Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling voorop dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat de sluiting van coffeeshop [naam] en de last om de verkoop permanent gestaakt te houden met zich brengt dat [naam] vanaf 30 oktober 2015 niet langer kan worden geëxploiteerd, wat met zich brengt dat de exploitanten en de werknemers niet langer in hun levensonderhoud kunnen voorzien door de exploitatie van deze coffeeshop. De voorzieningenrechter komt daarom toe aan een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling van het bestreden besluit.
2. Op 30 oktober 2015 heeft de politie, naar aanleiding van binnengekomen betrouwbare informatie over de coffeeshop en de ondernemers, doorzoekingen in de woningen van [A] ( [A] ) en [B] ( [B] ) verricht, te weten aan de [adres] en de [adres] . Daarbij is volgens de politie een grote hoeveelheid softdrugs aangetroffen, alsmede grote, contante geldbedragen en (imitatie)vuurwapens. Naar aanleiding hiervan is verweerder op 30 oktober 2015 overgegaan tot feitelijke sluiting van [naam] , nadat de inrichting is doorzocht en er ter plekke 4.969 gram drugs in de vorm van hennep en hasj is gevonden. Dit besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang is bij besluit van 30 november 2015, verzonden 2 december 2015, op schrift gesteld en nader gemotiveerd. In het bestreden besluit is besloten [naam] op grond van artikel 13b van de Opiumwet en artikel 174 van de Gemeentewet voor de duur van vier maanden te sluiten en is bevolen de verkoop of het anderszins verstrekken van softdrugs vanuit de inrichting permanent te staken en gestaakt te houden. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat door de vondst van drugs, geld en wapens in de woningen en het feit dat [A] en [B] beiden waren aangehouden en zich in voorlopige hechtenis bevonden, er een ernstig gevaar voor de openbare orde, veiligheid en gezondheid was. Gelet op de aanhouding van de leidinggevenden van de coffeeshop was er niemand aanwezig die leiding kon geven aan de coffeeshop. Dat én de door de politie aangetroffen achtenveertig (48) kilogram softdrugs was voor verweerder reden om de coffeeshop met spoed te sluiten. Daaruit blijkt volgens verweerder dat de woningen en het bedrijfspand ( [naam] ) een rol vervullen in de (georganiseerde) hennephandel. Daarnaast zijn er grote hoeveelheden contant geld en vuurwapens aangetroffen. Omdat deze misdrijven in verband worden gebracht met de exploitatie van coffeeshop [naam] is er een aanmerkelijke bedreiging voor de openbare orde en veiligheid in de omgeving van de coffeeshop. Ook in de coffeeshop zelf is een hoeveelheid softdrugs aangetroffen die de handelsvoorraad ernstig overschrijdt. Als gevolg daarvan is besloten [naam] voor de duur van vier maanden te sluiten en de gedoogsituatie van de exploitatie van de coffeeshop te beëindigen. Verweerder heeft in dit verband opgemerkt dat hij heeft gedoogd dat softdrugs werden verkocht in [naam] maar dat hij daar strikte voorwaarden aan heeft verbonden. Deze voorwaarden heeft de exploitant van de coffeeshop overtreden.
4. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woning of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Volgens paragraaf 3.2.2 van de Aanwijzing Opiumwet, zoals die ten tijde van belang luidde, wordt de verkoop van softdrugs in coffeeshops onder strikte voorwaarden gedoogd. Bij de beoordeling van de vraag of tegen een coffeeshop opgetreden dient te worden gelden de
AHOJGI-criteria:
(…)
G: geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie: dat wil zeggen groter dan geschikt voor eigen gebruik (=5 gram) én slechts een beperkte handelsvoorraad (niet meer dan 500 gram);
(…)
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder geen beleid heeft gemaakt ter invulling van de hem toekomende bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Bij de toepassing van die bevoegdheid moet verweerder alle relevante feiten en omstandigheden, zowel belastende als ontlastende, zorgvuldig door hem in kaart worden gebracht. Verweerder dient vervolgens een afweging te maken van deze feiten, omstandigheden en indicatoren om te beoordelen of de situatie dermate ernstig is dat sluiting moet volgen, dan wel dat met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende maatregel kan worden volstaan. Zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3941). 6.Verzoeker heeft aangevoerd dat het bestreden besluit na de feitelijke sluiting een maand op zich heeft laten wachten terwijl de gevolgen van het genomen besluit voor verzoeker heel zwaarwegend en verstrekkend waren. Volgens verzoeker getuigt dit van een onzorgvuldigheid in de voorbereiding van het bestreden besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting toegelicht dat verweerder op aanraden van de politie [naam] direct na de doorzoekingen heeft gesloten gelet op hetgeen door de politie is aangetroffen op 30 oktober 2015. Omdat de uitgebreide, bestuurlijke rapportage van de politie pas op 16 november 2015 gereed was en verweerder de gegevens in deze rapportage nodig achtte voor de besluitvorming, is het besluit genomen op 30 november 2015 en verzonden op 2 december 2015.
Gelet op het feit dat de politie verweerder heeft geadviseerd over het nemen van maatregelen ten aanzien van de coffeeshop en de vondst die in de woningen van de exploitanten/ondernemers van de coffeeshop zijn gedaan, acht de voorzieningenrechter het redelijk dat verweerder is overgegaan tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang zonder daartoe voorafgaande last, zoals bedoeld in artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter acht voorts de termijn tussen het opleggen van de spoedeisende bestuursdwang in de vorm van directe sluiting en de motivering daarvan in het bestreden besluit niet onredelijk lang. Verweerder heeft mogen wachten op de bestuurlijke rapportage van de politie waaruit meer gegevens zouden blijken. Nog los daarvan, had verzoeker ook eerder bezwaar kunnen maken tegen het besluit tot feitelijke sluiting dat op 30 oktober 2015 bekend is gemaakt. Echter ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij ook tijd nodig had om (financiële) gegevens te verzamelen en daarom eerst op 8 januari 2016 het verzoek om een voorlopige voorziening kon indienen.
7.Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat verweerders stelling dat [A] en [B] zich bezig zouden houden met illegale handel in softdrugs onjuist is. Het is onlosmakelijk verbonden met de exploitatie van een coffeeshop dat er een professionele handel plaatsvindt in verdovende middelen. Verzoeker heeft een beroep gedaan op de ‘achterdeurproblematiek’ die inhoudt dat enerzijds de verkoop van softdrugs wel wordt gedoogd en daarbij het in voorraad hebben van een geringe handelsvoorraad van 500 gram, terwijl anderzijds de teelt en inkoop van wiet, cannabis en hasj wel strafbaar zijn. De vondst die de politie heeft gedaan in de coffeeshop levert volgens verzoeker geen aanmerkelijke bedreiging op voor de openbare orde en de veiligheid. De vondst van vermeende wapens in de woningen staat los van het functioneren van de coffeeshop en had volgens verzoeker niet mee mogen wegen in de besluitvorming. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij met de overgelegde cijfers van de coffeeshop heeft aangetoond dat hij geen extreem grote handelsvoorraad in de coffeeshop aanwezig had, maar slechts een voldoende voorraad om te kunnen voldoen aan de vraag van de klanten. Daarnaast heeft verzoeker de genoemde aangetroffen voorraad van 4.969 gram betwist omdat het voor een groot deel om joints ging die maar 0,25 gram hennep per joint bevatten en een groter deel gewone tabak. De aangetroffen hoeveelheid softdrugs is dus volgens verzoeker lager dan 4.969 gram wat maakt dat ook de overschrijding van de handelsvoorraad geringer is dan door verweerder voorgesteld. Daarnaast is ter zitting toegelicht dat niet alles onder de toonbank in de coffeeshop is aangetroffen maar ook een deel in het kantoor bij de coffeeshop.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een geringe overschrijding van de handelsvoorraad maar van een grote overschrijding van de handelsvoorraad, namelijk bijna het tienvoudige van de toegestane handelsvoorraad. Dit acht verweerder een ernstige overtreding van de algemeen geldende gedoogvoorschriften voor coffeeshops. Daarnaast acht verweerder de vondst van 48.194 gram verdovende middelen, de grote hoeveelheden contant geld en de vondst van (in ieder geval) een echt vuurwapen in beide woningen misdrijven die rechtstreeks in verband kunnen worden gebracht met de exploitatie van de coffeeshop. [A] en [B] zijn namelijk de ondernemers van de coffeeshop en hebben verklaringen afgelegd waaruit het verband blijkt tussen de vondst en de coffeeshop.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op grond van de aangetroffen drugs en voorwerpen heeft mogen besluiten dat deze handelsvoorraad softdrugs in combinatie met de overige aangetroffen voorwerpen de vrees wettigt dat het van kracht blijven van het gedogen van de coffeeshop een gevaar oplevert voor de openbare orde en veiligheid. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
9. Verzoeker heeft er bewust voor gekozen om de toegestane handelsvoorraad te overschrijden om daarmee een voldoende voorraad voor een aantal dagen in de coffeeshop aanwezig te hebben. Over de locatie van de gevonden softdrugs en de hoeveelheid daarvan kan de voorzieningenrechter geen (voorlopig) oordeel geven nu verzoeker geen toestemming heeft gegeven aan de voorzieningenrechter om kennis te nemen van de bestuurlijke rapportages van 30 oktober 2015 en 16 november 2015 die door verweerder onder geheimhouding zijn verstrekt. Daarom wordt uitgegaan van de hoeveelheden aangetroffen softdrugs die in het bestreden besluit zijn weergegeven, nu verzoeker niet heeft onderbouwd dat die hoeveelheden pertinent onjuist zijn.
Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat tussen partijen niet in geschil is dat de toegestane handelsvoorraad is overschreden.
Verweerder heeft in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter mee mogen wegen dat niet alleen in de coffeeshop een overschrijding van de handelsvoorraad is aangetroffen maar ook in beide doorzochte woningen, met in totaal een gewicht van ongeveer 48 kilogram. Omdat [A] en [B] beiden eigenaar zijn van de coffeeshop en deze in de praktijk ook exploiteren kan deze vondst rechtstreeks in verband worden gebracht met de coffeeshop. Hetzelfde geldt voor de vondst van een contant geldbedrag op verschillende plekken in de woningen van minimaal € 397.000,- en voor de vondst van 2 echte vuurwapens, 2 imitatievuurwapens, 1 luchtdrukwapen, 1 airsoftwapen, 1 kruisboog en 2 busjes traangas. Niet gezegd kan worden dat deze vondsten los gezien moeten worden van de exploitatie van de coffeeshop. De voorzieningenrechter merkt op oog te hebben voor de verzoeker naar voren gebrachte ‘achterdeurproblematiek’ en de bevoorrading van de coffeeshop die door de gedoogcriteria vrijwel onmogelijk wordt gemaakt. Maar gelet op de hoeveelheid softdrugs en andere attributen die zijn aangetroffen, kan verzoeker zich niet enkel beroepen op de ‘achterdeurproblematiek’. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen ruimte om te komen tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een tijdelijke sluiting van vier maanden en tot een beëindiging van de gedoogsituatie van de coffeeshop door te bepalen dat verkoop of het anderszins verstrekken van softdrugs permanent moet worden gestaakt en gestaakt gehouden vanuit de inrichting en binnen de gemeente Vianen .
10. De voorzieningenrechter is in dit verband van oordeel dat verweerder, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het algemeen belang dat is gediend met het voorkomen van schending van de openbare orde zwaarder heeft mogen laten wegen en met het nemen van de maatregel heeft mogen kiezen voor het beëindigen van de gedoogsituatie. De omstandigheid dat de coffeeshop al twintig jaar zonder incidenten wordt geëxploiteerd heeft verweerder niet als bijzondere omstandigheid hoeven aan te merken die aanleiding zou zijn voor een ander besluit. De omstandigheid dat verzoeker van de sluiting financiële gevolgen ondervindt, is inherent aan een sluiting als hier aan de orde en is een omstandigheid die verweerder mee heeft gewogen in zijn belangenafweging. De voorzieningenrechter acht de door verweerder gekozen maatregel van een sluiting van de coffeeshop voor vier maanden ook niet disproportioneel of getuigen van een onevenredige belangenafweging. Het besluit van verweerder om de gedoogsituatie in zijn geheel te beëindigen, is een maatregel die mede voortvloeit uit de politieke keuze die door gemeenteraad van Vianen is gemaakt.
11. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat er thans onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat het primaire besluit in de bezwaarprocedure niet in stand zal blijven. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het toewijzen van de gevraagde schorsing van het primaire besluit. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker.