ECLI:NL:RBMNE:2016:6024

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
16/701423-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en valsheid in geschrift door zelfstandig ondernemer

In deze zaak is een 40-jarige man, werkzaam als zelfstandig ondernemer, beschuldigd van verduistering van geldbedragen die aan hem waren toevertrouwd door zes opdrachtgevers. De verdachte heeft in de periode van 15 mei 2012 tot en met 14 september 2013 in totaal € 38.920,80 verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, aangezien de behandeling niet binnen twee jaar na de inverzekeringstelling van de verdachte is afgerond. De rechtbank oordeelt dat, gezien de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend is, maar deze wordt gematigd tot twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet doorbetalen van geïncasseerde bedragen aan zijn opdrachtgevers, wat heeft geleid tot financiële schade voor hen. Daarnaast heeft hij in de periode van 13 mei 2013 tot en met 25 mei 2013 twee overschrijvingsbewijzen vervalst, waarin hij valselijk heeft vermeld dat bedragen aan een van de benadeelden waren overgemaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor zowel verduistering als valsheid in geschrift, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, met uitzondering van die van twee partijen die reeds civielrechtelijk zijn veroordeeld. De rechtbank legt een schadevergoedingsmaatregel op ten behoeve van de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701423-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 8 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfsplaats,
postadres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016 en 25 oktober 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting van 25 oktober 2016 laten bijstaan door mr. P.J.G. van de Donck, advocaat te Houten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen:
  • [benadeelde 1] ;
  • [benadeelde 2] ;
  • [benadeelde 3] BV;
  • [benadeelde 4] .

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 15 mei 2012 tot en met 14 september 2013 telkens opzettelijk een geldbedrag (van in totaal € 38.920,80) heeft verduisterd, welk geld hij onder zich had uit hoofde van zijn beroep als zelfstandig ondernemer van eenmanszaak [naam] ;
feit 2: in de periode van 13 mei 2013 tot en met 25 mei 2013 twee overschrijvingsbewijzen heeft vervalst door in strijd met de waarheid te vermelden dat op 7 en 25 mei 2013 een bedrag van € 1.177,- is overgeboekt aan [benadeelde 1] .

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Wat betreft feit 1 baseert hij zich op de aangiftes, de bankgegevens met betrekking tot de overboekingen aan verdachte en zijn eigen verklaring. Het handelen van verdachte dient gekwalificeerd te worden als verduistering nu hij zich het door hem verkregen doelvermogen wederrechtelijk heeft toegeëigend en gebruikt voor andere doeleinden. Wat betreft feit 2 verwijst de officier van justitie naar de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betoogt dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Verdachte heeft geen opzet gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van de ten laste gelegde geldbedragen. Benadrukt wordt dat verdachte ter zitting heeft verklaard telkens wel de bedoeling te hebben gehad om de geïncasseerde bedragen door te betalen aan de opdrachtgevers, ondanks dat dit niet is gelukt. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van feit 1
Verdachte verklaart een eigen incassobedrijf te hebben gehad genaamd [naam] , gevestigd te [vestigingsplaats] . Hij incasseerde gelden van debiteuren [2] en het was vervolgens zijn verantwoordelijkheid om dit naar de opdrachtgevers door te storten. [3] Complete en deelbetalingen boven een bedrag van € 100,- zouden wekelijks worden doorbetaald. [4] Hij is in mei 2012 begonnen met dit incassobureau. Verdachte heeft gelden geïncasseerd van de debiteuren van [benadeelde 3] BV, [bedrijf 1] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [bedrijf 2] BV en [bedrijf 3] BV. Hij verklaart de ontvangen gelden niet te hebben doorbetaald aan deze zes opdrachtgevers, maar deze te hebben gebruikt voor het betalen van andere rekeningen. [5]
Aangever [aangever 1] van [benadeelde 3] BV heeft in mei 2012 contact gezocht met incassobureau [naam] . [6] Met [verdachte] is de afspraak gemaakt dat het bedrijf de openstaande facturen aan hem zouden geven. Hij zou de cliënten benaderen, het geld innen en het geld overdragen aan aangever. Afgesproken is dat [verdachte] het geld zou overmaken naar aangever zodra hij dit ontvangen had. Aangever kwam er in januari/februari 2013 achter dat cliënten van hem openstaande vorderingen aan [verdachte] hadden betaald. [verdachte] is zijn afspraak niet nagekomen en heeft het geïnde geld niet aan aangever overgedragen. [7] Twee cliënten van aangever waren hem een totaalbedrag verschuldigd van € 28.799,71. Zij hebben dit overgemaakt naar de bankrekening van [naam] . Aangever heeft dit geldbedrag niet gestort gekregen van het incassobureau. [8]
Aangever [benadeelde 4] van [bedrijf 1] heeft in februari 2013 een incasso-opdracht gegeven aan [naam] van [verdachte] . De cliënt van aangever heeft vervolgens de achterstallige betaling op 13 februari 2013 voldaan. Aangever heeft dit bedrag niet ontvangen op zijn rekening. [9] De hoofdsom van de cliënt van aangever betrof € 1.615,00. [10]
Aangever [benadeelde 1] heeft incassobureau [naam] benaderd voor het innen van een schuld van € 1.077,- (de rechtbank begrijpt: € 1.177,-). Zijn debiteur heeft het geld betaald aan het incassobedrijf. Vervolgens zou het incassobureau het geld naar aangever overmaken, maar dit is niet gebeurd. [11] Aangever heeft in mei 2013 nog contact gehad met [verdachte] maar er is niet betaald. [12]
Aangever [benadeelde 2] heeft in augustus 2013 een rekening van een debiteur die niet betaalde overgedragen aan [naam] van [verdachte] . [13] De debiteur heeft aangegeven twee keer een bedrag van € 500,- te hebben overgemaakt naar het incassobureau op 16 augustus 2013 en 14 september 2013. Aangever stelde in oktober 2013 vast geen geld te hebben ontvangen van het incassobureau. [14]
Aangever [aangever 2] heeft namens [bedrijf 2] BV aangifte gedaan. Op 8 augustus 2013 is door het bedrijf een vordering uitgezet bij [naam] van [verdachte] . De opdracht is gegeven om een vordering van € 2.411,54 te innen bij een klant. De bedoeling was dat het incassobureau het geld zou innen en over zou maken naar de rekening van het bedrijf. [15] De klant heeft het openstaande factuurbedrag op 13 augustus 2013 overgemaakt op de rekening van het incassobureau. Door aangever is tot het moment van aangifte in oktober 2013 geen betaling van het incassobureau ontvangen. [16]
Aangever [aangever 3] van [bedrijf 3] BV heeft in september 2012 contact gezocht met [naam] en opdracht gegeven tot het innen van een geldbedrag bij een debiteur van aangever. [17] Aangever hoorde in november 2013 van zijn debiteur dat het openstaande factuurbedrag is overgemaakt naar het incassobureau. Aangever heeft dit geldbedrag niet ontvangen. [18] Door de debiteur is in de periode van
17 mei 2013 tot en met 2 augustus 2013 een bedrag van in totaal € 2.553,50 overgemaakt naar het incassobureau. [19]
Bewijsoverweging
Blijkens de bewijsmiddelen heeft verdachte middels zijn incassobureau geldbedragen onder zich gekregen ten behoeve van de doorbetaling aan een ander. De geldbedragen bestonden doorgaans uit de hoofdsom van de vordering en eventuele bijkomende (incasso)kosten. De doorbetaling van de hoofdsom heeft echter niet plaatsgevonden terwijl onderdeel was van de incasso-opdracht om betaalde bedragen boven € 100,- binnen een week door te betalen. De ontvangen geldbedragen behoorden dan ook toe aan de aangevers – voor zover dit de hoofdsom van de vordering betrof. Uit deze handelswijze van verdachte blijkt dat hij zich de ontvangen geldbedragen voor zover het de hoofdsom betreft, opzettelijk en wederrechtelijk heeft toegeëigend. Verdachte heeft over dit geld als heer en meester beschikt. Verdachte heeft de gelden die hij heeft ontvangen van de debiteurs van de desbetreffende zes opdrachtgevers aangewend om andere rekeningen te betalen. Dat verdachte verklaart wel de intentie te hebben gehad om door te betalen, maakt dit niet anders. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, met dien verstande dat wordt uitgekomen op een lager totaalbedrag dan ten laste gelegd.
De rechtbank acht het verzoek van de raadsman om aan het dossier de administratie van het incassobureau van verdachte toe te voegen niet noodzakelijk voor de beoordeling van het bewijs, de beoordeling van de (onder 9. uitgewerkte) vorderingen van de benadeelde partijen of enige andere te nemen beslissing. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt immers dat verdachte de daar genoemde bedragen heeft ontvangen en niet heeft doorbetaald aan zijn opdrachtgevers. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging tot toevoeging van deze administratie dan ook af.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering – voor zover zij dit feit bewezen acht – volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de aangifte van [benadeelde 1] [20] met als bijlage de betreffende overschrijvingsbewijzen [21] en
- de bekennende verklaring van verdachte. [22]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
in de periode van 15 mei 2012 tot en met 14 september 2013 in Nederland telkens opzettelijk een geldbedrag, toebehoorde aan [aangever 1] en/of [benadeelde 3] B.V. en [benadeelde 4] en/of [bedrijf 1] en [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [bedrijf 2] B.V. en [aangever 3] en/of [bedrijf 3] B.V., welke goederen verdachte uit hoofde van zijn beroep als zelfstandig ondernemer van eenmanszaak [naam] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
feit 2:
in de periode van 13 mei 2013 tot en met 25 mei 2013 in Nederland twee overschrijvingsbewijzen - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk en in strijd met de waarheid in voornoemde overschrijvingsbewijzen vermeld en doen voorkomen dat op
7 mei 2013 en 25 mei 2013 vanaf de bankrekening van [naam] een bedrag ad 1.177,00 euro is overgeschreven aan [benadeelde 1] , terwijl voornoemde overschrijvingen in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 1: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 21 december 2015, opgemaakt door M. de Klerk, GZ-psycholoog. Het rapport vermeldt -kort samengevat- dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische en antisociale trekken. Verdachte toont een algeheel patroon van disfunctioneren in zijn gedragingen, met name op het gebied van geld. Zijn gedrag is volgens de psycholoog impulsief, ondoordacht en spreekt van weinig zelfinzicht en empathie naar anderen. Hij heeft een egocentrische instelling en is vooral gericht op zijn eigen gewin waarbij hij onvoldoende stil staat bij de consequenties voor anderen. Zijn egocentrische instelling, gevoelens van grootheid en behoefte aan aanzien en geld hebben bijgedragen aan het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank maakt de conclusie van voornoemde deskundige tot de hare en zal verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de media-aandacht voor deze zaak, het blanco strafblad van verdachte en het feit dat het ten laste gelegde van meerdere jaren geleden dateert. Indien wordt gekomen tot strafoplegging heeft de raadsman verzocht een geheel of deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen zoals ook geadviseerd door de psycholoog.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen die aan hem waren toevertrouwd uit hoofde van zijn beroep. Hij heeft door zijn handelen het vertrouwen dat in hem was gesteld door zes opdrachtgevers geschonden en hen financieel benadeeld. Verdachte heeft in het geheel geen rekening gehouden met de gevolgen voor zijn opdrachtgevers. De rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 september 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia rapportage. Het recidiverisico wordt hoog geschat. Verdachte is impulsief en het ontbreekt hem aan zelfinzicht en empathie, aldus de rapporteur. Daarnaast is sprake van persoonlijkheidspathologie. Ter vermindering van het recidiverisico wordt het noodzakelijk geacht dat verdachte zicht krijgt op wat er aan zijn gedrag ten grondslag ligt en op de consequenties van zijn handelen. Hiertoe wordt oplegging van reclasseringscontact en een behandelverplichting geadviseerd.
Gelet op het recidiverisico acht de rechtbank oplegging van een deels voorwaardelijke straf geboden om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom (soortgelijke) delicten te plegen. Ter zitting is evenwel gebleken dat verdachte de door de rapporteur beschreven problematiek niet herkent en in het geheel geen behoefte heeft aan enige behandeling anders dan hulp met zijn schulden. Omdat bij verdachte geen enkele motivatie bestaat om zich te laten behandelen voor zijn gedragsproblematiek, zal de rechtbank de reclassering niet belasten met begeleiding van verdachte.
Zowel door de raadsman als de officier van justitie is benoemd dat de strafprocedure (te) lang heeft geduurd. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 4 april 2014, de datum van inverzekeringstelling van verdachte. Nu de behandeling ter terechtzitting niet binnen twee jaar nadien is afgerond met een eindvonnis en geen sprake is van bijzondere redenen hiervoor stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder gelet op het volgende. Alles afwegende wordt in beginsel, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend geacht. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank dit matigen in die zin dat een deel van voornoemde straf van twee maanden voorwaardelijk wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaar. De straf die de officier van justitie heeft geëist is onder deze omstandigheden te hoog. Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf of maatregel die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Voor aanvang van de terechtzitting hebben [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] BV en [benadeelde 4] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. [benadeelde 1] heeft zijn vordering ook ter terechtzitting toegelicht.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de vorderingen van [benadeelde 4] en [benadeelde 2] voor toewijzing vatbaar en heeft de rechtbank verzocht dit te doen met toepassing van de wettelijke rente. Omdat ten aanzien van de schade gevorderd door [benadeelde 3] BV en [benadeelde 1] reeds een civielrechtelijk vonnis is gewezen waarbij de vorderingen van [benadeelde 3] BV en [benadeelde 1] zijn toegewezen hebben deze benadeelde partijen geen belang meer bij de door hen ingediende vordering. Deze vorderingen dienen volgens de officier van justitie daarom niet‑ontvankelijk verklaard te worden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de vorderingen van [benadeelde 3] BV en [benadeelde 1] aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. Nu verdachte niet beschikt over zijn administratie is hij onvoldoende in de gelegenheid om verweer te voeren met betrekking tot de vorderingen van [benadeelde 4] en [benadeelde 2] . De verdediging heeft verzocht alle vier de vorderingen niet‑ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat behandeling van de ingediende vorderingen geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het hiervoor onder feit 1 bewezen geachte rechtstreeks materiële schade hebben geleden, bestaande uit de hoogte van het door hun debiteuren overgemaakte geldbedrag – voor zover betreffende de hoofdsom van de vordering en niet de aan verdachte toekomende bijkomende (incasso)kosten – dat verdachte vervolgens niet naar hen heeft overgemaakt. Onder 4.3 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat het toevoegen van de administratie voor de beoordeling van de hoogte hiervan niet noodzakelijk is. Het verzoek van de raadsman hiertoe is afgewezen.
De rechtbank waardeert de schade op basis van de onder 4.3 gebezigde bewijsmiddelen op:
  • € 1.177,- voor [benadeelde 1] ,
  • € 1.000,- voor [benadeelde 2] ,
  • € 28.799,71 voor [benadeelde 3] BV en
  • € 1.615,- voor [benadeelde 4] .
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten aanzien van [benadeelde 1] en [benadeelde 3] BV reeds bij civielrechtelijk vonnis is veroordeeld tot betaling van voornoemde schadeposten. Dit leidt ertoe dat deze benadeelde partijen geen belang meer hebben bij de vordering en dat zij hierin niet‑ontvankelijk worden verklaard. Nu verdachte door de burgerlijk rechter ook veroordeeld is tot betaling van de proceskosten die door [benadeelde 1] nogmaals in deze procedure zijn gevorderd, wordt [benadeelde 1] ook in dit deel van de vordering niet‑ontvankelijk verklaard.
De vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 4] worden tot de hiervoor genoemde bedragen toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het (laatste) moment van ontvangst van de wederrechtelijk toegeëigende geldbedragen door verdachte tot aan het moment van algehele voldoening. Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken. De vordering van [benadeelde 4] wordt voor het overige niet‑ontvankelijk verklaard.
De rechtbank constateert dat door slachtoffers [bedrijf 2] BV en [bedrijf 3] BV geen vordering tot schadevergoeding is ingediend. Niettemin wordt (ook op basis van de gebezigde bewijsmiddelen) vastgesteld dat zij op dezelfde wijze materiële schade hebben geleden. De rechtbank waardeert de schade van [bedrijf 3] BV op € 2.553,50. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 205 van het dossier, is de schade geleden door [bedrijf 2] BV na de ten laste gelegde periode verminderd met een bedrag van € 450,- door een deelbetaling van verdachte en door de verkoop van goederen. Met de waarde van de andere goederen van verdachte, die door [bedrijf 2] BV beweerdelijk in beslag zijn genomen, wordt geen rekening gehouden omdat een eventuele vordering van verdachte op deze benadeelde geen vordering betreft die voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding. De rechtbank waardeert de schade van [bedrijf 2] BV daarom op € 1.961,54.
De rechtbank legt aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) op ten behoeve van alle zes voornoemde slachtoffers met als doel het herstellen van de rechtmatige toestand. Verdachte is jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen voortvloeiende uit de civielrechtelijke vonnissen betreffende [benadeelde 1] en [benadeelde 3] BV vervalt daarmee deze verplichtingen tot betaling aan de Staat.
Tevens vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover de verdachte voormelde bedragen aan de zes hiervoor genoemde slachtoffers uit andere hoofde heeft betaald.
Indien en voor zover door de verdachte voornoemde bedragen ten behoeve van de zes genoemde slachtoffers aan de Staat zijn betaald, vervalt daarmee de verplichting van de verdachte om deze bedragen aan de slachtoffers te betalen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
BewezenverklaringVerklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
StrafbaarheidVerklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
StrafopleggingVeroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
vier maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
twee maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ten aanzien van benadeelde partij[benadeelde 2]Wijst de vordering van [benadeelde 2] geheel toe tot € 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2013 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 2] aan de Staat € 1.000,-(zegge: duizend euro) te betalen, bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2013 tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij[benadeelde 4]Wijst de vordering van [benadeelde 4] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.615,- (zegge: duizend zeshonderd vijftien euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2013 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde 4] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 4] aan de Staat € 1.615,- (zegge: duizend zeshonderd vijftien euro) te betalen, bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 26 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2013 tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij[benadeelde 1]Verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat verdachte en de benadeelde partij in onderhavig geding ieder de eigen kosten dragen.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 1.177,- (zegge: duizend honderd zevenenzeventig euro) te betalen, bestaande uit materiële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 21 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting (voortvloeiende uit het civielrechtelijke vonnis) betreffende [benadeelde 1] , daarmee deze verplichting tot betaling aan de Staat vervalt.
Ten aanzien van benadeelde partij[benadeelde 3] BV
Verklaart [benadeelde 3] BV niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] BV aan de Staat € 28.799,71 (zegge: achtentwintigduizend zevenhonderd negenennegentig euro en eenenzeventig eurocent) te betalen, bestaande uit materiële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 178 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting (voortvloeiende uit het civielrechtelijke vonnis) betreffende [benadeelde 3] BV, daarmee deze verplichting tot betaling aan de Staat vervalt.
Ten aanzien van slachtoffer[bedrijf 2] BVLegt verdachte de verplichting op ten behoeve van [bedrijf 2] BV aan de Staat € 1.961,54 (zegge: duizend negenhonderd eenenzestig euro en vierenvijftig eurocent) te betalen, bestaande uit materiële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 29 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte uit andere hoofde heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting betreffende [bedrijf 2] BV, daarmee deze verplichting tot betaling aan de Staat vervalt.
Ten aanzien van slachtoffer[bedrijf 3] BVLegt verdachte de verplichting op ten behoeve van [bedrijf 3] BV aan de Staat € 2.553,50 (zegge: tweeduizend vijfhonderd drieënvijftig euro en vijftig eurocent) te betalen, bestaande uit materiële schade. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 35 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte uit andere hoofde heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting betreffende [bedrijf 3] BV, daarmee deze verplichting tot betaling aan de Staat vervalt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter,
mrs. A.J.P. Schotman en R.P. den Otter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2016.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 mei 2012
tot en met 14 september 2013 te Leerdam en/of Utrecht en/of Woerden en/of
Schoonhoven en/of Zeist, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een
geldbedrag (in totaal ongeveer 38.920,80 euro), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [aangever 1] en/of [bedrijf 4]
B.V. en/of [benadeelde 4] en/of [bedrijf 1] en/of [benadeelde 1]
en/of [benadeelde 2] en/of [aangever 2] en/of [bedrijf 2]
B.V. en/of [aangever 3] en/of [bedrijf 3] B.V., in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte
uit hoofde van zijn beroep als zelfstandig ondernemer van eenmanszaak XS tot
XL incasso, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
art 321 Wetboek van Strafrecht
art 322 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 mei 2013 tot en met 25 mei 2013 te
Woerden en/of Schoonhoven en/of Utrecht en/of Zeist, in elk geval in
Nederland, twee, althans een, overschrijvingsbewijzen/overschrijvingsbewijs -
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte
valselijk en in strijd met de waarheid in voornoemd(e)
overschrijvingsbewijzen/overschrijvingsbewijs vermeld en doen voorkomen dat op
7 mei 2013 en/of 25 mei 2013 vanaf de bankrekening van [naam] een
bedrag ad 1.177,00 euro is overgeschreven/overgeboekt aan [benadeelde 1] ,
terwijl voornoemde overschrijving(en)/overboeking(en) in werkelijkheid niet
had(den) plaatsgevonden, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat
geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0950-2013278649, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 421). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub vijf, van het Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 4 april 2014, pagina 410.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte op 4 april 2014, pagina 413.
4.Het proces-verbaal van relaas van 1 mei 2015, pagina 6.
5.De verklaring van verdachte ter zitting van 25 oktober 2016.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 7 maart 2013, pagina 25.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 7 maart 2013, pagina 26.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 25 maart 2015, pagina 48.
9.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4] van 15 maart 2013, pagina 58.
10.Een geschrift, zijnde een uitdraai van het elektronische dossier van aangever bij [naam] , pagina 63.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 28 mei 2013, pagina 94.
12.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 28 mei 2013, pagina 95.
13.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 18 oktober 2013, pagina 109.
14.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] van 18 oktober 2013, pagina 110.
15.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] op 23 oktober 2013, pagina 130.
16.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] op 23 oktober 2013, pagina 131.
17.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] van 10 december 2013, pagina 206.
18.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] van 10 december 2013, pagina 207.
19.Een geschrift, zijnde rekeningoverzichten met overboekingen, pagina 211 – 217.
20.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] van 28 mei 2013, pagina 95.
21.Een geschrift, zijnde de bijlage van de aangifte van [benadeelde 1] : de bijgevoegde overschrijvingsbewijzen, pagina 97 en 98.
22.De verklaring van verdachte ter zitting van 25 oktober 2016.