ECLI:NL:RBMNE:2016:5654

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2016
Publicatiedatum
25 oktober 2016
Zaaknummer
C/16/419469 / FT RK 16/1339
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, een alleenstaande moeder met een aanzienlijke schuldenlast van € 85.226,69. Verzoekster had op 11 juli 2016 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek tot het uitspreken van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 5 oktober 2016 was verzoekster aanwezig, maar ING Bank N.V., de grootste schuldeiser, was niet vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling aan de concurrente schuldeisers een lagere uitkering biedt dan de volledige vordering van ING, wat het belang van ING bij weigering van de regeling onderstreept. De rechtbank heeft verder overwogen dat de waarborgen die de wettelijke schuldsaneringsregeling biedt, zoals toezicht op de inspanningsverplichting van de schuldenaar, van groot belang zijn. Verzoekster heeft niet voldoende aangetoond dat zij zich maximaal zal inspannen om haar schulden af te lossen, wat de rechtbank heeft doen besluiten dat ING in redelijkheid tot haar weigering kon komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord afgewezen, maar heeft zij wel de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De rechtbank benoemde mr. A.M. Crouwel tot rechter-commissaris en W. van Noort als bewindvoerder. Tevens werd het bedrag dat buiten de boedel wordt gelaten verhoogd, en werd de bewindvoerder belast met het openen van aan de schuldenaar gerichte correspondentie. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke schuldsaneringsregeling een betere waarborg biedt voor de schuldeisers dan het minnelijke traject.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/419469 / FT RK 16/1339
uitspraakdatum: 19 oktober 2016
uitspraak op grond van artikel 287a van de Faillissementswet (‘dwangakkoord’)
enkelvoudige kamer
in de zaak van
[verzoekster],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
[woonplaats] ,
hierna: verzoekster,
tegen
ING Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gemachtigde Flanderijn-van Eck, gevestigd te Rotterdam,
hierna: ING.

1.De procedure

1.1.
Verzoekster heeft op 11 juli 2016 tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het uitspreken van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Fw, hierna: het verzoek.
1.2.
Op 5 oktober 2016 is het verzoek ter zitting behandeld en hierbij zijn verschenen:
  • verzoekster;
  • mevrouw [A] , schuldhulpverlener.
Namens ING is bij brief van 8 september 2016 kenbaar gemaakt dat niemand ter zitting zal verschijnen.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
Verzoekster is een alleenstaande vrouw van 35 jaar oud. Zij heeft twee minderjarige kinderen van 12 en 6 jaar oud. Zij werkt 24 uur per week en heeft een vaste aanstelling bij haar werkgever.
2.2.
De schuldenlast van verzoekster bestaat uit 1 preferente en 4 concurrente vorderingen met een totale schuldhoogte van € 85.226,69.
2.3.
Verzoekster heeft op 27 januari 2016 een eerste prognosevoorstel gedaan. De concurrente schuldeisers krijgen 4,73 % van hun vordering. De preferente schuldeiser het dubbele. Nadien bleek er bij dit voorstel te zijn uitgegaan van een te hoge afloscapaciteit. Op 20 juni 2016 is daarom 1,66 % aan de concurrente schuldeisers aangeboden.
2.4.
De onder 2.3. bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve ING (69,93 %) van de schuldenlast geaccepteerd. ING heeft schriftelijk verweer gevoerd met als conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.

3.Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

3.1.
Verzoekster heeft in het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht ING te bevelen in te stemmen met de onder 2.3. bedoelde schuldregeling. Verzoekster heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de schuldeisers bij toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling geen uitkering kunnen verwachten, omdat er in de wettelijke schuldsaneringsregeling geen afloscapaciteit is.

4.De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

4.1.
Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
4.2.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van haar vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering van ING, is het belang van ING bij weigering van die regeling gegeven.
4.3.
Bij de beoordeling van de vraag of ING in redelijkheid tot haar weigering kon komen, moet worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. Het akkoord zal in beginsel moeten worden vergeleken met de situatie waarop verzoekster de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing wordt, zoals subsidiair gevorderd. Indien wordt uitgegaan van de huidige situatie voor het inkomen, dan wordt in het aangeboden akkoord meer gespaard dan in de schuldsaneringsregeling. Immers, het inkomen overstijgt het vrij te laten bedrag niet en in dat geval geldt alleen in een minnelijke regeling een minimale afloscapaciteit. Zo bezien is het aangeboden akkoord voor ING en de overige schuldeisers gunstiger.
4.4.
De rechtbank neemt verder de volgende omstandigheden in aanmerking. Verzoekster is een vrouw van 35 jaar en werkt parttime. Verzoekster heeft stukken overgelegd waaruit moet blijken dat zij minder kan aflossen, als zij meer gaat werken bij haar huidige werkgever. Dit heeft te maken met de kosten voor kinderopvang en het wegvallen van toeslagen. Verder is door verzoekster verklaard dat haar belang bij een minnelijke regeling is gelegen in een spoedige en duidelijke oplossing voor haar schuldenpositie.
4.5.
Gelet op de leeftijd van verzoekster en haar huidige functie, acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat verzoekster in staat is een hoger inkomen uit arbeid te verwerven. De berekeningen van verzoekster, waaruit moet blijken dat meer werken leidt tot extra kosten, zijn gebaseerd op uitbreiding van uren bij haar huidige werkgever. Er is echter geen rekening gehouden met de mogelijkheid van een fulltime baan of een tweede parttime baan bij een andere werkgever. Er kan dan ook verwacht worden dat verzoekster in de toekomst substantieel meer inkomsten zal genereren en daardoor een grote afloscapaciteit zal krijgen.
De mogelijkheid van verzoekster om op termijn een hoger inkomen te verwerven, stelt nadere eisen aan het aangeboden akkoord. Er dienen waarborgen te zijn ingebouwd, die het aannemelijk maken dat verzoekster zich inspant een zo hoog mogelijk inkomen te realiseren voor haar schuldeisers. Over een dergelijke inspanningsverplichting heeft verzoekster bij het aanbod aan haar schuldeisers echter niets gesteld. Haar standpunt luidt immers dat meer dan 24 uur per week werken, niet leidt tot een hogere afloscapaciteit. Ter zitting is bovendien door de schuldhulpverlener verklaard dat er slechts op verzoek van de schuldeisers toezicht wordt gehouden op de sollicitatieverplichting. In het wettelijke traject daarentegen, wordt streng op het naleven van de inspanningsverplichting door schuldenaren toegezien.
4.6.
Het enige voordeel voor de schuldeisers is daarmee dat tijdens het minnelijke traject thans op basis van de minimale afloscapaciteit wordt afgelost. De rechtbank is van oordeel dat dit voordeel in deze situatie niet opweegt tegen de waarborgen die de wettelijke schuldsaneringsregeling de schuldeisers biedt. Hoewel verzoekster heeft verklaard dat zij graag meer zal werken, als dit haar afloscapaciteit zou verhogen, acht de rechtbank de waarborgen van de wettelijke schuldsaneringsregeling van belang nu de kans aannemelijk geacht mag worden dat de nakoming van de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling er in de komende 36 maanden toe zal leiden dat verzoekster zich maximaal inspant om fulltime werk te vinden, waardoor haar afloscapaciteit zal toenemen. De rechtbank acht het daarom in het belang van de schuldeisers dat deze verplichtingen daadwerkelijk geeffectueerd worden, onder de controle van een bewindvoerder en toezicht van de rechter-commissaris. Hierbij wordt naar oordeel van de rechtbank het belang van verzoekster niet geschaad, nu ook de wettelijke schuldsaneringsregeling binnen een vastgestelde termijn kan leiden tot een oplossing voor haar schuldenpositie.
De rechtbank komt zodoende tot het oordeel dat ING in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord wordt afgewezen.
4.7.
Verzoekster heeft kenbaar gemaakt haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven, als het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord wordt afgewezen. Nadien heeft verzoekster, op verzoek van de rechtbank, laten weten dat zij ook ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling voldoende is gehoord. De rechtbank zal daarom ook dat verzoek beoordelen.
4.8.
Het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Ten aanzien van verzoekster is voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet. Gelet op artikel 295 lid 3 van de Faillissementswet.

5.5. De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord af,
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster] ,
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] [woonplaats] ,
- benoemt tot rechter-commissaris mr. A.M. Crouwel,
en tot bewindvoerder W. van Noort, Postbus 675, 3600 AR te Veenendaal,
- verhoogt, vooralsnog, het bedrag bedoeld in artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet in die zin, dat buiten de boedel wordt gelaten een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat waar in dat artikel staat: "negentig" of "90", wordt gelezen: "95", of, indien de schuldenaar inkomen uit arbeid verkrijgt, gedurende de periode(s) waarin hij dat inkomen verkrijgt: "100";
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Neijt en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.