet is verbeterd. De rechtbank heeft de Raad in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen over het gezag van de moeder over [minderjarige 3].

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het gezag van de moeder en [verweerder 2] over [minderjarige 1] te beëindigen en het Leger des Heils tot voogdes te benoemen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft de Raad verzocht om uiterlijk op 11 november 2016 nadere informatie te verstrekken over [minderjarige 3].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/414356 / FA RK 16-2736
beëindiging ouderlijk gezag
Beschikking van 12 september 2016
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
Regio Midden Nederland, locatie Utrecht,
verzoeker, hierna te noemen: de Raad
tegen
[verweerster 1],
verblijvende in de [verblijfplaats] ,
verweerster, hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.Th. Offreins te Badhoevedorp,
en
[verweerder 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: [verweerder 2] ,
met als belanghebbende
de stichting
LEGER DES HEILS JEUGDZORG & RECLASSERING,
vestiging Lelystad-Utrecht,
hierna te noemen: het Leger des Heils,
De pleegouders van [minderjarige 1] ,
wonende op een geheim adres,
hierna: de pleegouders van [minderjarige 1] .

1.Verloop van de procedure

1.1.
De Raad heeft op 13 april 2016 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat strekt tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 2] (roepnaam [roepnaam minderjarige 2] ), [minderjarige 3] (roepnaam [roepnaam minderjarige 3] ) en [minderjarige 1] .
1.2.
De Raad heeft op 3 augustus 2016 een aangepast verzoekschrift ingediend, in die zin dat het verzoek eveneens strekt tot beëindiging van het gezag van [verweerder 2] over de hierna te noemen minderjarige.
1.3.
Het verzoek van de Raad met betrekking tot de hierna te noemen minderjarige [roepnaam minderjarige 2] is afgesplitst en wordt verder behandeld onder zaaknummer C/16/422059 / FA RK 16-293. Op dit verzoek wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.
1.4.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 15 augustus 2016. Verschenen zijn:
  • de heer [A] namens de Raad;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw [B] namens het Leger des Heils.
[verweerder 2] en de pleegouders van [minderjarige 1] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.5.
Nadien heeft de rechtbank kennisgenomen van de brief van 16 augustus 2016 met bijlagen van de Raad.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De moeder en [verweerder 2] zijn met elkaar gehuwd op [2006] te [woonplaats] , Italië. Bij beschikking van [2013] van de rechtbank Midden-Nederland is de echtscheiding tussen de moeder en [verweerder 2] uitgesproken. Deze beschikking is op [2014] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage.
2.2.
Tijdens het huwelijk van de moeder en [verweerder 2] zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
  • [minderjarige 3], geboren op [2007] te [geboorteplaats] , hierna: [roepnaam minderjarige 3] ;
  • [minderjarige 1], geboren op [2013] te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] .
2.3.
De moeder en [verweerder 2] zijn van rechtswege belast met het gezag over [minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige 3] .
2.4.
De heer [C] heeft [roepnaam minderjarige 3] erkend.
2.5.
[roepnaam minderjarige 3] is sinds 10 september 2009 onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (thans: het Leger des Heils). Hij is sinds 15 oktober 2009 uit huis geplaatst. Bij beschikking van deze rechtbank van 21 oktober 2015 zijn de ondertoezichtstelling van [roepnaam minderjarige 3] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam minderjarige 3] in een residentiële jeugdhulpvoorziening verlengd tot 13 september 2016.
2.6.
[minderjarige 1] is sinds 23 juli 2013 onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg (thans: het Leger des Heils). Zij is sinds 30 juli 2013 uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] zijn laatstelijk verlengd tot 22 oktober 2016 bij beschikking van deze rechtbank van 21 oktober 2015.
2.7.
Het Leger des Heils heeft zich bereid verklaard de voogdij over [roepnaam minderjarige 3] en [minderjarige 1] te aanvaarden.

3.Beoordeling van het verzochte

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder heeft verklaard dat de heer [verweerder 2] niet de vader van de kinderen is, maar de heer [C] . Nu de heer [C] , blijkens het gezagsregister geen gezag heeft over de kinderen, merkt de rechtbank hem niet aan als belanghebbende. Over de positie van [verweerder 2] zal de rechtbank hierna ingaan.
3.2.
De Raad verzoekt om het ouderlijk gezag van de moeder over [roepnaam minderjarige 3] te beëindigen en stelt voor om het Leger des Heils tot voogdes te benoemen over de minderjarige. De Raad heeft daartoe gesteld dat de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
3.3.
De Raad verzoekt daarnaast om het ouderlijk gezag van de moeder en [verweerder 2] over [minderjarige 1] te beëindigen en stelt voor om het Leger des Heils tot voogdes te benoemen over [minderjarige 1] . De Raad heeft daartoe gesteld dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder en [verweerder 2] niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn verzoek verwijst de Raad naar zijn rapport van 3 augustus 2016 (hierna: het raadsrapport). In het raadsrapport is onder meer het navolgende vermeld.
De huidige opvoedingsomgeving van [minderjarige 1] in het pleeggezin is goed en moet zo behouden blijven. De Raad heeft wel zorgen over mogelijke loyaliteitsproblematiek en verwarring over haar identiteit in de toekomst. De familie van [minderjarige 1] diskwalificeert de hulpverlening en lijkt zich niet neer te leggen bij het feit dat [minderjarige 1] elders opgroeit. Het verbreken van de band tussen [minderjarige 1] en de pleegouders zou een trauma voor [minderjarige 1] opleveren. Onbekend is waar [roepnaam minderjarige 3] verblijft en onder welke omstandigheden, maar de Raad vindt het aannemelijk dat zijn opvoedingsomgeving niet of onvoldoende tegemoet komt aan wat hij nodig heeft, aangezien hij ondergedoken leeft. Hij zal daardoor nauwelijks kunnen deelnemen aan de maatschappij op het gebied van scholing en sociale contacten. Volgens de Raad is er sprake van een zodanig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen, dat een gezagsbeëindiging nodig is. Die bedreiging bestaat uit een instabiele, verwaarlozende opvoedingsomgeving bij de moeder en de heer [C] en het risico op onttrekking aan benodigde hulpverlening van de minderjarigen door hun ouders en hun familie. Als gevolg daarvan zijn bij [roepnaam minderjarige 3] gedragsproblemen, een achterstand in zijn sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling en een bedreigde morele ontwikkeling ontstaan. [verweerder 2] is niet betrokken bij [minderjarige 1] en [roepnaam minderjarige 3] en onderhoudt geen contact met hen. De verwachting is volgens de Raad gerechtvaardigd dat de moeder en [verweerder 2] niet in staat zijn om op een voor de minderjarigen aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de opvoeding kunnen dragen, hetgeen blijkt uit het feit dat de leefomstandigheden van de ouders sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling ongewijzigd of zelfs verslechterd zijn.
3.5.
Ter zitting voegt de Raad aan het voorgaande toe dat [roepnaam minderjarige 3] begin juni 2016 is gevonden en dat de moeder vervolgens is opgepakt. Zij waren volgens de Raad van plan de volgende dag naar het buitenland te verhuizen. Op dit moment verblijft [roepnaam minderjarige 3] op een geheime locatie. De Raad vreest echter dat zijn familieleden hem opnieuw zouden meenemen als zij daartoe de kans krijgen.
3.6.
De moeder voert ter zitting verweer tegen de verzoeken van de Raad. Volgens de moeder is er door de instellingen nooit gewerkt aan terugplaatsing. Zij stelt dat haar aan het begin van de uithuisplaatsing van de minderjarigen door het Leger des Heils een woning is beloofd waar zij met de minderjarigen zou kunnen gaan wonen, maar dat zij die woning nooit heeft gekregen. Daarnaast stelt de moeder dat zij onvoldoende hulpverlening aangeboden heeft gekregen. De moeder betwist dat zij geen aandacht heeft voor de minderjarigen en dat zij verslaafd is aan medicatie. De moeder stelt dat zij op doktersvoorschrift medicatie krijgt die voor haar medisch noodzakelijk is. De moeder stelt dat zij geen kans heeft gekregen zich te bewijzen als moeder.
3.7.
Het Leger de Heils stelt dat twee jaar geleden met de moeder de afspraak is gemaakt dat zij moest zorgen voor huisvesting en financiën en dat zij haar afspraken moest nakomen. De moeder is echter alle afspraken niet nagekomen. Het Leger de Heils betwist dat de moeder een woning is beloofd. De moeder had moeten laten zien een stabiel leven te hebben, hetgeen zij niet heeft gedaan. Zij verbleef in een opvanghuis, maar weigerde de gezinsvoogd haar adres en telefoonnummer te geven. De moeder was onbereikbaar voor de gezinsvoogd en kwam niet op afspraken om te praten over de minderjarigen. Het Leger des Heils betwist ter zitting dat de moeder onvoldoende hulp aangeboden heeft gekregen en dat zij geen kans heeft gekregen zich te bewijzen als moeder.
3.8.
Op grond van artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
3.9.
Ten aanzien van [roepnaam minderjarige 3] overweegt de rechtbank als volgt.
[roepnaam minderjarige 3] is geboren tijdens het huwelijk van [verweerder 2] en de moeder. Blijkens het Raadsrapport stelt de moeder dat [verweerder 2] niet de biologische vader is van [roepnaam minderjarige 3] . Uit de door de Raad overgelegde akte van erkenning blijkt dat de heer [C] op 8 mei 2009 [roepnaam minderjarige 3] heeft erkend naar Italiaans recht. De Raad stelt dat de moeder alleen is belast met het gezag over [roepnaam minderjarige 3] . De Raad heeft dan ook alleen verzocht het gezag van de moeder over [roepnaam minderjarige 3] te beëindigen. De rechtbank stelt voorop dat ouders ingevolge artikel 1:251 BW van rechtswege gezamenlijk het gezag uitoefenen over de uit hun huwelijk geboren kinderen. Gelet hierop gaat de rechtbank er voorshands van uit dat [verweerder 2] en de moeder gezamenlijk zijn belast met het gezag over [roepnaam minderjarige 3] . In dat geval zou de erkenning door de heer [C] nietig zijn. In zijn brief van 16 augustus 2016 stelt de Raad dat op enig moment een beslissing genomen zou moeten zijn ten aanzien van de ontkenning van het vaderschap van [verweerder 2] , omdat de heer [C] anders niet had kunnen erkennen. Nu de rechtbank geen bewijs ziet dat [verweerder 2] met succes heeft aangetoond dat hij niet de vader is, acht de rechtbank deze aanname van de Raad onvoldoende om aan te nemen dat de moeder alleen is belast met het gezag over [roepnaam minderjarige 3] . De rechtbank kan daarom geen definitieve beslissing nemen ten aanzien van het verzoek van de Raad om het gezag van de moeder over [roepnaam minderjarige 3] te beëindigen en benoeming van een voogd. De rechtbank zal daarom de Raad in de gelegenheid stellen nadere stukken in te dienen waaruit blijkt dat ofwel de moeder alleen, ofwel de moeder samen met [verweerder 2] met het gezag over [roepnaam minderjarige 3] is belast. Daartoe zal de rechtbank de behandeling van het verzoek van de Raad ten aanzien van [roepnaam minderjarige 3] aanhouden voor de duur van twee maanden.
3.10.
Ten aanzien van [minderjarige 1] overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a, BW is voldaan. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken dat [minderjarige 1] ernstig in haar ontwikkeling zou worden bedreigd indien zij zou opgroeien bij de moeder dan wel [verweerder 2] . De bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1] zou bestaan uit een instabiele, verwaarlozende opvoedingsomgeving bij de moeder en [verweerder 2] en het risico op onttrekking aan benodigde hulpverlening van de minderjarige door haar ouders en haar familie. Daarnaast is gebleken dat noch de moeder noch [verweerder 2] in staat is binnen een voor de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, nu de situatie van de moeder de afgelopen jaren niet is verbeterd en [verweerder 2] geen enkel contact heeft met [minderjarige 1] . De rechtbank acht het aannemelijk dat de moeder voldoende hulp en mogelijkheden heeft gekregen maar dat zij onvoldoende aan hulpverlening heeft meegewerkt. Daarnaast is gebleken dat de moeder slecht bereikbaar is geweest voor de gezinsvoogd. De vraag of de moeder voldoende kansen heeft gekregen acht de rechtbank bovendien van ondergeschikt belang, nu vast is komen te staan dat is voldaan aan de criteria van artikel 1:266 lid 1, aanhef en onder a, BW. Vast staat dat de moeder in de toekomst niet de zorg en opvoeding van [minderjarige 1] zal dragen. Bovendien is [minderjarige 1] vier weken na haar geboorte uit huis geplaatst en heeft zij de moeder daarna maar ongeveer tien keer gezien. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat de voor [minderjarige 1] aanvaardbaar te achten termijn inmiddels reeds is verstreken. [minderjarige 1] groeit op in een stabiele opvoedingsomgeving, die haar alle mogelijkheden biedt om zo goed mogelijk te ontwikkelen. [minderjarige 1] is gehecht aan de pleegouders en het is niet in haar belang om haar daar weg te halen. Als de aanvaardbare termijn verstreken is en thuisplaatsing niet meer aan de orde is, zijn een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet langer de geëigende maatregelen ter bescherming van de minderjarige. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de moeder en [verweerder 2] over [minderjarige 1] beëindigen.
3.11.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder en [verweerder 2] ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275 lid 1 BW een voogd over haar te benoemen. De Raad heeft voorgesteld het Leger des Heils te benoemen tot voogdes. De rechtbank zal het voorstel van de Raad volgen.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
beëindigt het gezag van de moeder en [verweerder 2] over de minderjarige
[minderjarige 1], geboren op [2013] te [geboorteplaats] ;
4.2.
benoemt de stichting Leger des Heils tot voogdes over [minderjarige 1] ;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
verzoekt
de Raadom uiterlijk op 11 november 2016 de rechtbank nader te informeren zoals omschreven onder 3.9.;
4.5.
houdt de beslissing op het verzoek ten aanzien van [roepnaam minderjarige 3]
PRO FORMAaan tot 11 november 2016 in afwachting van de informatie van de Raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van Rijssen, mr. J.R. van Es-de Vries en mr. P.K. Nihot, in aanwezigheid van mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2016. [1]

Voetnoten

1.type: EvR