In deze zaak, die op 9 november 2016 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee eigenaren van aan elkaar grenzende percelen. Eiser, die eigenaar is van een perceel aan de [adres 1] te [woonplaats], vordert de verwijdering van een aanbouw en een schuur op het perceel van gedaagde, die haar kapsalon exploiteert op een nabijgelegen adres. Eiser stelt dat gedaagde inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht en onrechtmatig handelt door zaken op het pad te plaatsen, wat volgens hem leidt tot hinder en schade aan zijn eigendom.
De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 24 oktober 2016, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiser heeft zijn vorderingen onderbouwd met verwijzingen naar de artikelen 6:162 en 5:37 van het Burgerlijk Wetboek, terwijl gedaagde verweer heeft gevoerd en heeft gesteld dat de vorderingen van eiser afgewezen moeten worden.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade lijdt of dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld. De vorderingen tot verwijdering van de aanbouw en de schuur zijn afgewezen, evenals de vordering tot het verbod op het stallen van zaken. Eiser is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan gedaagde, die zijn gemachtigde heeft ingeschakeld. De kosten zijn begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van gedaagde.