ECLI:NL:RBMNE:2016:5955

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
16.659156-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over ontuchtpleging door een vader met zijn minderjarige kinderen

Op 9 november 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 64-jarige man uit Deventer, die jarenlang ontucht heeft gepleegd met vier van zijn minderjarige kinderen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De verdachte is vrijgesproken van een van de vijf ten laste gelegde feiten, omdat uit het dossier bleek dat het misbruik in familiekring was besproken en het slachtoffer aanvankelijk ontkende dat er iets was gebeurd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn kinderen. Ondanks de vrijspraak voor één feit, legde de rechtbank een straf op die gelijk was aan de eis van de officier van justitie. De rechtbank stelde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling. De zaak kwam aan het licht na verklaringen van de slachtoffers, die onafhankelijk van elkaar gedetailleerde beschrijvingen gaven van de ontuchtige handelingen. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers consistent en geloofwaardig, en baseerde haar oordeel op de verklaringen van zowel de slachtoffers als de verdachte zelf. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meermalen ontucht met zijn minderjarige kinderen, en dat de feiten diepe impact hadden op het leven van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659156-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 november 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1952] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van
26 oktober 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mrs. I. Stas en N.C.E.C. Luns, advocaten te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kamper en van datgene wat door de advocaten en door verdachte naar voren is gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 augustus 1992 tot en met 10 augustus 2002 te Naarden en/of Almere, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 1] , geboren op [1988] , hebbende hij, verdachte, (telkens)
- de hand van die [slachtoffer 1] gebracht naar zijn, verdachtes, penis en/of scrotum en/of die hand daar gehouden en/of teruggebracht als die [slachtoffer 1] die hand terugtrok en/of zich (vervolgens) afgetrokken en/of
- die [slachtoffer 1] (over de kleding) betast en/of gevoeld aan haar borst(en) en/of haar tepels;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 21 april 1995 tot en met 20 april 2005 te Naarden en/of Huizen en/of Almere, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 2] , geboren op [1990] , hebbende/zijnde hij, verdachte, (telkens)
- de hand van die [slachtoffer 2] gebracht naar zijn, verdachtes, penis en/of scrotum en/of die hand daar gehouden en/of teruggebracht als die [slachtoffer 2] die hand terugtrok en/of zich (vervolgens) afgetrokken en/of
- die [slachtoffer 2] (telkens) betast en/of gevoeld aan diens penis en/of
- zich afgetrokken in diens aanwezigheid en/of die [slachtoffer 2] , hem, verdachte laten laten aftrekken en/of klaargekomen in diens aanwezigheid
3.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juni 1996 tot en met de maand augustus 2004 te Naarden en/of Almere, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 3] , geboren op [1992] , hebbende/zijnde hij, verdachte, (telkens)
- de hand van die [slachtoffer 3] gebracht naar zijn, verdachtes, penis en/of scrotum en/of die hand daar gehouden en/of teruggebracht als die [slachtoffer 3] die hand terugtrok en/of zich (vervolgens) afgetrokken en/of
- die [slachtoffer 3] (telkens) betast en/of gevoeld aan diens penis en/of
- zich afgetrokken in diens aanwezigheid en/of die [slachtoffer 3] , hem, verdachte laten aftrekken en/of klaargekomen in diens aanwezigheid;
4.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 augustus 1999 tot en met 12 augustus 2009 te Almere en/of Beverwijk, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 4] , geboren op [1994] , hebbende hij, verdachte, (telkens)
- de hand van die [slachtoffer 4] gebracht naar zijn, verdachtes, penis en/of scrotum en/of die hand daar gehouden en/of teruggebracht als die [slachtoffer 4] die hand terugtrok en/of zich (vervolgens) afgetrokken en/of
- die [slachtoffer 4] (telkens) betast en/of gevoeld aan diens penis;
5.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 april 2000 tot en met 7 april 2009 te Almere, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 5] , geboren op [1996] , hebbende hij, verdachte, (telkens)
- de hand van die [slachtoffer 5] gebracht naar zijn, verdachtes, penis en/of scrotum en/of die hand daar gehouden en/of teruggebracht als die [slachtoffer 5] die hand terugtrok en/of zich (vervolgens) afgetrokken en/of
- die [slachtoffer 5] (over de kleding) betast en/of gevoeld aan haar borst(en) en/of haar tepels.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie is van mening dat ten aanzien van feit 4 geen sprake is van schending van artikel 6 EVRM.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, echter hebben de ontuchtige handelingen niet wekelijks plaatsgevonden en ook niet gedurende de gehele ten laste gelegde periode. Bovendien heeft verdachte het betasten van de borsten ontkend.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden voor zover de bewezenverklaarde periode ziet op 1995 tot en met 2002.
Ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, gelet op de onderlinge verschillen en onjuistheden in de verklaringen van aangever, zodat zijn verklaringen als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt. Subsidiair vinden de verklaringen van aangever onvoldoende steun in overig bewijs.
Ten aanzien van feit 4
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, nu de verklaringen van aangever niet tot het bewijs mogen worden gebezigd, omdat het ondervragingsrecht van de verdediging is geschonden en daardoor inbreuk wordt gemaakt op artikel 6 EVRM. De verklaringen in het dossier komen allemaal voort uit dezelfde bron, te weten aangever, en daarnaast zijn er geen compenserende factoren aanwezig waardoor de betrouwbaarheid van de verklaring niet kan worden beoordeeld.
Ten aanzien van feit 5
De verdediging heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, echter hebben de ontuchtige handelingen niet wekelijks plaatsgevonden en ook niet gedurende de gehele ten laste gelegde periode. Bovendien heeft verdachte het betasten van de borsten ontkend.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit. Uit het dossier komt naar voren dat op het moment dat het misbruik in familiekring is besproken, de moeder van deze aangever aan hem heeft gevraagd of het ook met hem was gebeurd. Aangever heeft toen aan zijn vader (verdachte) gevraagd of het een grap was. Toen heeft hij er eens goed over nagedacht en hij kwam er achter dat het ook met hem gebeurd was. Verdachte ontkent dit feit en heeft ter zitting verklaard dat juist dit kind een kind is met problemen en dat hij bewust heeft gedacht: met hem moet het niet gebeuren. De verklaringen van [getuige 1] zijn voorts niet consistent en worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat onvoldoende wettig bewijs voor dit feit voorhanden is, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 4 en feit 5
Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij tussen 1999 en 2002 seksueel is misbruikt door verdachte. Het begon toen het gezin net van Naarden naar Almere was verhuisd. Zij herinnert zich dat verdachte haar heeft betast en dat zij haar handen op zijn penis moest leggen. [2] Zij heeft verklaard dat hij haar hand pakte en dat hij haar hand op zijn penis legde. Ze moest wat wrijven en spelen. Achteraf wist zij dat dit aftrekken was. [3] Dit gebeurde wekelijks [4] . Zij was 11 jaar oud toen verdachte begon met het aanraken van haar borsten. Hij voelde dan vooral aan haar tepels. Zij schat dat dit zes of zeven keer is gebeurd. [5]
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1] ten aanzien van de periode dat het slachtoffer vier of vijf jaar oud was. [6]
Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte ontuchtige handelingen bij hem heeft gepleegd. Het begon rond zijn achtste jaar in Almere en het stopte toen hij op de middelbare school zat. Hij heeft verklaard dat hij verdachte moest aftrekken en dat het ook andersom gebeurde. [7] Verdachte is één keer in aanwezigheid van het slachtoffer klaargekomen. [8] Het gebeurde soms vier of vijf keer per week. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij de penis van verdachte moest vasthouden of dat verdachte die van hem vasthield. Soms greep verdachte naar zijn kruis. [9]
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2] . [10]
Slachtoffer [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij vijf of zes jaar oud was toen het misbruik begon. Het is gebeurd in Almere en in het ziekenhuis te Beverwijk. Het was in de periode van 1999 tot 2007. [11] Het gebeurde onder meer in het bed van zijn ouders. [12] Het slachtoffer heeft verklaard dat verdachte dan zijn hand pakte en deze bij de penis van verdachte zette. Het slachtoffer moest dan met verdachtes penis spelen. Als hij zijn hand wegtrok dan pakte verdachte zijn hand weer en legde hij deze weer bij zijn penis. Het slachtoffer bedoelt aftrekken wanneer hij spreekt over ‘spelen’. De hand van het slachtoffer zat dan om de penis en verdachte had zijn hand om die van het slachtoffer heen. Verdachte maakte dan op- en neergaande bewegingen. Toen het slachtoffer zeven of acht jaar oud was en zichzelf ging afdrogen, heeft verdachte de penis van het slachtoffer heen en weer getikt. Ook heeft verdachte de balzak van het slachtoffer vastgepakt en die dan gekneed met zijn hand. Toen het slachtoffer in het ziekenhuis lag heeft verdachte hem geholpen met plassen. Nadat verdachte de plasfles had weggezet, deed hij de voorhuid van de penis van het slachtoffer naar achteren. Hij maakte dan trekbewegingen aan de penis van het slachtoffer. [13] Toen verdachte het slachtoffer hielp met het verwisselen van zijn drukpak, heeft verdachte de penis van het slachtoffer betast en ermee gespeeld. [14]
Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 4] haar verteld heeft dat verdachte aan hem heeft gezeten toen hij in het ziekenhuis lag en ook toen hij thuis mocht revalideren. [15]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat slachtoffer [slachtoffer 5] haar medio 2013 heeft verteld over het seksueel misbruik. [getuige 2] heeft een dag na dit bericht gesproken met [slachtoffer 4] . [16] [slachtoffer 4] heeft haar verteld dat met hem hetzelfde was gebeurd als met [slachtoffer 5] . In 2014 is hij er meer over gaan praten. Hij heeft aan haar verklaard dat hij misbruikt is en dat hij dingen bij zijn vader moest doen. Hij moest aan de penis van verdachte zitten en het gebeurde ook andersom. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat het niet goed gaat met [slachtoffer 4] en dat hij er doorheen zit. [17]
Verdachte heeft verklaard dat hij slachtoffer [slachtoffer 4] heeft geholpen bij het aantrekken van een drukpak en dat hij bij het omhoog trekken van het pak de penis van het slachtoffer heeft aangeraakt. Ook heeft verdachte het slachtoffer tweemaal geholpen met plassen door de penis van het slachtoffer aan te raken. [18]
Slachtoffer [slachtoffer 5] heeft verklaard dat verdachte éénmaal haar borsten heeft aangeraakt toen zij ongeveer dertien jaar oud was. Dat gebeurde te Almere. [19] Het slachtoffer heeft verklaard dat ze in de ouderlijke slaapkamer te Almere verdachte moest aftrekken toen ze bij hem in bed lag. Dit gebeurde voor het eerst toen zij vijf of zes jaar oud was. Hij pakte haar hand en legde deze op zijn geslachtsdeel. Het gebeurde altijd op dezelfde manier. [20] Het gebeurde ongeveer drie keer per week. Nadat het slachtoffer op school seksuele voorlichting had gehad, kreeg zij het idee dat het niet klopte wat verdachte deed en daarom ging ze niet meer bij hem in bed liggen en stopte het. [21]
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij wist dat [slachtoffer 5] seksueel werd misbruikt. Hij heeft gezien dat zij een keer bij verdachte op schoot zat. “Toen zat hij een beetje zo aan haar tiet”. [22]
Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 5] voor de periode dat het slachtoffer vier of vijf jaar oud was. Het vond eens per week plaats. [23]
Bewijsoverweging feit 1
Verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 1] verklaren beiden over een andere periode waarbinnen de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich gedurende een periode meermalen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige kind. Vaststaat dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd en dat dit in elk geval meermalen binnen de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden. Hoewel verdachte het betasten van de borsten van het slachtoffer heeft ontkend, acht de rechtbank ook deze handeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 1] , zodat de rechtbank voor de periode en derhalve ook bij de strafmaatbepaling aan zal sluiten bij de verklaring van aangeefster. Daarnaast heeft slachtoffer [slachtoffer 5] ook verklaard dat verdachte bij haar, [slachtoffer 5] , aan haar borsten heeft gezeten.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde binnen de ten laste gelegde periode.
Bewijsoverweging feit 4
Op 22 juni 2016 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rechter-commissaris teneinde (onder meer) [slachtoffer 4] te horen als getuige. De getuige is ondanks herhaaldelijke oproepingen niet verschenen. Daags voor de zitting heeft de verdediging de rechter-commissaris verzocht een bevel medebrenging te gelasten. De rechter-commissaris heeft de verdediging hiervoor verwezen naar de zittingscombinatie. Ter zitting heeft de verdediging verzocht de zaak aan te houden en te verwijzen naar de rechter-commissaris voor het horen van [slachtoffer 4] als getuige. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat zij van oordeel is dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting of bij de rechter-commissaris in gevaar wordt gebracht en dat het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige te ondervragen. De rechtbank baseert dit gegronde vermoeden op het feit dat de getuige ondanks herhaaldelijke oproepingen niet is verschenen, terwijl hij hiervan zeer waarschijnlijk wel op de hoogte is geweest. Ook betrekt de rechtbank de verklaring van [getuige 2] – dat hij het erg moeilijk heeft met de situatie – bij haar oordeel.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging [slachtoffer 4] niet effectief heeft kunnen ondervragen over diens bij de politie afgelegde, voor verdachte belastende, verklaring. In het licht van de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is het gebruik voor het bewijs van een dergelijke verklaring niet in strijd met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (verder: EVRM) indien de onmogelijkheid te ondervragen op andere wijze voldoende is gecompenseerd of de betrokkenheid van verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dit steunbewijs betrekking heeft op die onderdelen van de verklaring die door de verdachte zijn betwist.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet in de beperking van het ondervragingsrecht is gecompenseerd. De vraag die vervolgens voorligt, is of de betrokkenheid van verdachte in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen, zodat de verklaring zoals deze is afgelegd bij de politie toch voor het bewijs kan worden gebezigd.
De rechtbank is van oordeel dat de slachtoffers die vanaf het eerste moment hebben verklaard te zijn misbruikt, onafhankelijk van elkaar verklaringen hebben afgelegd, die op details consistent zijn en met elkaar overeenkomen. Zij verklaren daarbij ook dat zij juist niet met elkaar over details hebben gesproken om het onderzoek niet in gevaar te brengen. Veel details over de gepleegde ontuchtige handelingen komen overeen met details uit de door verdachte zelf afgelegde verklaringen. Dit betekent dat zowel de verklaringen van de andere slachtoffers als de verklaringen van verdachte zelf steun bieden voor de verklaring van dit slachtoffer. De verklaring die dit slachtoffer heeft afgelegd bij de politie is consistent. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. De betrokkenheid van verdachte bij het hem onder feit 4 ten laste gelegde vindt ook steun in de verklaring van getuige [getuige 2] bij de politie en de verklaring van [slachtoffer 1] afgelegd in het bijzijn van de verdediging bij de rechter-commissaris. Niet kan worden gezegd dat de bewezenverklaring alleen of in beslissende mate steunt op de verklaring van een niet-gehoorde getuige, zodat geen sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank bezigt de verklaring van slachtoffer [slachtoffer 4] dan ook tot het bewijs.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde binnen de ten laste gelegde periode, gelet op de verklaring van slachtoffer [slachtoffer 4] en getuige [getuige 2] , in onderling verband en samenhang bezien met de verklaringen van slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] . De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 4] [slachtoffer 1] , zodat de rechtbank voor de periode en derhalve ook bij de strafmaatbepaling aan zal sluiten bij de verklaring van aangever.
Bewijsoverweging feit 5
Verdachte en het slachtoffer [slachtoffer 5] verklaren beiden over een andere periode waarbinnen de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich gedurende een periode meermalen schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarige kind. Vaststaat dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd en dat dit in elk geval meermalen binnen de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden. Hoewel verdachte het betasten van de borsten van het slachtoffer heeft ontkend, acht de rechtbank ook deze handeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van slachtoffer [slachtoffer 5] , zodat de rechtbank voor de periode en derhalve ook bij de strafmaatbepaling aan zal sluiten bij de verklaring van aangeefster. Daarnaast heeft slachtoffer [slachtoffer 1] ook verklaard dat verdachte bij haar, [slachtoffer 1] , aan haar borsten heeft gezeten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen inof omstreeksde periode van 11 augustus 1992 tot en met 10 augustus 2002 te Naarden en/of Almere, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 1] , geboren op [1988] , hebbende hij, verdachte, (telkens)
- de hand van die [slachtoffer 1] gebracht naar zijn, verdachtes, penis en/of scrotum en/of die hand daar gehouden en/of teruggebracht als die [slachtoffer 1] die hand terugtrok en/of zich (vervolgens) afgetrokken en
- die [slachtoffer 1] (over de kleding) betast en gevoeld aan haar borst(en) en/of haar tepels.
2.
hij op meerdere tijdstippen inof omstreeksde periode 21 april 1995 tot en met 20 april 2005 te Naarden en/ofHuizen en/ofAlmere, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 2] , geboren op [1990] , hebbende/zijnde hij, verdachte, (telkens)
- de hand van die [slachtoffer 2] gebracht naar zijn, verdachtes, penis en/of scrotum en/of die hand daar gehoudenen/of teruggebracht als die [slachtoffer 2] die hand terugtrok en/of zich (vervolgens) afgetrokken en/of
- die [slachtoffer 2] (telkens) betast en/of gevoeld aan diens penis en/of
- zich afgetrokken in diens aanwezigheid en/of die [slachtoffer 2] , hem, verdachte latenlatenaftrekken en/of klaargekomen in diens aanwezigheid.
4.
hij op meerdere tijdstippen inof omstreeksde periode van 13 augustus 1999 tot en met 12 augustus 2009 te Almere en/ofBeverwijk, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 4] , geboren op [1994] , hebbende hij, verdachte, (telkens)
- de hand van die [slachtoffer 4] gebracht naar zijn, verdachtes, penis en/of scrotum en/of die hand daar gehouden en/of teruggebracht als die [slachtoffer 4] die hand terugtrok en/of zich (vervolgens) afgetrokken en/of
- die [slachtoffer 4] (telkens) betast en/of gevoeld aan diens penis.
5.
hij op meerdere tijdstippen inof omstreeksde periode van 8 april 2000 tot en met 7 april 2009 te Almere, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 5] , geboren op [1996] , hebbende hij, verdachte, (telkens)
- de hand van die [slachtoffer 1] gebracht naar zijn, verdachtes, penis en/of scrotum en/of die hand daar gehouden en/of teruggebracht als die [slachtoffer 1] die hand terugtrok en/of zich (vervolgens) afgetrokken en/of
- die [slachtoffer 1] (over de kleding) betast en/of gevoeld aan haar borst(en) en/of haar tepels.
Van het onder feit 1, feit 2, feit 4 en feit 5 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 4 en feit 5:
telkens: ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting bij Tender of een soortgelijke instelling. De officier van justitie acht verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar.
Het standpunt van de verdediging
De advocaten hebben ten aanzien van een op te leggen straf bepleit dat de eis van de officier van justitie gematigd dient te worden. De advocaten hebben verzocht om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten, conform het advies van de gedragsdeskundige. In het voordeel van verdachte dient te worden meegewogen dat hij een blanco strafblad heeft, hij reeds behandelingen ondergaat en het tijdverloop.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij als vader op de slachtoffers had, terwijl hij de slachtoffers, zijn kinderen, verzorgde en opvoedde. Hij heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers, terwijl zij vanwege hun leeftijd en hun relatie tot de verdachte in een kwetsbare en afhankelijke positie verkeerden. Het misbruik begon steeds op zeer jonge leeftijd, een leeftijd waarop een kind nog niet weet wat wel en niet normaal is op seksueel vlak. Door zich op seksueel vlak met de slachtoffers in te laten, heeft verdachte niet de beschermende houding laten zien die van hem als vader mocht worden verwacht. Een en ander wordt nog versterkt door het gegeven dat de ontuchtige handelingen plaatsvonden in de beslotenheid van de eigen woning, zelfs in de eigen slaapkamers. Plaatsen waar een ieder – en zeker kinderen – veiligheid en geborgenheid mag verwachten. De verdachte heeft een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Ook in dit geval hebben de feiten diepe impact gehad op het leven van de slachtoffers, hetgeen ook naar voren komt in de verschillende aangiftes en de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen. Verdachte is weliswaar first offender, maar de bewezen verklaarde feiten zijn niet als een incident te beschouwen. Verdachte heeft gedurende een zeer lange periode, te weten ongeveer 15 jaar, ontucht gepleegd met een groot aantal van zijn kinderen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij is doorgegaan met het plegen van ontuchtige handelingen bij meerdere kinderen nadat zijn oudste dochter toen zij 18 was haar vader, verdachte, en haar moeder ermee heeft geconfronteerd. Verdachte heeft destijds ontkend dat hij bij zijn oudste dochter ontuchtige handelingen had gepleegd, waarna hij nog 15 jaar lang ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij een groot aantal van zijn andere kinderen. Daarnaast wist verdachte welke impact zijn handelen zou hebben, nu verdachte verklaard heeft zelf ook misbruikt te zijn toen hij minderjarig was.
De rechtbank houdt rekening met een Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek d.d. 28 februari 2016. De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een stoornis in de aandachtconcentratie die niet nader te classificeren is en een posttraumatische stress stoornis. De post traumatische stress stoornis heeft geleid tot een gebrekkige ontwikkeling die te classificeren valt als een persoonlijkheidsstoornis NAO, in het verlengde waarvan zich een ziekelijke stoornis heeft ontwikkeld in de vorm van pedofilie. De posttraumatische stress stoornis heeft geleid tot een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling, hetgeen onder andere tot uitdrukking kwam in een verstoorde seksualiteitsbeleving waarbij een verhoogde seksuele drive en een neiging tot vrij instrumentele en egocentrische seksuele behoeftebevrediging op de voorgrond stonden. De stoornis in de aandachtsconcentratie heeft waarschijnlijk mede bijgedragen aan de verhoogde behoefte aan seksuele prikkeling. Aangenomen mag worden dat verdachte als gevolg van het door hem opgelopen trauma en de verstoringen in de persoonlijkheidsontwikkeling en seksualiteitsbeleving die daaruit voortkwamen, beperkt is geweest in zijn mogelijkheden om te zoeken naar seksuele bevrediging en niet voldoende in staat is geweest handelingsalternatieven te overzien. Geadviseerd wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De pedofiele stoornis ligt niet aan de basis van de pedoseksuele handelingen maar heeft zich in het verlengde daarvan ontwikkeld en speelt een ondergeschikte rol bij de verklaring van de relatie tussen stoornis en delict.
Het risico op herhaling van soortgelijk seksueel gewelddadig gedrag wordt ingeschat in de range bovengemiddeld hoog. Beoordeeld op grond van het risicotaxatieinstrument komt een lager recidiverisico naar voren. Het recidiverisico wordt vanuit klinisch oogpunt hoger ingeschat omdat de empathie en de gewetensfunctie van verdachte structureel beperkt zijn terwijl op dit moment niet goed kan worden ingeschat of en in welke mate er in dit opzicht gedragsaanpassingen mogelijk zijn. De psycholoog heeft ten aanzien van een op te leggen straf geadviseerd dat verdachte in het kader van een bijzondere voorwaarde (verder) wordt behandeld.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusie van de psycholoog over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
Gelet op de ernst van de feiten, waarbij in het bijzonder van belang zijn het leeftijdsverschil en de afhankelijkheidspositie waarin de slachtoffers zich bevonden ten opzichte van verdachte, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer gerechtvaardigd en passend.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande, de ernst van de feiten en de impact van de feiten op de slachtoffers, een straf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden.
Verdachte staat open voor behandeling en wordt ook reeds in een vrijwillig kader behandeld. De psycholoog constateert dat een behandeling voor het eigen trauma en het seksueel misbruik een traject vergt van meerdere jaren en denkt daarbij aan een constructie waarbij verdachte in het kader van een voorwaardelijke straf zijn behandeling kan voort zetten. De psycholoog adviseert ook om het proces van een intensieve dagbehandeling die verdachte thans ondergaat niet af te breken of stop te zetten. De rechtbank heeft ter zitting begrepen dat de behandeling die verdachte thans ondergaat over zes maanden zal zijn afgerond.
De rechtbank is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht zou doen aan de aard en ernst van de feiten. Alleen een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf is passend. De rechtbank overweegt dat de executie van een onvoorwaardelijke straf naar alle waarschijnlijkheid de huidige behandeling niet zal onderbreken, nu deze behandeling over enkele maanden zal zijn afgerond.
Gelet op het advies van de psycholoog waaruit blijkt dat een behandeling meerdere jaren zal vergen, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde (en door de officier van justitie gevorderde) bijzondere voorwaarden koppelen. Het voorwaardelijke deel dient om het risico op herhaling in de toekomst zo klein mogelijk te maken, als stimulans voor de verdachte om de behandeling van zijn problemen voort te zetten en als waarschuwing zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten een contactverbod aan verdachte op te leggen, nu is gebleken dat verdachte en de slachtoffers elkaar niet meer zien, zodat de noodzaak tot een verbod niet is komen vast te staan.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bij dat oordeel heeft de rechtbank meegewogen dat de recidivekans bovengemiddeld hoog is zolang verdachte niet (uit)behandeld is en het feit dat de onderhavige feiten gedurende een lange periode hebben plaatsgevonden.

9.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting hebben zich benadeelde partijen in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 31.317,48, waarvan € 30.000 aan immateriële schadevergoeding.
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer 2] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 30.317,15, waarvan € 30.000 aan immateriële schadevergoeding.
Ten aanzien van feit 3
[getuige 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 47.684,50, waarvan € 30.000 aan immateriële schadevergoeding.
Ten aanzien van feit 5
[slachtoffer 5] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 5 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 36.646,15, waarvan € 30.000 aan immateriële schadevergoeding.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen
De officier van justitie acht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk voor zover de vordering ziet op gevorderde materiële schade, omdat de vorderingen onvoldoende duidelijk en onvoldoende onderbouwd zijn. De officier van justitie acht het immateriële deel van de vorderingen toewijsbaar tot een bedrag van € 10.000,00 en vordert dat de benadeelde partijen in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen
De advocaten sluiten zich ten aanzien van de materiële delen van de vorderingen aan bij het standpunt van de officier van justitie. Ten aanzien van de immateriële delen van de vorderingen hebben de advocaten de rechtbank verzocht dit bedrag naar billijkheid te schatten.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De rechtbank acht gelet op de aard en de ernst van het feit een immateriële schadevergoeding op zijn plaats. De hoogte van de gestelde immateriële schade wordt door de rechtbank geschat op € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
Voor het meerdere levert het begroten van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering van de benadeelde dient voor zover deze ziet op vergoeding van materiële schade afgewezen, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Ten aanzien van feit 2
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder feit 2 bewezen verklaarde. De rechtbank acht gelet op de aard en de ernst van het feit een immateriële schadevergoeding op zijn plaats. De hoogte van de gestelde immateriële schade wordt door de rechtbank geschat op € 2.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
Voor het meerdere levert het begroten van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij wordt in het overige deel van de gevorderde vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering van de benadeelde dient voor zover deze ziet op vergoeding van materiële schade afgewezen, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Ten aanzien van feit 3
De benadeelde partij [getuige 1] dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van het hem onder feit 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder feit 5 bewezen verklaarde. De rechtbank acht gelet op de aard en de ernst van het feit een immateriële schadevergoeding op zijn plaats. De hoogte van de gestelde immateriële schade wordt door de rechtbank geschat op € 2.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar.
Voor het meerdere levert het begroten van de immateriële schade een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De vordering van de benadeelde dient voor zover deze ziet op vergoeding van materiële schade afgewezen, nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 27, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder feit 3 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 1, feit 2, feit 4 en feit 5 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd van 3 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van 3 jaren:
* bij de reclassering zal melden en zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en dat hij zich blijft melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* onder behandeling zal stellen van Transfore of soortgelijke ambulante forensische zorg, ook als dat inhoudt dagbehandeling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partijen [slachtoffer 1] (feit 1)
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: twee duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 10 augustus 2002, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 2.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor wat de meer gevorderde immateriële schade betreft niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft materiële schadevergoeding af;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: twee duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 april 2005, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor wat de meer gevorderde immateriële schade betreft niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft materiële schadevergoeding af;
Benadeelde partijen [slachtoffer 3] (feit 3)
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 5)
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.000,00 (zegge: twee duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 7 april 2009, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] , daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor wat de meer gevorderde immateriële schade betreft niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft materiële schadevergoeding af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.H. Langeweg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2016.
Mr. Eigeman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2014151170, doorgenummerd 1 tot en met 532.
2.Pagina 172.
3.Pagina 178.
4.Pagina 177.
5.Pagina 181.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2016.
7.Pagina 273.
8.Pagina 274.
9.De verklaring van [slachtoffer 2] afgelegd bij de rechter-commissaris op 4 oktober 2016.
10.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2016.
11.Pagina 326.
12.Pagina 327.
13.Pagina 329.
14.Pagina 332.
15.Pagina 183.
16.Pagina 103.
17.Pagina 104.
18.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2016.
19.Pagina 124.
20.Pagina 125.
21.Pagina 127.
22.Pagina 333.
23.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2016.