ECLI:NL:RBMNE:2016:5886

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
C/16/414154 / HA ZA 16-306
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering uit extern verwijzingsregister afgewezen na frauduleus bankverkeer

In deze zaak vorderde eiser, die houder was van een bankrekening bij de AbnAmrobank, de Rabobank om hem te verwijderen uit het incidentenregister en het externe verwijzingsregister. Eiser had in het verleden zijn dagelijkse opnamelimiet verhoogd en was betrokken bij frauduleuze overboekingen van derden naar zijn rekening. De rechtbank oordeelde dat de Rabobank gerechtigd was om eiser in de registers op te nemen, gezien de concrete feiten en omstandigheden die wezen op zijn betrokkenheid bij frauduleuze praktijken. Eiser had geen aangifte gedaan van diefstal van zijn bankpas en had geen bewijs geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank concludeerde dat de opname in de registers niet onrechtmatig was en wees de vordering van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/414154 / HA ZA 16-306
Vonnis van 23 november 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.A. Buijs te Heerenveen,
tegen
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Vermaire te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 juli 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 oktober 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was houder van een bankrekening van de AbnAmrobank. Hij beschikte over een pinpas van die rekening. De pincode van die rekening heeft hij in het verleden zelf gewijzigd in een door hem gekozen getalscombinatie, te weten zijn geboortedatum. Hij heeft die pincode nimmer aan een ander meegedeeld en die code ook niet op schrift vastgelegd.
2.2.
In ieder geval vanaf 2008 geniet [eiser] een bijstandsuitkering van circa € 800,- per maand, die maandelijks op zijn AbnAmrorekening werd gestort. Andere inkomsten heeft hij niet. Gedurende (in ieder geval) 2009 gold er een limiet ten aanzien van het bedrag dat [eiser] per dag van zijn bankrekening kon opnemen. Deze limiet bedroeg € 500.-. Op 20 september 2010 heeft [eiser] deze daglimiet verhoogd van € 500,- naar € 10.000,-. De AbnAmrobank heeft, in het kader van de na te melden Kifidprocedure, meegedeeld dat [eiser] tot 20 september 2010 ten laste van zijn bankrekening nooit een hoger bedrag per dag had opgenomen dan € 555,-.
2.3.
Ten laste van een rekening die ene [A] aanhield bij Rabobank, is op 29 september 2010 tweemaal een bedrag van € 10.000,- overgeschreven naar de AbnAmrorekening van [eiser] . Later diezelfde dag is ten laste van de laatstgenoemde rekening met gebruikmaking van [eiser] pinpas en pincode in totaal € 10.000,- opgenomen bij pinautomaten te Rotterdam, in vijf tranches van € 2.000,-. De overboeking van de € 10.000,- ten laste van de rekening van [A] naar de rekening van [eiser] berustte op een frauduleus handelen, waarvan die [A] slachtoffer was.
2.4.
Ten laste van een rekening die ene [B] aanhield bij de AbnAmrobank, is op 30 september 2010 een bedrag van € 25.000,- overgeschreven naar de AbnAmrorekening van [eiser] . Later diezelfde dag is ten laste van de laatstgenoemde rekening met gebruikmaking van [eiser] pinpas en pincode in totaal € 10.000,- opgenomen bij pinautomaten te Rotterdam, wederom in vijf tranches van € 2.000,-. Ook op 30 september 2010 is ten laste van [eiser] rekening € 14.994,16 overgeboekt naar een bankrekening van ene [C] . De overboeking van de € 25.000,- ten laste van de rekening van [B] naar de rekening van [eiser] berustte op een frauduleus handelen, waarvan die [B] slachtoffer was.
2.5.
Door de AbnAmrobank en/of Rabobank is aangifte tegen [eiser] gedaan. Hij is begin 2011, op verdenking van betrokkenheid bij de frauduleuze overboekingen ten laste van [A] en [B] , aangehouden en in verzekering gesteld. Deze verdenking heeft niet tot (verdere) vervolging geleid. Bij navraag door [eiser] in 2015 bij de politie te Rotterdam is hem meegedeeld dat het politiedossier was gearchiveerd omdat er geen opsporingsindicatie was, daar het ging om een probleem van de bank, niet van de politie.
2.6.
[eiser] heeft geen aangifte bij de politie gedaan van diefstal of vermissing van zijn bankpas en van onrechtmatig gebruik van die pas en de bijbehorende pincode.
2.7.
Rabobank hanteert, net als andere Nederlandse financiële instellingen, het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het Protocol). Dit, door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) goedgekeurde, protocol strekt tot maatregelen ter bescherming van gevaren van (rechts)personen die een financiële instelling willen schaden of op oneigenlijke gronden gebruik maken van de diensten van die instelling. De plicht deze maatregelen te treffen rust mede op de aangesloten financiële instellingen uit hoofde van de Wet financieel toezicht (Wft). Het Protocol kent, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, de navolgende definities:
Incident= een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een financiële instelling, de financiële instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in
dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.
Incidentenregister: de gegevensverzameling(en) van de deelnemer, waarin gegevens zijn vastgelegd voor het in artikel 4.1.1 protocol genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) incident;
Extern verwijzingsregister (hierna: EVR): de deelverzameling van het incidentenregister van de betreffende deelnemers, welke uitsluitend verwijzingsgegevens bevat met betrekking tot (rechts)personen en welke bestemd is voor gebruik door (de organisaties van) alle deelnemers.
Voorts luidt het Protocol:
‘Doel Incidentenregister
4.1.1
Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het
Incidentenregister te hanteren:
“Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het
ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn
  • op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
  • op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare
gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
 op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.” (…)
4.3
Verwijdering van gegevens uit het Incidentenregister
4.3.1
Indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 3.1.1 Protocol wordt voldaan draagt de Deelnemer zorg voor verwijdering van dit gegeven uit het Incidentenregister. (…)
4.3.2
Verwijdering van gegevens uit het Incidentenregister moet plaatsvinden uiterlijk 8 jaar na opname van het betreffende gegeven in het Incidentenregister, tenzij zich ten aanzien van de betreffende (rechts)persoon een nieuwe aanleiding heeft voorgedaan die opname in het
Incidentenregister rechtvaardigt. (…)
5 Extern Verwijzingsregister
5.1
Functie van het Extern Verwijzingsregister
5.1.1
Volledige en ongecontroleerde toegang tot het Incidentenregister van een Deelnemer door de overige Deelnemers is niet wenselijk. Daarom is er voor gekozen aan het Incidentenregister een Extern Verwijzingsregister te koppelen. In het Extern Verwijzingsregister zijn uitsluitend Verwijzingsgegevens opgenomen. Het Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de (Organisaties van de) Deelnemers. Nadat door een Deelnemer wordt vastgesteld dat een (rechts)persoon is opgenomen in het Externe Verwijzingsregister, zijn volgens het bepaalde in artikel 4.2 Protocol gegevens uit het Incidentenregister voor de Deelnemer beschikbaar. Op deze wijze worden gegevens uit het Incidentenregister op een zorgvuldige en gecontroleerde wijze beschikbaar voor de (Organisaties van de) Deelnemers.
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde
proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a. a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging
vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een
Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of
(II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de
onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in
principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister. (…)
5.3
Verwijdering van gegevens uit het Extern Verwijzingsregister
5.3.1
Indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 5.2.1 Protocol wordt voldaan draagt de Deelnemer zorg voor verwijdering van de door de Deelnemer opgenomen
Verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister. (…)
5.3.2
Verwijdering van Verwijzingsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister moet plaatsvinden uiterlijk 8 jaar na opname van het betreffende gegeven in het Incidentenregister, tenzij zich ten aanzien van de betreffende (rechts)persoon een nieuwe aanleiding heeft voorgedaan en opname in het Extern Verwijzingsregister conform artikel 5.2.1 Protocol heeft plaatsgevonden.’
2.8.
De AbnAmrobank heeft haar relatie met [eiser] naar aanleiding van de vorenomschreven overboekingen en opnames beëindigd en hem opgenomen in haar incidentenregister. Rabobank heeft hem om diezelfde redenen opgenomen in haar incidentenregister. Door de opnames in deze incidentenregisters is [eiser] ook vermeld in het externe verwijzingsregister. Rabobank heeft hem, gezien zijn beëindigde relatie met de AbnAmrobank, op grond van het Convenant inzake Pakket Primaire Betaaldiensten op 12 april 2011 een basisrekening ter beschikking gesteld, met bijbehorende pinpas. Hij kan ten laste van die rekening overboekingen tot stand brengen (ook automatische overboekingen), daarop gelden ontvangen en daarvan geld opnemen of betalingen doen met zijn bankpas en pincode.
2.9.
De opname in de registers heeft Rabobank per brief van 27 oktober 2010 aan [eiser] meegedeeld. Hij heeft tegen die opname bij Rabobank geprotesteerd in zijn brief van 8 november 2010, op de grond dat onbekende derden buiten zijn medeweten zijn bankrekening, bankpas en pincode hebben gebruikt en dat hij eerst na 30 september 2010 heeft bemerkt dat zijn bankpas weg was. Op 9 december 2010 heeft Rabobank hem bericht zijn protest af te wijzen, daarbij onder meer wijzend op het feit dat hij heeft nagelaten van de gestelde diefstal of vermissing van zijn bankpas aangifte bij de politie te doen. In zijn reactie van 22 december 2010 heeft [eiser] aan Rabobank bericht dat hij vergeefs had geprobeerd om bij de politie te Heerenveen aangifte te doen van diefstal of verlies van zijn bankpas en heeft hij aangekondigd naar aanleiding van de brief van 9 december 2010 opnieuw naar de politie te Heerenveen te zullen gaan ten behoeve van die aangifte, nu deze door Rabobank wordt verlangd. Ook nadien heeft [eiser] echter de bedoelde aangifte niet gedaan.
2.10.
In 2011 heeft [eiser] tegen de opname in de registers een klacht ingediend bij het Kifid, dat die klacht bij beslissing van 20 oktober 2011 ongegrond heeft verklaard. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn klacht binnen drie maanden na die beslissing voor te leggen aan de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening.
2.11.
Op 9 september 2015 heeft [eiser] zich, bij schrijven van zijn raadsman, tot Rabobank gewend met de sommatie de opname in het incidentenregister van Rabobank en het externe verwijzingsregister ongedaan te maken. Rabobank heeft daarop op 25 september 2015 afwijzend gereageerd, stellend dat zij geen grond ziet voor bekorting van de krachtens het Protocol geldende opnametermijn (van acht jaren).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van Rabobank, uitvoerbaar bij voorraad:
I. om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis [eiser] te (laten) verwijderen uit het incidentenregister en het externe verwijzingsregister (in de zin van het Protocol), op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat Rabobank in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
II. in de gedingkosten, te voldoen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis en - bij gebreke van tijdige betaling - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf het verstrijken van die betaaltermijn.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geding wordt gevormd door de vraag of Rabobank [eiser] op grond van de criteria van het Protocol gerechtvaardigd in het incidentenregister en het externe verwijzingsregister heeft opgenomen. [eiser] stelt dat zijn opname in die registers, dan wel het thans laten voortduren van die opname, door Rabobank jegens hem onrechtmatig is, hetgeen Rabobank bestrijdt. Partijen strijden in dit verband primair over de vraag of er bij aanvang van de registratie voldoende bezwaren (in de zin van het Protocol) tegen [eiser] bestonden die de opname in de registers rechtvaardigden en subsidiair strijden zij over de vraag of die opname thans, na circa zes jaar te hebben geduurd, nog dient voort te duren totdat de in het Protocol omschreven termijn van acht jaren om is.
4.2.
Naar geldend recht is, wat de opname in de registers betreft, maatgevend of er ten aanzien van de betrokkene sprake is van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring - in de zin van artikel 350 Wetboek van strafvordering - kunnen dragen. Het moet daarbij gaan om vastgestelde gedragingen die een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld opleveren, in die zin dat de in de registers te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate vaststaan (vergelijk HR 29 mei 2009, ECLI:HR:2009:BH4720).
4.3.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Vast staat dat de AbnAmrorekening van [eiser] gebruikt is bij de frauduleuze praktijk die onder 2.3 en 2.4 is omschreven. De overboeking aan [C] en opnames via de pinautomaat van in totaal € 20.000,- hebben daarbij plaatsgevonden, naar Rabobank onweersproken heeft gesteld, met gebruikmaking van de bankpas en de pincode van [eiser] . [eiser] bewaarde deze bankpas in zijn portemonnee, maar deze portemonnee is niet gestolen of door hem verloren. Die pas moet dus op listige wijze door een onbekende uit zijn portemonnee ontvreemd zijn. Hij heeft zijn pincode nimmer opgeschreven en nimmer aan iemand meegedeeld. De onbekende derde die de bedoelde pinopnames en overboeking aan [C] deed, moet vervolgens aldus - in de visie van [eiser] , naar deze op dit punt ook zelf toelicht - die pincode hebben geraden door bij de desbetreffende geldautomaat proefondervindelijk een code in te voeren en daarbij uiterlijk bij de derde poging succes te hebben, omdat de geldautomaat bij het driemaal invoeren van een foute pincode de bankpas inslikt. De kans dat het iemand lukt op die wijze met succes een pincode te raden, is dermate klein, dat er hier van moet worden uitgegaan dat die gang van zaken zich niet heeft voorgedaan. Dat pleit hier tegen [eiser] , omdat daaruit voortvloeit dat hij een rol moet hebben gespeeld bij het bekend worden van zijn pincode bij degene die de overboeking aan [C] en de pinopnames deed. Bovendien staat vast dat [eiser] geen aangifte heeft gedaan van diefstal of vermissing van zijn bankpas, ook niet nadat hij door Rabobank was gewezen op het belang van een dergelijke aangifte voor de geloofwaardigheid van zijn verklaring en het mede daarop af te stemmen beleid van Rabobank omtrent de in geding zijnde registers. Ook dat pleit hier tegen hem.
4.4.
Voorts staat vast dat [eiser] op 20 september 2010 zijn dagelijkse opnamelimiet heeft verhoogd van € 500, - naar € 10.000,-. Dit was slechts negen respectievelijk tien dagen voor de frauduleuze bedragen op zijn rekening werden bijgeschreven en van die bijschrijvingen op die beide dagen telkens € 10.000,- in contanten werd opgenomen bij een geldautomaat. De reguliere stortingen op de rekening van [eiser] bestonden uit de bedragen van zijn maandelijkse bijstandsuitkering, van circa € 800,- per maand. Andere inkomsten genoot hij niet. De verhoging van zijn opnamelimiet past daardoor in het geheel niet bij zijn reguliere gebruik van zijn bankrekening. Als zijn lezing van het gebeurde heeft [eiser] (aan de betrokken banken en het Kifid) tot in 2015 niet anders meegedeeld dan dat hij geen wetenschap had van de fraudekwestie en dat hij zijn opnamelimiet had verhoogd om ‘desgewenst’ hogere bedragen op te kunnen nemen dan € 500,- per dag. Eerst in zijn brief 9 september 2015 aan Rabobank heeft zijn raadsman vermeld dat [eiser] , behalve op 20 september 2010, ‘wel vaker zijn rekeninglimiet liet verhogen’. Tot en met de dagvaarding in dit geding heeft [eiser] geen nadere informatie op dat punt gegeven. Eerst ter zitting van de rechtbank heeft [eiser] , daarnaar gevraagd, verklaard dat het daarbij om de jaren 2008 en 2009 ging, waarin hij op verzoek van een vriend (ene [D] die op Curaçao woont) telkens in augustus/september zijn dagelijkse opnamelimiet verhoogde, naar respectievelijk € 10.000,- en € 8.000,-. Die [D] kwam in die jaren, aldus [eiser] , met contante bedragen van € 6.000,- tot € 8.000,- (in coupures van € 150,-, € 20,- en € 10,-) op vakantie naar Nederland en vroeg [eiser] die bedragen op zijn rekening te storten en het gestorte bedrag in coupures van € 500,- op te nemen en aan [D] af te geven. Ook in september 2010 zou deze handelwijze worden herhaald en verhoogde [eiser] daartoe zijn opnamelimiet, maar de door derden gepleegde fraude verhinderde dat, aldus [eiser] . De reden van de met [D] afgesproken handelwijze was naar zeggen van [eiser] gelegen in het feit dat banken vanaf 2008 veelal geen kas meer hebben, zodat [D] niet zelf bij een bankkantoor zijn geld kon wisselen. [eiser] heeft verklaard niet te weten hoe [D] aan de desbetreffende bedragen kwam.
4.5.
Niet alleen doet aan de geloofwaardigheid van deze toelichting af dat [eiser] die niet reeds aanstonds (in of kort na 2010) heeft gegeven maar pas ter zitting, maar bovendien doet daaraan in aanmerkelijke mate af dat die toelichting innerlijk tegenstrijdig is. Het storten van de beweerdelijk door [D] aangeleverde kleine coupures op [eiser] ’s rekening moet door [eiser] zijn gedaan door deze coupures bij een kashoudend (AbnAmro)bankfiliaal in te leveren. Naar van algemene bekendheid is, kunnen coupures van € 500,- niet worden verkregen door opnames uit een geldautomaat. Ook de gestelde opnames in die coupures moeten daarom door [eiser] zijn gedaan bij een kashoudend (AbnAmro)bankfiliaal. De verklaring van [eiser] komt er aldus op neer dat hij, om het probleem van verdwijnende kashoudende bankfilialen het hoofd te bieden, een oplossing met [D] heeft afgesproken, waarbij zo’n kashoudend bankfiliaal op elk van de daarbij relevante momenten een onmisbare rol speelde. Daar komt nog bij dat [eiser] onverklaard heeft gelaten waarom [D] zijn geld niet op een eigen rekening (in of buiten Curaçao) heeft gestort en ten laste van die rekening tijdens zijn Nederlandse vakantie opnamen of (pin)betalingen heeft gedaan.
4.6.
Voorts telt hier nog dat [eiser] , anders dan hier van hem mocht worden verlangd, zijn nadere toelichting niet heeft onderbouwd met daaraan steun biedende feiten of bewijsbescheiden. Zo heeft hij geen specifiek verweer gevoerd tegen het door Rabobank aangevoerde feit dat de AbnAmrobank in het geding bij het Kifid heeft verklaard dat [eiser] ten laste van zijn rekening tot 20 september 2010 nooit grotere bedragen dan € 555,- per dag heeft opgenomen. De beweerdelijke eerdere (hogere) opnames, de beweerdelijke eerdere verhogingen van de opnamelimiet en de aannemelijkheid van zijn nadere toelichting had hij immers gemakkelijk kunnen staven door navraag te doen bij de AbnAmrobank, of door navraag te doen bij en nadere gegevens te verschaffen over de genoemde [D] , waarmee had kunnen worden opgehelderd dát en waarom de door [eiser] gestelde gang van zaken plaatsvond.
4.7.
Bij dit alles komt ook nog dat de door [eiser] gegeven nadere toelichting, ook als daaraan wel (enig) geloof had moeten worden gehecht, hem niet vrijpleit. Het gaat daarin immers om het ter beschikking stellen van een bankrekening voor het storten van een aanmerkelijk aantal kleine geldcoupures en het in grotere coupures weer opnemen van die rekening, zonder dat de rekeninghouder bekend is wat de herkomst van de desbetreffende som is en zonder dat daaraan een logische (met de praktijk van het geldverkeer samenhangende) reden ten grondslag ligt. Die handelwijze, die - naar Rabobank terecht heeft gesteld - zeer wel past in het faciliteren van frauduleuze geldstromen (bijvoorbeeld door witwassen), doet daarom aan de kracht van de hier tegen [eiser] pleitende argumenten niet af.
4.8.
De slotsom van het voorgaande is dat de beslissing van Rabobank om [eiser] in de bedoelde registers op te nemen, conform de daarbij geldende regels voor in beginsel een periode van acht jaar, op zodanige concrete feiten en omstandigheden berustte dat zij een bewezenverklaring, als bedoeld in artikel 350 Wetboek van strafvordering en in de onder 4.2 omschreven zin, konden dragen dat [eiser] zich (op zijn minst genomen) heeft schuldig gemaakt aan het delict schuldwitwassen (artikel 420quater Wetboek van Strafrecht). Naar ook uit het voorgaande voortvloeit is hetgeen [eiser] daar tegenin heeft gebracht van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Het aangeboden getuigenbewijs (door het horen van [D] ) zal dat niet anders maken, ook niet indien [D] verklaart in lijn met de stellingen van [eiser] , nu die stellingen onvoldoende onderbouwing van de vordering vormen. Dat bewijsaanbod wordt daarom als irrelevant gepasseerd.
4.9.
Ten slotte dient nog beoordeeld te worden of de weigering van Rabobank om [eiser] thans uit de bedoelde registers te schrappen, ondanks de aanvankelijke juistheid van haar handelen, jegens hem onrechtmatig is. Daarbij is van belang dat de termijn van opname in die registers in beginsel acht jaar is en dat de deelnemende financiële instellingen (naar zij zijn overeengekomen) daarvan kunnen afwijken als de afweging van de betrokken belangen daartoe aanleiding geeft. Aan de zijde van [eiser] zijn evenwel geen feiten en omstandigheden gesteld die een dergelijke afweging in zijn voordeel doen uitvallen. Hij heeft in dit verband niets anders aangevoerd dan dat hij een bankrekening bij een andere bank dan Rabobank wil openen. Dat is van onvoldoende gewicht, gegeven de restduur van de achtjaarstermijn, het feit dat [eiser] over een basisrekening (met bankpas en pincode) van Rabobank beschikt waarmee regulier betalingsverkeer kan plaatsvinden (incluis periodieke overboekingen) en pinbetalingen en pinopnames kunnen plaatsvinden en gegeven het feit dat hij niet heeft gesteld welke bankhandelingen hij wenst te verrichten die hem thans onmogelijk zijn. Bovendien staat daar het belang van Rabobank (en de andere deelnemende financiële instellingen) tegenover om de in beginsel geldende termijn volledig te doen verlopen. Ook op dit punt is daarom het ongelijk aan de zijde van [eiser] .
4.10.
De vordering van [eiser] moet aldus in het licht van elke aangevoerde grondslag worden afgewezen. [eiser] al als de in het ongelijk gestelde partij in de gedingkosten worden verwezen. De aan de zijde van Rabobank tot op heden gevallen kosten worden begroot op:
  • vast recht € 619,-
  • salaris advocaat
totaal € 1.521,-

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad, in de gedingskosten, voor zover aan de zijde van Rabobank tot op heden gevallen, begroot op € 1.521,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2016. [1]

Voetnoten

1.type: RS/4234