In deze zaak heeft verzoeker op 22 juni 2016 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, waarin hij een beslissing vraagt op een klacht die door de Klachtencommissie van de verweerster op 15 juni 2016 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft op 15 augustus 2016 de zaak behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. V.C.Th. van ’t Westende Meeder, en de verweerster werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. C.J.M. Vernooij. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de gestelde termijn is ingediend.
Verzoeker verzoekt de rechtbank om de behandeling door de verweerster te schorsen, zijn klacht tegen de dwangbehandeling gegrond te verklaren en hem een vergoeding voor proceskosten toe te kennen. Hij stelt dat hij niet psychotisch is en dat er geen gevaar is dat met dwangmedicatie afgewend kan worden. De verweerster voert aan dat verzoeker psychotisch is en dat er gevaar is voor zowel hemzelf als voor anderen, wat een dwangbehandeling rechtvaardigt.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder eerdere opnames en de noodzaak van medicatie. De rechtbank concludeert dat er voldoende bewijs is dat verzoeker een maniforme psychose heeft en dat er gevaar is voor sociale teloorgang en psychische schade voor anderen. De rechtbank oordeelt dat de verweerster terecht heeft besloten tot dwangmedicatie en verklaart de klacht van verzoeker ongegrond. Tevens wijst de rechtbank het verzoek tot schorsing van de behandeling en het verzoek tot proceskostenveroordeling af.