In deze zaak vordert de werknemer, [eiser], betaling van € 35.437,50 aan overuren en achterstallig salaris van zijn voormalige werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 oktober 2015 en stelt dat hij in de periode van 2010 tot en met 2015 overuren heeft gemaakt die niet zijn vergoed. De werknemer heeft zijn uren zelf bijgehouden en stelt dat hij recht heeft op betaling op basis van de CAO voor het Horecabedrijf. De werkgever betwist de vordering en stelt dat de arbeidsovereenkomst eerder is beëindigd en dat de werknemer geen recht heeft op de gevorderde bedragen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst inderdaad per 1 oktober 2015 is beëindigd. Wat betreft de overuren oordeelt de kantonrechter dat de werknemer onvoldoende heeft aangetoond dat hij opdracht heeft gekregen voor het door hem gestelde overwerk. De werkgever heeft een urenregistratie overgelegd die niet overeenkomt met de door de werknemer gepresenteerde uren. De kantonrechter concludeert dat de werknemer niet kan aantonen dat hij recht heeft op de gevorderde overwerkvergoeding. De vordering tot betaling van het loon en een deel van de overuren wordt toegewezen, maar de vordering tot betaling van de overige overuren wordt afgewezen.
De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling van het achterstallige loon en een deel van de overuren, evenals de buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 9 november 2016.