ECLI:NL:RBMNE:2016:6190

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
UTR 16/4729
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor uitbreiding en nieuwbouw winkelpand in Veenendaal

Op 22 november 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal is verleend voor het vergroten van een bestaand winkelpand en het bouwen van een nieuw winkelpand aan de Hoofdstraat 39-43 te Veenendaal. De verzoekster, CBRE DRET Custodian I B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij als concurrent van de derde-partij, die de vergunning heeft verkregen, vreest voor nadelige gevolgen voor haar eigen winkelvastgoed.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoekster als concurrent belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij actief is in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment. De rechter heeft echter ook geconcludeerd dat de omgevingsvergunning in redelijkheid is verleend, ondanks dat deze in strijd is met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de bezwaren van verzoekster niet opwegen tegen de belangen die met de vergunning zijn gediend, en dat er geen onaanvaardbare toename van leegstand in Veenendaal te verwachten is.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de omgevingsvergunning in de bezwaarfase niet in stand zal kunnen blijven. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/4729
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
de besloten vennootschap CBRE DRET Custodian I B.V., te Schiphol, verzoekster
(gemachtigde: mr. G.M. Blanken),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal, verweerder
(gemachtigden: drs. R.W. Bekker, R. Jager en J.A. van Manen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. J.C. Ellerman.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van een bestaand winkelpand en het bouwen van een nieuw winkelpand in twee lagen aan de Hoofdstraat 39 - 43 te Veenendaal (verder: het perceel).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij verweerder. Verzoekster heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2016. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde, bijgestaan door [A] , [B] en [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium (tijdens de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding wanneer het primaire besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Eventuele gebreken in het besluit leiden niet automatisch tot het treffen van een voorlopige voorziening, wanneer deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld. Voorts geldt dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in de beroepsprocedure niet bindt.
2. Derde-partij is eigenaar van het perceel, gelegen in het centrum van Veenendaal . Op het perceel waren twee winkelpanden aanwezig: Hoofdstraat 39-41 , dat derde-partij verhuurt aan Hennes & Mauritz , en Hoofdstraat 43 , dat na het faillissement van de eerdere huurder Promiss leeg stond.
Op 17 juni 2016 heeft derde-partij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het oprichten van een nieuw winkelpand ter plaatse van Hoofdstraat 43 en het vergroten van het bestaande winkelpand ter plaatse van Hoofdstraat 39-41 . De commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Veenendaal heeft bij brief van 25 juli 2016 geoordeeld dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3. Verweerder heeft in het verweerschrift primair aangevoerd dat verzoekster niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt.
Ontvankelijkheid
4. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster een wereldwijd opererende vermogens-beheerder is, en als zodanig eigenaar en exploitant van winkelvastgoed. Verzoekster is eigenaar van winkelcentrum Passage/Corridor te Veenendaal . De Corridor komt uit op de Hoofdstraat , recht tegenover het perceel Hoofdstraat 39 - 43 . Verzoekster stelt dat zij zowel als omwonende en als in de hoedanigheid van concurrent/vastgoedeigenaar belanghebbende is bij het primaire besluit.
5. Om te bepalen of iemand belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb zijn in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) criteria ontwikkeld. Zo moet iemand een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. In het geval een concurrerende onderneming eisende partij is, is van een persoonlijk belang sprake in de situatie waarin een besluit tot omzetverlies bij een concurrent kan leiden: de exploitant van de concurrerende onderneming wordt dan als belanghebbende aangemerkt. Daarbij geldt dat de concurrent in hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied actief moet zijn (zie onder meer de uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:183). Voor vastgoedeigenaren die in hetzelfde marktsegment en in hetzelfde verzorgingsgebied actief zijn, te weten de verhuur of verkoop van winkelruimte binnen een bepaald verzorgingsgebied, geldt eveneens dat zij als belanghebbende kunnen worden aangemerkt indien en voor zover niet is uitgesloten dat het bestreden besluit nadelige gevolgen heeft voor de verhuurbaarheid van hun pand(en). De enkele omstandigheid dat een pand tevens gebruikt kan worden voor andere doeleinden dan detailhandel laat onverlet dat de vergunde activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de verhuurbaarheid van het pand (zie de uitspraak van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2897).
6. Uit deze rechtspraak vloeit voort dat de enkele omstandigheid dat verzoekster eigenaar is van het tegenover het perceel gelegen winkelcentrum, niet voldoende is om in dit geval als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te kunnen worden aangemerkt. Van een persoonlijk belang als ‘omwonende’ is bij een concurrerende onderneming geen sprake.
De voorzieningenrechter is vervolgens van oordeel dat verzoekster anders dan verweerder stelt wel als concurrent van derde-partij als belanghebbende bij het primaire besluit moet worden aangemerkt. Verzoekster is als concurrente eigenaar/-verhuurder actief in hetzelfde verzorgingsgebied als derde-partij, te weten (de kern van) Veenendaal, alsmede in hetzelfde marktsegment, te weten de verhuur van winkelruimte ten behoeve van detailhandel. De omstandigheid dat verzoekster een wereldwijd opererende vastgoedorganisatie is, maakt het voorgaande niet anders, nu de vraag of verzoekster belanghebbende is beoordeeld dient te worden aan de hand van de gevolgen die dit concrete bouwplan voor haar kan hebben.
Het primaire besluit maakt het mogelijk dat een bestaand winkelpand wordt uitgebreid en een ander bestaand winkelpand opnieuw wordt opgetrokken; daarmee vindt per saldo een uitbreiding van het aantal vierkante meters winkelruimte plaats. Niet kan worden uitgesloten dat de verhuurbaarheid van winkelruimten op de Passage/Corridor (verder) kan afnemen als gevolg van de toename van de winkelruimte voor detail in de kern van Veenendaal.
Er is ook verder niet gebleken van redenen om aan te nemen dat verzoekster in bezwaar niet ontvankelijk zal zijn.
Inhoudelijke beoordeling
7. Zoals hiervoor vermeld heeft verweerder bij het primaire besluit omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van een bestaand winkelpand en het bouwen van een nieuw winkelpand in twee lagen op het perceel.
Het betreffende bouwplan is blijkens het primaire besluit in strijd met het geldende bestemmingsplan “Centrum”, voor zover daarbij vergunning is verleend voor de vestiging van (een klein gedeelte) detailhandel op de verdieping boven een andere winkel en voor zover daarbij de toegestane maximale bouwhoogte is overschreden. Om het bouwplan desalniettemin mogelijk te maken, heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend met toepassing van onder meer artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
8. Verzoekster betoogt dat uit het primaire besluit niet blijkt op basis van welk onderdeel of welke onderdelen van artikel 4 van bijlage II van het Bor verweerder de omgevingsvergunning heeft verleend. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat niet alle strijdigheden met het bestemmingsplan door verweerder zijn onderkend, aangezien naar de mening van verzoekster ook het magazijn niet past binnen het geldende bestemmingsplan.
8.1
Verweerder heeft naar aanleiding van dit betoog in het verweerschrift verklaard dat in het primaire besluit ten onrechte niet is vermeld dat de omgevingsvergunning is verleend op grond van de onderdelen 1 en 9 van artikel 4 van bijlage II van het Bor, ook voor wat betreft de magazijnfunctie op de eerste verdieping. Naar de mening van verweerder is dit verzuim geen reden om over te gaan tot schorsing van het primaire besluit, nu dit gebrek kan worden hersteld in de bezwaarprocedure.
8.2
Het niet vermelden op grond van welke onderdelen van artikel 4 van bijlage II van het Bor de omgevingsvergunning is verleend, is op zichzelf naar het oordeel van de voorzieningenrechter te kwalificeren als een formeel gebrek dat aan het primaire besluit kleeft. Dit vormt echter geen aanleiding om op grond daarvan een voorlopige voorziening te treffen, nu op voorhand niet is gebleken dat het bouwplan niet zou passen binnen de combinatie van de onderdelen 1 en 9 van genoemd artikel 4. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat verzoekster tegen dit nadere standpunt van verweerder geen inhoudelijke bezwaren heeft aangevoerd. Daarmee is sprake van een gebrek dat herstelbaar is in de bezwaarfase. Het betoog van verzoekster slaagt dan ook niet.
9. Verzoekster voert verder aan dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning ten onrechte niet heeft getoetst aan de uitgangspunten, zoals die zijn opgenomen in de “Detailhandelsstructuur Veenendaal, Nu en in de Toekomst” (verder te noemen: Detailhandelsstructuur). Verzoekster is van mening dat deze Detailhandelsstructuur dient als richtlijn voor de afweging van ontwikkelingen die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het niet toetsen aan de Detailhandelsstructuur door verweerder is des te kwalijker, omdat toetsing hieraan tot weigering van de omgevingsvergunning had moeten leiden, aldus verzoekster.
9.1
Toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo betreft een zogenoemde discretionaire bevoegdheid van verweerder. Het al dan niet gebruiken van deze bevoegdheid wordt door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Dat betekent dat de voorzieningenrechter toetst of verweerder, bij afweging van alle betrokken belangen, in dit geval in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
9.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat bedoelde Detailhandelsstructuur een visie op hoofdlijnen is over de gewenste detailhandelsontwikkelingen in Veenendaal. Hierin worden de uitgangspunten beschreven die moeten zorgen voor een duurzame detailhandelsstructuur en het voorkomen en terugdringen van leegstand in Veenendaal. Uit de uitgangspunten blijkt dat de gemeente Veenendaal dit probeert te bewerkstelligen door in te zetten op concentratie van het winkelaanbod op een beperkt aantal locaties, waarbij het centrum als de hoofdlocatie wordt gezien waaraan alle andere locaties ondergeschikt zijn. Het aanbod in het centrum wordt daarbij zoveel mogelijk geconcentreerd binnen het kernwinkelgebied, dat bestaat uit de zogenoemde ‘dubbele acht’ en de directe omgeving. Blijkens de in de Detailhandelsstructuur geformuleerde uitgangspunten zijn winkels op meerdere lagen niet toegestaan, waarbij verweerder onder voorwaarden wel bevoegd is om afwijking van het bestemmingsplan toe te staan. Verder is in de Detailhandelsstructuur opgenomen de voorwaarde dat de winkelruimte op de verdieping behoort tot en deel uitmaakt van dezelfde winkel als op de begane grond. Vervolgens is een voorwaarde dat de komst van een tweede winkellaag niet mag leiden tot een duurzame verstoring van de gewenste evenwichtige detailhandelsstructuur in het centrum.
Naar de mening van verzoekster wordt met name aan deze twee voorwaarden niet voldaan. Een deel van de beoogde winkel voor Hennes & Mauritz zal zich op de bovenverdieping gaan bevinden, terwijl daar een andere winkel op de benedenverdieping is gevestigd. Verzoekster vindt verder verweerders uitleg dat geen sprake is van een duurzame verstoring van de gewenste evenwichtige detailhandelsstructuur, onvoldoende.
9.3
Met verzoekster stelt de voorzieningenrechter vast dat in de Detailhandelsstructuur is vermeld dat winkels op meerdere lagen in beginsel niet zijn toegestaan. De strikte uitleg van de Detailhandelsstructuur die verzoekster voorstaat, volgt de voorzieningenrechter echter niet, nu in die nota tegelijkertijd wel degelijk ruimte is geboden om af te wijken van de geformuleerde uitgangspunten. Verweerder stelt dat goede reden is om in het onderhavige geval van het betreffende uitgangspunt af te wijken: de winkel Hennes & Mauritz vormt voor het gehele winkelgebied van Veenendaal een belangrijke trekker en bevindt zich bovendien in het hart van de Hoofdstraat, waarbij het winkelend publiek langs alle flanken van het winkelgebied kan en moet aanlopen om daar te komen. Dit is juist de plek waar de detailhandel zo veel mogelijk moet worden versterkt en geconcentreerd. Daarnaast heeft verweerder gewezen op het feit dat slechts een klein gedeelte van de beoogde winkel Hennes & Mauritz zich op de bovenverdieping bevindt boven een andere winkel en dan ook nog niet aan de straatzijde, waardoor er geen sprake kan zijn van een ongewenste uitstraling in het winkelfront. De komst van die tweede winkellaag zal evenmin leiden tot een duurzame verstoring van een evenwichtige detailhandelsstructuur in het centrum, aldus verweerder, aangezien de vergroting op de betreffende locatie naar verwachting zelfs een gunstig effect zal hebben voor de hele winkelomgeving.
9.4
De voorzieningenrechter kan verweerder in zijn standpunt volgen en acht dit standpunt niet onredelijk. Verweerder mag naar het oordeel van de voorzieningenrechter belang toekennen aan het versterken van de kwaliteit van het kernwinkelgebied door prioriteit te geven aan het voorkomen van ‘gaten’ binnen dat gebied. Verzoekster betoogt dat verweerder met het verlenen van de in geding zijnde omgevingsvergunning onvoldoende oog heeft gehad voor de leegstandsproblematiek in Veenendaal. De voorzieningenrechter begrijpt deze beroepsgrond zo dat verzoekster daarmee heeft willen betogen dat het verlenen van medewerking aan het ontwikkelen van het project gelet op de leegstand in Veenendaal in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat betoog slaagt echter niet. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in de stukken en ter zitting, voldoende aannemelijk gemaakt dat het thans voorliggende bouwplan niet zal leiden tot onaanvaardbare toename van de reeds bestaande leegstand in Veenendaal. De enkele omstandigheid dat de winkel Hennes & Mauritz er niet voor heeft gekozen om winkelruimte van verzoekster te betrekken, kan in ieder geval niet tot die conclusie leiden. Voor zover het besluit de concurrentiebelangen van verzoekster raakt, overweegt de voorzieningenrechter dat volgens vaste rechtspraak van de ABRS concurrentiebelangen bij een planologische afweging geen in aanmerking te nemen belang vormen, tenzij zich een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd. Verzoekster heeft niet gesteld en de voorzieningenrechter is ook niet gebleken dat daarvan in dit geval sprake zou kunnen zijn. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Al het voorgaande brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen. Er is dan ook geen reden om te oordelen dat de bestreden omgevingsvergunning in de bezwaarfase in rechte geen stand zal kunnen houden.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.