ECLI:NL:RBMNE:2016:5931

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 november 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
426236 / HA RK 16-261
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

Op 4 november 2016 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een beslissing genomen in een verschoningszaak. Het verzoek tot verschoning werd ingediend door mr. C.M. Dijksterhuis, bestuursrechter, in het kader van een procedure met zaaknummer UTR 16/2643. Tijdens de zitting van deze zaak ontdekte verzoeker dat zij eiseres kent, met wie zij in het verleden nauw heeft samengewerkt bij de rechtbank. Dit leidde tot het indienen van een verschoningsverzoek op basis van artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verschoningskamer heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de Awb, die de mogelijkheid van verschoning en de waarborging van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter regelen.

De verschoningskamer overwoog dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. In dit geval was er sprake van een zodanige omstandigheid dat mr. Dijksterhuis zich niet vrij voelde om in de zaak te beslissen. De verschoningskamer concludeerde dat het verzoek tot verschoning gegrond was en verklaarde dit verzoek dan ook. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

VERSCHONINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 426236 / HA RK 16-261
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van verschoningszaken van
4 november 2016
op het verzoek in de zin van artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
Mr. C.M. Dijksterhuis,
bestuursrechter,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van
10 oktober 2016.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verschoningsverzoek

2.1.
Het verzoek tot verschoning is ingediend in de zaak met het zaaknummer
UTR 16/2643.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar verschoningsverzoek.
Tijdens de zitting van bovengenoemde zaak kwam verzoeker tot de ontdekking dat zij eiseres in de zaak kent. Eiseres heeft in het verleden bij deze rechtbank gewerkt en in dat verband hebben verzoeker en eiseres nauw met elkaar samengewerkt bij deze rechtbank.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:19 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, kan verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:15 Awb. Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees dat daarvan sprake is objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Van de schijn van partijdigheid kan, geheel los van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in dat specifieke geval aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden. Rechtzoekenden moeten immers vertrouwen kunnen stellen in het rechterlijk apparaat. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn van partijdigheid of vooringenomenheid.
3.4.
Uit het verzoek van mr. Dijksterhuis blijkt dat er sprake is van een zodanige omstandigheid dat zij zich niet meer voldoende vrij voelt om in onderhavige zaak te beslissen. De verschoningskamer ziet hierin, in aanmerking genomen de motivering van het verzoek, een genoegzame grond voor verschoning gelegen. Het verzoek zal derhalve gegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De verschoningskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot verschoning gegrond;
4.2.
draagt de griffier van de verschoningskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mrs. M. Slootweg en G. Perrick als leden van de verschoningskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.