Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna: ING.
1.De procedure
- verzoekster;
- mevrouw [A] , schuldhulpverlener.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, een alleenstaande moeder met een aanzienlijke schuldenlast van € 85.226,69. Verzoekster had op 11 juli 2016 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek tot het uitspreken van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 5 oktober 2016 was verzoekster aanwezig, maar ING Bank N.V., de grootste schuldeiser, was niet vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling aan de concurrente schuldeisers een lagere uitkering biedt dan de volledige vordering van ING, wat het belang van ING bij weigering van de regeling onderstreept. De rechtbank heeft verder overwogen dat de waarborgen die de wettelijke schuldsaneringsregeling biedt, zoals toezicht op de inspanningsverplichting van de schuldenaar, van groot belang zijn. Verzoekster heeft niet voldoende aangetoond dat zij zich maximaal zal inspannen om haar schulden af te lossen, wat de rechtbank heeft doen besluiten dat ING in redelijkheid tot haar weigering kon komen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord afgewezen, maar heeft zij wel de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De rechtbank benoemde mr. A.M. Crouwel tot rechter-commissaris en W. van Noort als bewindvoerder. Tevens werd het bedrag dat buiten de boedel wordt gelaten verhoogd, en werd de bewindvoerder belast met het openen van aan de schuldenaar gerichte correspondentie. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke schuldsaneringsregeling een betere waarborg biedt voor de schuldeisers dan het minnelijke traject.