ECLI:NL:RBMNE:2016:6231

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2016
Publicatiedatum
23 november 2016
Zaaknummer
C/16/418062 / FA RK 16-4246
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing klachtencommissie ex artikel 41a Wet Bopz inzake dwangmedicatie

In deze zaak heeft verzoeker op 22 juni 2016 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, waarin hij een beslissing vraagt op een klacht die door de Klachtencommissie van de verweerster op 15 juni 2016 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft op 15 augustus 2016 de zaak behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. V.C.Th. van ’t Westende Meeder, en de verweerster werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. C.J.M. Vernooij. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de gestelde termijn is ingediend.

Verzoeker verzoekt de rechtbank om de behandeling door de verweerster te schorsen, zijn klacht tegen de dwangbehandeling gegrond te verklaren en hem een vergoeding voor proceskosten toe te kennen. Hij stelt dat hij niet psychotisch is en dat er geen gevaar is dat met dwangmedicatie afgewend kan worden. De verweerster voert aan dat verzoeker psychotisch is en dat er gevaar is voor zowel hemzelf als voor anderen, wat een dwangbehandeling rechtvaardigt.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder eerdere opnames en de noodzaak van medicatie. De rechtbank concludeert dat er voldoende bewijs is dat verzoeker een maniforme psychose heeft en dat er gevaar is voor sociale teloorgang en psychische schade voor anderen. De rechtbank oordeelt dat de verweerster terecht heeft besloten tot dwangmedicatie en verklaart de klacht van verzoeker ongegrond. Tevens wijst de rechtbank het verzoek tot schorsing van de behandeling en het verzoek tot proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/418062 / FA RK 16-4246
beroep tegen beslissing klachtencommissie ex artikel 41a Wet Bopz
Beschikking van 15 augustus 2016
in de zaak van
[verzoeker] ,
verblijvende [(bij) verweerster] , [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. V.C.Th. van ’t Westende Meeder,
tegen
[verweerster] , locatie [naam locatie] te [vestigingsplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat mr. C.J.M. Vernooij.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 22 juni 2016 een verzoekschrift (met producties) ingediend bij de rechtbank, waarin hij een beslissing vraagt van de rechtbank op een klacht, die op 15 juni 2016 door de Klachtencommissie [verweerster] (hierna: de klachtencommissie) ongegrond is verklaard.
1.2.
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 15 augustus 2016. Verschenen zijn:
  • verzoeker, bijgestaan door mr. N.J. Hos (waarneemster voor mr. Van ’t Westende Meeder);
  • de heer [A] , begeleider van verzoeker;
  • de heer [B] (psychiater van verzoeker bij [verweerster] ) namens [verweerster] , bijgestaan door mr. Vernooij.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij beschikking van de burgemeester van de gemeente Dalfsen is op 7 januari 2016 verzoeker in bewaring gesteld. Vervolgens is bij beschikking van deze rechtbank van 12 januari 2016 een machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling van verzoeker in [verweerster] , locatie de [naam locatie] te [vestigingsplaats] of in een ander psychiatrisch ziekenhuis, tot en met 2 februari 2016.
2.2.
Bij beschikking van 10 februari 2016 heeft deze rechtbank een voorlopige machtiging verleend om het verblijf van verzoeker in [verweerster] , locatie de [naam locatie] te [vestigingsplaats] of in een ander psychiatrisch ziekenhuis, te doen voortduren tot en met 10 augustus 2016.
2.3.
Bij beschikking van 19 juli 2016 heeft deze rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf verleend van verzoeker in [verweerster] , locatie de [naam locatie] te [vestigingsplaats] of in een ander psychiatrisch ziekenhuis, tot en met 19 juli 2017.
2.4.
Op 17 mei 2016 is door [verweerster] met verzoeker het opgestelde behandelplan besproken.
2.5.
Bij besluit van 3 juni 2016 is aan verzoeker een mededeling van het voornemen tot dwangbehandeling gedaan.
2.6.
Bij klachtbrief van 6 juni 2016 heeft verzoeker zich tot de klachtencommissie gewend met een klacht tegen de dwangbehandeling.
2.7.
Bij uitspraak van de klachtencommissie van 15 juni 2016 is de klacht van verzoeker ongegrond verklaard.

3.Beoordeling van het verzochte

3.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien zijn verzoekschrift binnen de in artikel 41a Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
3.2.
Verzoeker verzoekt de rechtbank de behandeling van [verweerster] , waarover bij de klachtencommissie is geklaagd, te schorsen, zijn klacht tegen de dwangbehandeling alsnog gegrond te verklaren en hem een vergoeding ten laste van [...] toe te kennen voor zijn proceskosten. De behandeling waarover verzoeker bij de klachtencommissie heeft geklaagd betreft toediening van haloperidol.
Verzoeker stelt daartoe dat hij niet psychotisch is en dat ook geen sprake is van enig gevaar dat met dwangmedicatie afgewend zou kunnen worden. Verzoeker stelt een dienaar van God te zijn en door God gestuurd te worden. Volgens verzoeker heeft geen van de door [verweerster] genoemde gevaren zich tot nu toe voorgedaan. Ter zitting verklaart verzoeker dat de duivelsuitdrijvingen die hij doet bij andere patiënten geheel op vrijwillige basis plaatsvinden en dat hij deze doet omdat God het aangeeft. Daarnaast stelt verzoeker dat hij niet agressief is naar mensen en dat de door [verweerster] aangehaalde voorbeelden ver in het verleden hebben plaatsgevonden. Daarnaast gaat verzoeker in de nabije toekomst zelfstandig wonen en zullen de huidige medebewoners in elk geval geen last meer van hem hebben. Verzoeker stelt dat hij in de toekomst zal gaan trouwen en met zijn vrouw zal gaan wonen, zoals is aangekondigd door God. Daarom is er geen gevaar voor sociale teloorgang, aldus verzoeker. Gevaar voor lichamelijke schade is niet aanwezig, omdat God hem beschermt. Daarnaast staan de bijwerkingen van de medicatie in geen verhouding tot het aangegeven gevaar. Verzoeker zou met de medicatie geen helder hoofd meer hebben en geen energie hebben voor de taak die God hem heeft gegeven. Ook zijn er alternatieven voorhanden die zich deels al bewezen hebben.
3.3.
[verweerster] voert ter zitting verweer tegen de verzoeken. Volgens [verweerster] is verzoeker afgelopen jaren onveranderd psychotisch geweest. In april 2016 heeft verzoeker zijn laatste depotmedicatie gekregen. De medicatie van verzoeker blijft nog twee of drie maanden doorwerken en nu zijn medicatie uitgewerkt raakt, blijkt dat verzoeker naar zijn psychose blijft handelen. Bij anderen worden angst en spanning opgeroepen door de opmerkingen en het handelen van verzoeker en daarnaast is verzoeker potentieel agressief. [verweerster] erkent dat verzoeker de afgelopen jaren niet agressief is geweest naar mensen, maar stelt dat verzoeker gedurende die jaren altijd medicatie heeft gebruikt. Daarnaast blijkt uit de stukken dat verzoeker niet ontkent dat hij agressief zou worden als hij daartoe opdracht zou krijgen van God. Er is voortdurend begeleiding nodig en het is noodzakelijk op korte termijn te starten met medicatie, omdat het personeel niet in staat is de medepatiënten voldoende tegen verzoeker te beschermen. Zonder medicatie is verzoeker niet in staat terug te keren naar een zelfstandige woonvorm. De gedachten van verzoeker veranderen niet door medicatie, maar hij is met medicatie wel beter te begeleiden. [verweerster] stelt de toekomstige vrouw van verzoeker nog nooit te hebben gezien of gesproken. Volgens [verweerster] is er bovendien zonder medicatie geen mogelijkheid tot ontslag van verzoeker.
Klacht tegen de dwangbehandeling
3.4.
Ingevolge artikel 38c van de Wet Bopz kan, indien betrokkene zich tegen behandeling verzet, niettemin behandeling plaatsvinden voor zover aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens betrokkene binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden.
3.5.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het besluit waartegen de klacht is gericht moeten beoordelen of het besluit op een juiste grondslag is genomen. In dat kader zal moeten worden beoordeeld of (het voornemen tot) de dwangbehandeling voldoet aan de eisen van subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid, in die zin dat volstaan wordt met de minst ingrijpende vorm van dwangbehandeling, die niet langer dan nodig wordt toegepast en die effectief is in de gegeven omstandigheden.
3.6.
Uit de overgelegde stukken, waaronder de mededeling van het voornemen tot dwangbehandeling en het behandelplan, blijkt voldoende dat bij verzoeker sprake is van een maniforme psychose in het kader van schizofrenie. Daarnaast blijkt uit de stukken dat er buiten de inrichting gevaar is voor sociale teloorgang, psychische schade voor anderen, het oproepen van agressie door anderen en lichamelijke schade voor verzoeker zelf. Binnen de inrichting is er gevaar voor psychische schade voor derden, risico op agressie naar derden en niet-afgewende sociale teloorgang.
3.7.
De rechtbank overweegt dat de duivelsuitdrijvingen die verzoeker doet bij andere patiënten het risico opleveren voor psychische schade bij die patiënten. Daaraan wordt niet afgedaan door mogelijke vrijwillige medewerking door die patiënten, nu het hier gaat om kwetsbare personen, die geen weerstand kunnen bieden aan verzoeker en kennelijk later bij het personeel kenbaar maken dat zij het handelen van verzoeker niet als prettig ervaren. Ook het risico op agressie naar derden binnen en buiten de inrichting is in beginsel grond voor het voornemen tot dwangbehandeling. Weliswaar is verzoeker de afgelopen jaren niet agressief geweest naar mensen, maar de rechtbank volgt [verweerster] in het standpunt dat dit het gevolg is van het gebruik van medicatie. Daarnaast blijkt uit de stukken en heeft verzoeker ter zitting bevestigd dat hij agressief zou worden als hij daartoe opdracht zou krijgen van God. Voorts ziet de rechtbank het risico van (psychische) schade voor derden en maatschappelijke teloorgang van verzoeker. Uit de stukken blijkt dat sinds 2001 sprake is van herhaalde gedwongen opnames, dat verzoeker niet in staat is tot werk en dat hij wordt ontweken door medebewoners. Ook blijkt dat verzoeker in de periode voor zijn vorige opname ondanks moeheid of waarschuwingen voor gladheid met zijn auto de weg op ging om opdrachten van God te volbrengen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er ten tijde van het voornemen tot dwangbehandeling sprake was van zowel gevaar binnen de inrichting als gevaar buiten de inrichting en dat deze gevaren ook op dit moment nog aanwezig zijn.
3.8.
Uit de stukken en de verklaringen van verzoeker ter zitting blijkt verder voldoende dat verzoeker niet bereid is om de vereiste medicatie in te nemen, waarmee de gevaren weggenomen zouden kunnen worden. Zonder medicatie is er geen zicht op ontslag van verzoeker uit de instelling, terwijl het gebruik van medicatie, te weten haloperidol, er in het verleden toe heeft geleid dat het gedrag van verzoeker beter stuurbaar werd en dat verzoeker met verlof kon. Gelet op het voorgaande kon [verweerster] naar het oordeel van de rechtbank vanuit oogpunt van doelmatigheid overgaan tot de aanzegging van de dwangmedicatie.
3.9.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht genomen bij de beslissing om over te gaan tot dwangmedicatie. Dwangmedicatie is volgens verzoeker niet nodig omdat de interventie van de verpleging tot nu toe voldoende is geweest om te vermijden dat anderen last van hem hebben. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de begeleiding van de verpleging onvoldoende is om de gevaren af te wenden. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de beslissing van [verweerster] zorgvuldig is genomen en dat [verweerster] daarbij een second opinion door een psychiater heeft laten uitvoeren. In eerste instantie heeft [verweerster] met verzoeker het gebruik van een ander middel besproken, clozapine, dat mogelijk de psychose effectiever kan behandelen. Aangezien verzoeker echter bezwaar maakte tegen gebruik van dit middel, is gekozen voor haloperidol intramusculair in een dosering van 200 mg per vier weken, dat, hoog genoeg gedoseerd, de psychose adequaat zou kunnen laten verminderen. Daarnaast zal deze medicatie worden toegediend in een lage dosering oraal (5mg per dag) om daarmee de eventuele bijwerkingen te beperken. Bovendien heeft verzoeker blijkens het verslag van de hoorzitting bij de klachtencommissie van [verweerster] verklaard dat haloperidol eerder geen bijwerkingen bij hem heeft veroorzaakt. Niet is gebleken dat het doel, te weten het afwenden van het interne en externe gevaar, bereikt kan worden met een (nog) minder ingrijpende maatregel.
3.10.
Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank de klacht van verzoeker ongegrond.
Schorsing behandeling en proceskosten
3.11.
Aangezien de rechtbank de klacht van verzoeker ongegrond verklaart, wijst de rechtbank het verzoek tot –naar de rechtbank begrijpt- schorsing van het besluit van 3 juni 2016 en het verzoek tot vergoeding van de proceskosten eveneens af.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de klacht van verzoeker ongegrond;
4.2.
wijst het verzoek tot schorsing van de behandeling van [verweerster] en het verzoek tot proceskostenveroordeling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van Rijssen, mr. J.R. van Es-de Vries en mr. P.K. Nihot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2016.