ECLI:NL:RBMNE:2016:5974

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
5038662 / MC EXPL 16-5078
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van overuren na beëindiging dienstverband

In deze zaak vordert de werknemer, [eiser], betaling van € 35.437,50 aan overuren en achterstallig salaris van zijn voormalige werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 oktober 2015 en stelt dat hij in de periode van 2010 tot en met 2015 overuren heeft gemaakt die niet zijn vergoed. De werknemer heeft zijn uren zelf bijgehouden en stelt dat hij recht heeft op betaling op basis van de CAO voor het Horecabedrijf. De werkgever betwist de vordering en stelt dat de arbeidsovereenkomst eerder is beëindigd en dat de werknemer geen recht heeft op de gevorderde bedragen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst inderdaad per 1 oktober 2015 is beëindigd. Wat betreft de overuren oordeelt de kantonrechter dat de werknemer onvoldoende heeft aangetoond dat hij opdracht heeft gekregen voor het door hem gestelde overwerk. De werkgever heeft een urenregistratie overgelegd die niet overeenkomt met de door de werknemer gepresenteerde uren. De kantonrechter concludeert dat de werknemer niet kan aantonen dat hij recht heeft op de gevorderde overwerkvergoeding. De vordering tot betaling van het loon en een deel van de overuren wordt toegewezen, maar de vordering tot betaling van de overige overuren wordt afgewezen.

De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling van het achterstallige loon en een deel van de overuren, evenals de buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 9 november 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 9 november 2016
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 5038662 / MC EXPL 16-5078 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. E.G. Gosselink,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde mr. H. den Besten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 20 juli 2016
  • de brief van 30 september 2016 aan de zijde van [eiser]
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 september 2007 in dienst getreden bij [gedaagde] laatstelijk werkzaam in de functie van medewerker partycatering A tegen een salaris van € 2.167,43 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO voor het Horecabedrijf.
2.2.
[eiser] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 oktober 2015.
2.3.
Bij brief van 12 oktober 2015 van de toenmalig gemachtigde van [eiser] wordt aanspraak gemaakt op uitbetaling van 2492 gewerkte overuren conform artikel 3.12 van de CAO voor het Horecabedrijf. Tevens is in de brief de verjaringstermijn gestuit.
2.4.
De CAO voor het Horecabedrijf vermeldt:
Artikel 3.10
Het kan voorkomen dat je op verzoek van je werkgever werkzaamheden hebt verricht waardoor je in een kalenderjaar de normale arbeidstijd overschrijdt (1.976 uren of de arbeidstijd die je met je werkgever bent overeengekomen) (..)”
Artikel 3.12
Vergoeding overwerk
1. Overwerk wordt vergoed in de vorm van vrije tijd.
Voor 1 uur overwerk krijg je 1 uur vrije tijd. Aan het eind van het kalenderjaar wordt berekend of je overuren hebt gemaakt.
Eventuele overuren dienen uiterlijk in de daaropvolgende 13 weken gecompenseerd te worden.
2. Als het niet mogelijk is om alle overuren binnen de periode van 13 weken te compenseren in vrij tijd, moeten de nog resterende overuren binnen 4 weken na de 13 weken worden uitbetaald.
a. Tot en met 2.184 uren tegen 100% van het uurloon;
b. De overige overuren tegen 150% van het uurloon.(..)”
2.5.
Bij brief van 17 december 2015 deelt [gedaagde] aan [eiser] mede dat de arbeidsovereenkomst per 16 september is geëindigd en dat een correcte eindafrekening is verstrekt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 35.437,50 bruto aan 2162,12 overuren, € 959,05 bruto aan salaris over september 2015, de buitengerechtelijke kosten, afgifte van deugdelijke bruto/netto specificaties op straffe van een dwangsom van € 250 per dag, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat hij gedurende zijn dienstverband zijn gewerkte uren heeft bijgehouden. De normale arbeidstijd bedraagt 1976 uren per jaar. Volgens de CAO dienen overuren die niet in tijd zijn gecompenseerd tot en met 2184 uur per jaar op basis van 100% te worden uitbetaald en daarboven op basis van 150% van het uurloon. [eiser] heeft de volgende overuren gedraaid:
2010 556,02 uren
2011 483,45 uren
2012 261,30 uren
2013 494,60 uren
2014 280,70 uren
2015 86,05 uren.
De totale vordering overuren over de periode 1 januari 2010 tot en met 1 oktober 2015 bedraagt € 37.806,30 bruto minus reeds betaalde overuren bij eindafrekening € 2.368,80 = € 35.437,50 bruto.
3.3.
De arbeidsovereenkomst is door [eiser] opgezegd tegen 1 oktober 2015. Het salaris van 15 tot en met 31 oktober 2015 is niet voldaan.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. De arbeidsovereenkomst is op niet per 1 oktober 2015 beëindigd, maar per 15 september 2015. [eiser] heeft zich ziekgemeld, maar was gedeeltelijk arbeidsgeschikt verklaard. [eiser] heeft aangegeven dat hij niet langer wilde werken en daarmee de arbeidsovereenkomst per 16 september beëindigd. Aldus heeft [eiser] geen aanspraak op loon.
3.5.
De werknemers bij [gedaagde] worden standaard ingeroosterd van 10.00 uur tot 19.00. Het werkrooster werd indien meer uren werden gewerkt door de werknemers zelf aangepast. Vervolgens werd het werkrooster later gecorrigeerd en aangepast door de boekhouder. [eiser] verscheen regelmatig te vroeg op zijn werk en noteerde dat ten onrechte als werkuren. De overuren werden uitbetaald. [eiser] heeft dan ook geen vordering uit niet uitbetaalde overuren. [gedaagde] legt over een overzicht van de uren van [eiser] over de periode 2011 tot en met 2015. [eiser] heeft een extra maandsalaris overgemaakt aan [eiser] . De vordering is mede gebaseerd op de bepalingen uit de CAO voor het Horecabedrijf, maar die CAO is er al sinds 1 april 2014 niet meer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Beëindiging arbeidsovereenkomst
4.2.
In geschil is wanneer de arbeidsovereenkomst is beëindigd, 16 september 2015 of 1 oktober 2015. Onweersproken staat vast dat [eiser] op 6 september 2015 aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat hij per 1 oktober 2015 elders werkzaam zou zijn. Op het moment van opzegging was [eiser] arbeidsongeschikt. Kort daarop is [eiser] door de Arbo-arts 50% arbeidsgeschikt verklaard. Bij mail van 21 september 2015 verzoekt [eiser] om de overuren waar hij aanspraak op kan maken te verrekenen tot het einde van de maand september 2015. Bij mail van 25 september 2015 deelt [gedaagde] aan [eiser] mede dat zij heeft begrepen dat [eiser] met ingang van oktober 2015 elders een dienstverband aangaat. Verder wordt medegedeeld dat voor een goede afhandeling van openstaande uren zal worden gezorgd.
4.3.
Nergens uit blijkt dat [gedaagde] zich op het standpunt heeft gesteld dat het dienstverband op initiatief van [eiser] al met ingang van 16 september 2015 is geëindigd, omdat [eiser] niet bereid zou zijn om werkzaamheden te verrichten. Dat standpunt wordt voor het eerst bij brief van 15 oktober 2015 aan de gemachtigde van [eiser] ingenomen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Van [gedaagde] , als werkgever, mag verwacht worden dat zij een andersluidende einddatum van het dienstverband direct schriftelijk zou hebben bevestigd. Door dit niet te doen en haar stellingen verder ook niet te onderbouwen, dienen de gevolgen daarvan voor rekening en risico van [gedaagde] te blijven. De kantonrechter is van oordeel dat het dienstverband eerst per 1 oktober 2015 is beëindigd. Dit betekent dat de vordering tot doorbetaling van het loon tot 1 oktober 2015 zal worden toegewezen.
Overuren
4.4.
Voor de beantwoording van de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op een vergoeding voor de door hem gestelde overuren is het volgende van belang. Zoals blijkt uit de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde CAO voor het Horecabedrijf, hebben partijen afspraken gemaakt ten aanzien van (de vergoeding voor) overwerk. Daar doet niet aan af dat de looptijd van de CAO inmiddels is afgelopen. Artikel 3.10 e.v. van de CAO bevat hiertoe allereerst een definitie van overwerk en vervolgens bepalingen ten aanzien van de wijze waarop overwerk vergoed kan worden en de hoogte van die vergoeding.
4.5.
Volgens de tussen partijen overeengekomen definitie is sprake van overwerk als een werknemer in opdracht van de werkgever buiten de normale arbeidstijd werk verricht. Dit vereiste van een tot overwerk strekkende opdracht van de werkgever (dat overigens los staat van de vraag of daadwerkelijk overuren gemaakt zijn en wat de hoogte van een eventueel toe te kennen vergoeding zou zijn), sluit aan bij de voorwaarden die de Hoge Raad stelt aan toekenning van een overwerkvergoeding in de situatie waarin werkgever en werknemer geen afspraken over die vergoeding hebben gemaakt. Ook in die situatie moet volgens de Hoge Raad ten minste komen vast te staan dat de werkgever het overwerk aan de werknemer heeft opgedragen of dat uit de specifieke omstandigheden blijkt dat zij daarmee heeft ingestemd. Gelet op het vorenstaande moet in deze zaak worden beoordeeld of [gedaagde] opdracht heeft gegeven tot het door [eiser] gestelde overwerk. Daarbij moet worden aangenomen dat een dergelijke opdracht niet alleen expliciet maar ook impliciet kan zijn verstrekt.
4.6.
Weliswaar heeft [eiser] niet expliciet gesteld dat [gedaagde] hem uitdrukkelijk heeft opgedragen over te werken, maar uit hetgeen ter comparitie is aangevoerd leidt de kantonrechter af dat [eiser] dit wel heeft bedoeld. Immers hij heeft ter comparitie verklaard dat de werkgever zijn aanwezigheid op de werkvloer in de ochtenduren heeft erkend en zodoende moet aantonen dat aan hem geen opdracht is verstrekt. [gedaagde] heeft echter gemotiveerd weersproken dat zij aan [eiser] opdracht heeft verstrekt over te werken voor de thans door [eiser] geclaimde uren. Hoe een en ander in zijn werk is gegaan heeft [eiser] onvoldoende nader toegelicht. Desgevraagd heeft hij ter zitting immers toegelicht dat aan het eind van de dag werd gekeken naar het rooster van de volgende dag en hoe laat iedereen aanwezig moest zijn, waarna het rooster werd aangepast. Daaruit valt in onvoldoende mate af te leiden dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven tot overwerk. Als het rooster iedere werkdag zou worden aangepast, impliceert dit ook dat begin- en eindtijd op het rooster wordt verwerkt en aangepast. Van overwerk is dan nog geen sprake laat staan van een opdracht daartoe. Daaruit kan naar het oordeel van de kantonrechter dus niet zonder meer een opdracht tot overwerk worden afgeleid.
4.7.
Vervolgens ligt de vraag voor of uit de omstandigheden van dit geval volgt dat [gedaagde] impliciet opdracht tot het gestelde overwerk heeft gegeven of daarmee heeft ingestemd. Om dat te beoordelen, is niet alleen van belang of [gedaagde] wist of hoorde te weten dat [eiser] (aanzienlijke) overuren maakte, maar ook of [gedaagde] wist of moest begrijpen dat [eiser] aanspraak maakte op vergoeding van die overuren. Dat er overuren zijn gemaakt wordt door [gedaagde] niet betwist, maar de mate waarin wel. [gedaagde] heeft een urenregistratie bijgehouden en de resultaten daarvan bij conclusie van antwoord overgelegd. Deze urenregistratie werd op basis van de werkroosters opgesteld, waarop de afwijkende uren ten opzichte van het rooster door de werknemers werden ingevuld en door de boekhouder van [gedaagde] verwerkt. Nu de werkgever een urenregistratie heeft bijgehouden en de conclusies daarvan heeft overgelegd, kan [eiser] niet volstaan met de overlegging van een door hem zelf opgesteld excel bestand over de afgelopen 4,5 jaar zonder gemotiveerd aan te geven, onder overlegging van nadere stukken, waaruit blijkt hoe en op welke wijze hij zijn uren heeft bijgehouden. De schriftelijke verklaringen van twee voormalige medewerkers, die enkel verklaren dat [eiser] veel overuren heeft gedraaid, maken dat niet anders. Dit klemt temeer nu - zoals [eiser] zelf ook heeft aangegeven – dat die overuren heel geleidelijk en over een periode van ruim 4,5 jaar zijn opgebouwd, terwijl [eiser] tot kort voor zijn opzegging niet op concrete wijze aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van die uren. [eiser] heeft niet voldoende kunnen onderbouwen dat en waarom [gedaagde] wel bekend zou moeten zijn geweest met de thans aanzienlijk gevorderde overuren.
4.8.
Uit het bovenstaande volgt dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat en op welke wijze hem - expliciet dan wel impliciet - opdracht is gegeven voor het door hem gestelde overwerk. Dat betekent dat niet vast is komen te staan dat sprake was van overwerk als bedoeld in de tussen partijen toepasselijke CAO in de mate als door [eiser] betoogd. Nu [eiser] heeft nagelaten om de gemaakte overuren voldoende deugdelijk te onderbouwen, is nadere bewijslevering niet aan de orde. Het door [eiser] ter zake gedane bewijsaanbod wordt dan ook gepasseerd. Aldus kan [eiser] geen aanspraak maken op een overwerkvergoeding, als door hem voorgestaan, en dient zijn vordering te worden afgewezen.
4.9.
Uit de door [gedaagde] overgelegde berekening van het aantal overuren volgt dat [eiser] in ieder geval 517,59 overuren heeft gemaakt. [gedaagde] brengt daarop in mindering vakantie uren. Door [eiser] is gesteld dat de vakantie uren al zijn verrekend. [gedaagde] heeft dit standpunt onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat [eiser] terecht aanspraak maakt op betaling van 517,59 uren. Voor 2011 en 2012 geldt een niet door [gedaagde] betwist uurloon van € 14,10 (inclusief vakantietoeslag) x 239,55 uur, derhalve € 3.377,66 bruto en voor 2013 en 2014 een uurloon van 14,21 (inclusief vakantietoeslag) x 278,04, derhalve € 3.950,95 bruto. Tot zover zal de vordering worden toegewezen.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente komt voor toewijzing in aanmerking als hieronder bepaald.
4.11.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten komen eveneens voor toewijzing in aanmerking met dien verstande dat deze wordt berekend op basis van de toegewezen vordering.
4.12.
[gedaagde] zal als de meest in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 959,05 bruto (loon) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2015 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 7.328,61 bruto (overuren) met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de voldoening
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 710, 61 (buitengerechtelijke incassokosten);
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] binnen 14 dagen na betekening van het vonnis een deugdelijke bruto/netto specificatie te verstrekken op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft hieraan te voldoen met een maximum van € 2.500,00;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.372,82, waarin begrepen € 800,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2016.