ECLI:NL:RBMNE:2016:5688

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
16/703291-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van crimineel geld door een man en vrijspraak van zijn vrouw

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige man uit Utrecht, die in een periode van zeven jaar meer dan €500.000 aan crimineel geld zou hebben gewitgewassen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. Zijn 28-jarige vrouw is vrijgesproken van de beschuldiging van witwassen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de vrouw op de hoogte was van de criminele herkomst van het geld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een significant verschil is tussen de legale contante inkomsten van de man en zijn uitgaven. Hij heeft met het criminele geld onder andere dure auto’s en een appartement in Marokko aangeschaft. De rechtbank legt een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, waarbij rekening is gehouden met straffen in vergelijkbare zaken. De voorwaardelijke straf is opgelegd om te voorkomen dat de man opnieuw in de fout gaat.

De vrouw is vrijgesproken omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat zij wist of had moeten vermoeden dat het geld van criminele oorsprong was. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie en de verdediging zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet schuldig is aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/703291-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 26 oktober 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] in [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2015, 11 mei 2016 en 12 oktober 2016. Bij de inhoudelijke behandeling op 12 oktober 2016 is de verdachte in persoon verschenen en heeft zij zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 12 oktober 2016 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: in de periode van 1 januari 2006 tot en met 2 oktober 2013 (in vereniging) een personenauto en een geldbedrag heeft witgewassen en hier een gewoonte van heeft gemaakt;
subsidiair: zich in voornoemde periode (in vereniging) schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van voornoemde voorwerpen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde, te weten gewoontewitwassen van het ten laste gelegde geldbedrag, wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Voor het onderdeel “verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is van de Mercedes B180” dient volgens haar vrijspraak te volgen nu sprake is van een gezamenlijke huishouding en het op naam van verdachte stellen van deze auto daarom geen verhullende handeling is. Verdachte heeft volgens de officier van justitie in voorwaardelijke zin opzet gehad op de witwashandelingen verricht door haar mededader.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een witwasvermoeden. Voor zover de rechtbank hieraan voorbij mocht gaan betoogt de verdediging dat de echtgenoot van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , een concrete en min of meer verifieerbare verklaring voor de herkomst van het geld en de goederen heeft gegeven, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Deze zijn volgens hem dus niet uit enig misdrijf afkomstig. Ten slotte stelt hij dat ook al zouden voorwerpen uit misdrijf afkomstig zijn geweest, verdachte hier geen wetenschap van heeft gehad. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Door de financiële recherche is onderzoek verricht naar de legale contante inkomsten- en vermogensbronnen van verdachte en haar man, medeverdachte [medeverdachte] , en hun contante uitgaven in de periode van 1 januari 2006 tot en met 23 juli 2013. Op basis van deze eenvoudige kasopstelling stelt de rechtbank vast dat sprake is van een vermoeden van witwassen (zie het proces-verbaal zaaksdossier witwassen, pagina 82 en 115).
De rechtbank is echter, met de raadsman, van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte – al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte – wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de ten laste gelegde voorwerpen van enig misdrijf afkomstig waren. Niet kan worden bewezen dat verdachte opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) of schuld heeft gehad aan de ten laste gelegde witwashandelingen, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het
primair en subsidiairten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzitter,
mrs. G.A. Bos en J.W. Frieling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2016.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na wijziging van de tenlastelegging, die hierna cursief is weergegeven, ten laste gelegd dat:
Primair
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 2 oktober 2013,
te Utrecht, althans in Nederland en/of in Marokko,
tezamen en in vereniging, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers
heeft/hebben zij en/of haar mededader(s), (telkens)
- van onderstaand voorwerp, de werkelijke aard en/of
herkomstverhuld en/of verborgen
en/of verhuld wie de rechthebbende van onderstaand voorwerp is, te weten:
- een personenauto (merk: Mercedes B180, voorzien van het kenteken
[kenteken] )
en/of
- onderstaand voorwerp heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of
omgezet, althans van genoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, te weten:
- een (groot) (contant) geldbedrag van in totaal (ten minste) 615.509,31
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp(en)
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 2 oktober 2013,
te Utrecht, althans in Nederland en/of in Marokko,
tezamen en in vereniging, althans alleen,
- van onderstaand voorwerp, de werkelijke aard en/of
herkomstverhuld en/of verborgen
en/of verhuld wie de rechthebbende van onderstaand voorwerp is, te weten:
- een personenauto (merk: Mercedes B180, voorzien van het kenteken
[kenteken] )
en/of
- onderstaand voorwerp heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of
omgezet, althans van genoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, te weten:
- een (groot) (contant) geldbedrag van in totaal (ten minste) 615.509,31
terwijl zij en/of haar mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat
bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht