ECLI:NL:RBMNE:2016:5488

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
16/659460-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing van werkgever door middel van dreigbrief

Op 17 oktober 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige man, die samen met een ander is beschuldigd van poging tot afpersing van de werkgever van zijn vriendin. De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer, een tandarts, onder druk te zetten door middel van een dreigbrief waarin hij eiste dat het slachtoffer € 30.000,- zou betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zwakbegaafd is en niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Tijdens de zitting heeft de verdachte spijt betuigd en aangegeven zich in te willen zetten voor zijn gezin en werk. De rechtbank heeft geoordeeld dat detentie niet nodig is, omdat dit de positieve ontwikkeling van de verdachte zou onderbreken. De rechtbank heeft de gevangenisstraf van 365 dagen opgelegd, waarvan 268 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uur opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van poging tot afpersing, maar heeft de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet voltooid.

Uitspraak

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659460-16 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 17 oktober 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
wonende te [woonplaats] aan de [adres] .
Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
2.
Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 28 maart 2016 tot en met 4 april 2016 al dan niet samen met een
ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen, door [slachtoffer]
een dreigbrief te sturen en/of te bellen.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4.
Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing, maar heeft betwist dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte heeft alleen gehandeld, aldus de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank[1]
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 30 maart 2016 ontvangt [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) een brief, die aan hem is gericht en is verzonden naar zijn praktijk/werkadres te [vestigingsplaats] .[2] In de getypte brief, die is opgenomen in het dossier, staat het volgende: “Geachte [slachtoffer] ,
Zoals je weet is er een paar maanden geleden iets voorgevallen in je praktijk in [vestigingsplaats] . We volgen je al een tijdje. En weten inmiddels alles van je waar je woont, wie je vrouw is en dat je elke vrijdag in een huis in Utrecht bent. We weten zelfs welke auto je rijd en zelfs waar je boodschappen gehaald worden. Ik hoop voor je dat we dit voorval van laatst op een normale manier kunnen oplossen. Tenminste als je nog normaal over straat wilt lopen deze keer loopt het niet zo goed af met je. Dus je bent me nog wat schuldig 30.000 euro. En
dan ben ik nog redelijk. Want ik denk dat je je praktijk in [vestigingsplaats] ook wilt verkopen of je huis in [woonplaats] . Want je bent nergens anders meer veilig. Dit is geen dreigement maar een belofte zelf politie kan je nu niet redden. En als ik erachter kom dat je toch de politie hebt ingeschakeld volgen er drastische maatregels. Als je je afspraak na komt laten we je met rust. Ik denk dat dit het beste voor je is. Je dacht toch zeker niet dat ik dit zomaar
zou laten. Ik wil dat je vrijdag 22:00 in Houten bent. Kom alleen. Wees niet bang dat je ons gaat zien. Zolang je je afspraak na komt gebeurd er niks. We houden contact. Zorg dat je vrijdag 22:00 in houten bent!!!”[3] [slachtoffer] meldt de ontvangst van de brief bij de politie en doet aangifte.[4] De politie start een onderzoek naar de afzender(s) van de brief.
[slachtoffer] , die tandarts is, heeft verklaard dat hij in juni 2015 in zijn praktijk te [vestigingsplaats] is mishandeld door een patiënt. Bij die mishandeling is hij met een taser geraakt en met een klauwhamer in elkaar geslagen.[5]
In het taalgebruik in de brief herkent [slachtoffer] een uitdrukking van een van zijn werkgeefsters, [A] (hierna: [A] ), met wie zijn zakenpartner een conflict heeft.[6] [A] weet mogelijk dat hij onlangs een Jeep heeft gekocht voor € 30.000,00.[7]
Uit GBA-onderzoek volgt dat [A] samenwoont met [verdachte] , verdachte.[8] De telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] , toebehorende aan respectievelijk [A] en verdachte, worden vanaf 1 april 2016 getapt.[9] Op de eerste vrijdag die volgt na de ontvangst van de brief, 1 april 2016, stuurt [slachtoffer] tussen 19.27 uur en 19.55 uur aan onder meer [A] een WhatsApp-bericht, waarin [slachtoffer] aangeeft dat hij besloten heeft “vanavond toe te geven aan wat hem gevraagd werd”.[10] Enkele minuten later wordt [A] gebeld door een collega, die [A] vertelt dat [slachtoffer] een dreigbrief heeft gekregen waarin staat dat hij geld moet betalen.[11] Direct daarna belt [A] verdachte, maar het lukt haar niet om contact met hem te leggen op dit telefoonnummer omdat verdachte niet opneemt.[12] Vervolgens belt [A] omstreeks 20.18 uur met het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat in gebruik is bij [B] [13] (hierna: [B] ). [A] geeft in dit gesprek onder meer aan “dat zij hoopt dat het niet waar is waar zij een sms-je van gekregen heeft, dat hij toch weet dat [slachtoffer] haar een bericht stuurde, dat zij wil dat [verdachte] naar haar toe komt en dat zij daar niet mee kan leven.”[14] [B] heeft bevestigd dat hij voornoemd telefoongesprek met [A] heeft gevoerd. Op het moment dat hij met haar sprak, was hij samen met verdachte. Hij heeft zijn telefoon op de speaker gezet.[15] Ongeveer zes minuten na voornoemd telefoongesprek met [B] , omstreeks 20.27 uur, zendt [A] het volgende sms-bericht naar [B] : “Laat aub het niet waar zijn wat ik net zei over de tel.”
Op 1 april 2016 omstreeks 22.05 uur belt een persoon, die zijn identiteit niet kenbaar wil maken, met [slachtoffer] . De beller, die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] , vraagt [slachtoffer] of hij het geld al heeft en of hij in Houten is.[16]
De politie herkent de stem van de beller niet als de stem van verdachte. De stem van de beller is naar de mening van de politie duidelijk hoger van toon dan de stem van verdachte.[17]
Uit een brief van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 25 mei 2016 blijkt dat het telefoongesprek van onvoldoende kwaliteit is om een vergelijkend spraakonderzoek te doen. Het gaat immers om slechts 2 seconden spraakmateriaal. Hoewel geen uitgebreid onderzoek kan worden gedaan, was het wel mogelijk om in een ‘closed set’ vraagstelling te bekijken of de stem meer overeenkomsten vertoont met de stem van verdachte of met de stem van [B] . Het is de impressie van de onderzoeker dat de stem in het telefoongesprek beter overeenkomt met het vergelijkingsmateriaal van [B] dan met het vergelijkingsmateriaal van verdachte.[18]
De telefoon met voornoemd telefoonnummer [telefoonnummer] met IMEI-nummer [IMEI-nummer] blijkt op 1 april 2016 omstreeks 20.33 uur te zijn gekocht bij The Phonehouse aan Het Rond te Houten.[19]
Tijdens voornoemd telefoongesprek met [slachtoffer] maakt het telefoonnummer gebruik van een mast aan de [adres] te [woonplaats] . Omstreeks 22.10 uur die dag maakt het telefoonnummer gebruik van een mast aan de Oude Poeldijk te Houten.[20]
[B] heeft verklaard dat hij de avond van 1 april 2016 alleen met verdachte was.[21] Hij heeft verdachte niet uit het oog verloren.[22] Ze zijn tweemaal naar Houten gereden. Omstreeks 20.00 uur zijn zij samen naar winkelcentrum “Het Rond gereden,[23] om vervolgens weer naar zijn woning te gaan.[24] Daarna zijn zij omstreeks 21.45 uur opnieuw samen naar Houten gereden, waar zij 10 á 15 minuten hebben stilgestaan in Houten Zuid, bij de wijk Het Water.[25] Ze reden in een Hyundai Getz, voorzien van het kenteken [kenteken] .[26]
Omstreeks 22.15 uur hebben zij getankt bij de Shell in Houten.[27] Op beelden van de Shell te Houten is te zien dat de bestuurder van een Hyundai Getz met kenteken [kenteken] op 1 april 2016 omstreeks 22.25 heeft getankt.[28]
De afstand tussen de door [B] opgegeven locatie bij de wijk Het Water tot de mastlocatie Kromme Schaft en Het Rond bedraagt ongeveer 800 meter.[29]
Op 4 april 2016 tussen 14.37 uur en 14.40 uur stuurt [slachtoffer] aan onder meer [A] een sms-bericht waarin hij aangeeft dat “het vrijdag niet gelukt was, dat hij best angstig is en dat hij vandaag zijn best zal doen om het af te ronden.”[30] Diezelfde dag, omstreeks 17.17 uur belt verdachte met [B] . Daarin wordt besproken dat “die torrie geflikt moet worden”, dat “we nog steeds moeten bossen” en dat “die man bang is.” [31]
Diezelfde avond wordt verdachte aangehouden. Zijn telefoon wordt in beslaggenomen en nader onderzocht. Op de telefoon wordt het volgende Whats-Appbericht aangetroffen van 28 maart 2016 omstreeks 13.11 uur, afkomstig van [B] : “Maak het eerst op je tel.”[32] Bij de notities in de telefoon die onder verdachte in beslag is genomen wordt een tekst aangetroffen die grote overeenkomsten vertoont met de brief die op 30 maart 2016 bij de praktijk van [slachtoffer] is bezorgd. De notitie is enkele minuten na de ontvangst van voornoemd WhatsApp-bericht gemaakt, omstreeks 13.16 uur.[33] Op 31 mei 2016 wordt in de woning van [B] een laptop in beslag genomen. De laptop wordt onderzocht. Op de laptop worden delen aangetroffen van de brief die op 30 maart 2016 bij [slachtoffer] is bezorgd.[34]
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de in de tenlastelegging genoemde brief heeft verzonden aan [slachtoffer] . Hij heeft toen verklaard dat hij in de brief bewust heeft verwezen naar de eerdere mishandeling van [slachtoffer] . De brief heeft hij eerst op zijn telefoon geschreven en vervolgens overgetypt bij [B] thuis, op de laptop van [B] . Hij heeft de brief daar ook uitgeprint.
Op de avond van 1 april 2016 was hij samen met [B] in Houten.
De mobiele telefoon, waarmee hij op 6 april 2016 omstreeks 22.05 naar aangever zou hebben gebeld, heeft hij gekocht bij een winkel van Vodafone aan Het Rond in Houten.[35]
Medeplegen Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [B] bij het begaan van het tenlastegelegde. Voornoemd verweer wordt verworpen. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte en [B] hebben samengewerkt bij zowel de voorbereiding als de uitvoering van het ten laste gelegde feit. Zo heeft verdachte, op aanwijzing van [B] , een eerste versie van de brief op zijn telefoon geschreven, is vervolgens de definitieve tekst bij [B] op de laptop van [B] getypt, en is de brief daarna op de printer van [B] geprint. De avond van 1 april 2016, de dag die in de brief wordt genoemd als de dag waarop de overdacht van het geld in Houten moest plaatsvinden, zijn verdachte en [B] samen naar Houten gegaan, waar verdachte een (anonieme prepaid) telefoon heeft gekocht. Omstreeks 22.00 uur, het tijdstip dat in de brief wordt genoemd, waren verdachte en [B] samen in Houten, net als omstreeks 22.05 uur, het tijdstip waarop [slachtoffer] werd gebeld om te vragen of hij in Houten was en of hij het geld had. Het betreffende telefoongesprek is opgenomen en uitgeluisterd. De politie herkent de stem van degene die heeft gebeld niet als de stem van verdachte. Uit vooronderzoek van het NFI blijkt dat de stem meer overeenkomsten vertoont met de stem van [B] dan met de stem van verdachte. Het is, gelet hierop, aannemelijk dat [B] dit telefoongesprek heeft gevoerd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [B] schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte: in de periode van 28 maart 2016 tot en met 4 april 2016 te Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van € 30.000,00, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , tezamen en in vereniging met een ander als volgt heeft gehandeld: zijnde/hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader:
een brief verzonden naar het praktijk/werkadres van die [slachtoffer] met daarin onder andere:
  • een verwijzing naar een eerdere ernstige mishandeling van die [slachtoffer] in [vestigingsplaats] en
  • de mededeling dat zij die [slachtoffer] al een tijdje volgen en dat zij weten waar die [slachtoffer] woont en in welke auto hij rijdt en waar hij zijn boodschappen haalt en de tekst:
“Ik hoop voor je dat we dit voorval van laatst op een normale manier kunnen oplossen. Tenminste als je nog normaal over straat wilt lopen deze keer loopt het niet zo goed af met je. Dus je bent me nog wat schuldig 30.000 euro. En
dan ben ik nog redelijk. Want ik denk dat je je praktijk in [vestigingsplaats] ook wilt verkopen of je huis in [woonplaats] . Want je bent nergens meer veilig. Dit is geen dreigement maar een belofte zelf politie kan je nu niet redden. En als ik erachter komt dat je toch de politie hebt ingeschakeld volgen er drastische maatregels. Als je je afspraak na komt laten we je met rust. Ik denk dat dit het beste voor je is. Je dacht toch zeker niet dat ik dit zomaar
zou laten. Ik wil dat je vrijdag 22:00 in Houten bent. Kom alleen. Wees niet bang dat je ons gaat zien. Zolang je je afspraak na komt gebeurd er niks. We houden contact. Zorg dat je vrijdag 22:00 in houten bent!!!”
en
  • op vrijdag 1 april met die [slachtoffer] gebeld en in dat telefoongesprek aan die [slachtoffer] gevraagd of hij het geld had en gevraagd of die [slachtoffer] in Houten was,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6.
De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
medeplegen van poging tot afpersing. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7.
De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8.
Motivering van de straffen en maatregelen
8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een oplegging van een straf rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke situatie van verdachte. Verzocht wordt om het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf niet langer te laten zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Ter compensatie zou dan een voorwaardelijke gevangenisstraf en, zo nodig, ook nog een taakstraf opgelegd kunnen worden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing van de werkgever van zijn vriendin. Door middel van onder meer een dreigbrief heeft hij geprobeerd het slachtoffer € 30.000,- afhandig te maken. In de dreigbrief zijn ernstige bedreigingen geuit naar aangever. Door in de dreigbrief te verwijzen naar een eerder incident waarbij het slachtoffer ernstig werd mishandeld alsmede naar de privé situatie van aangever, is de angst van aangever dat hij moest vrezen voor zijn gezondheid nog verder versterkt. Dat het bij een poging is gebleven is niet aan verdachte en zijn mededader te danken, maar aan het adequate optreden van het slachtoffer dat direct de politie heeft gebeld. Het handelen van verdachte en zijn mededader heeft een grote impact op het slachtoffer en zijn gezin gehad. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van verdachte is het volgende naar voren gekomen.
GZ-psycholoog N. van der Weegen heeft op 15 juni 2016 een Pro Justitia rapport uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. De psycholoog beschrijft dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau. De psycholoog concludeert dat er van deze problematiek ook sprake was ten tijde van het tenlastegelegde, maar dat dit de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet heeft beïnvloed. De psycholoog adviseert om verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde volledig toerekeningsvatbaar te achten. De psycholoog schat de kans op recidive zeer laag in en rapporteert dat verdachte gebukt gaat onder het verblijf in de gevangenis. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
P. Leek van Reclassering Nederland heeft op 28 juni 2016 een reclasseringsadvies uitgebracht. P. Leek adviseert om aan verdachte naast een onvoorwaardelijk strafdeel een relatief hoge voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een taakstraf. Hierbij worden geen bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank ten slotte gelet op de inhoud van verdachtes strafblad van 25 juli 2016, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank weegt de omstandigheden dat verdachte oprecht spijt heeft betuigd over zijn handelen, intellectuele capaciteiten heeft op zwakbegaafd niveau en zich na de schorsing van de voorlopige hechtenis gemotiveerd heeft getoond om zich in te zetten voor werk en het welzijn van zijn jonge gezin, ten gunste van verdachte mee bij de strafoplegging.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst. De rechtbank vindt het niet nodig dat verdachte opnieuw vast komt te zitten. De negatieve gevolgen van die detentie zouden de positieve ontwikkeling die verdachte inmiddels heeft doorgemaakt, doorbreken. Daarom zal de rechtbank het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk stellen aan de tijd die verdachte inmiddels in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dat betekent dat van deze 365 dagen gevangenisstraf een gedeelte van 268 dagen voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
9.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10.
Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 365 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten 268 dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Mehilal, voorzitter,
mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. L.E. Verschoor-Bergsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 oktober 2016.
Mr. L.E. Verschoor-Bergsma is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
B:
De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2016 tot en met 4 april 2016 te
Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, en/of te Zeist en/of te
Amersfoort en/of te Houten, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 30.000 euro,
althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en / of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij,
verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
een brief verzonden naar het praktijk/werkadres van die [slachtoffer] met daarin
(onder andere)
- een verwijzing naar een eerdere ernstige mishandeling van die [slachtoffer] in
[vestigingsplaats] , en/of
- de mededeling dat zij die [slachtoffer] al een tijdje volgen en/of dat zij weten
waar die [slachtoffer] woont en/of in welke auto hij rijdt en/of waar hij zijn
boodschappen haalt, en/of
- de tekst:
"Ik hoop voor je dat we dit voorval van laatst op een normale manier kunnen
oplossen. Tenminste al je nog normaal over straat wilt lopen deze keer loopt
het niet zo goed af met je. Dus je bent me nog wat schuldig 30.000 euro. En
dan ben ik nog redelijk. Want ik denk dat je je praktijk in [vestigingsplaats] ook
wilt verkopen of je huis in [woonplaats] . Want je bent nergens meer veilig. Dit
is geen dreigement maar een belofte zelf politie kan je nu niet meer redden.
En als ik erachter komt dat je toch de politie hebt ingeschakeld volgen er
drastische maatregels. Als je je afspraak na komt laten we je met rust. Ik
denk dat dit het beste voor je is. Je dacht toch zeker niet dat ik dit zomaar
zou laten. Ik wil dat je vrijdag 22:00 in Houten bent. Kom alleen. Wees niet
bang dat je ons gaat zien. Zolang je je afspraak na komt gebeurd er niks. We
houden contact. Zorg dat je vrijdag 22:00 in houten bent!!!"
en/of
-(op vrijdag 1 april) met die [slachtoffer] gebeld en/of in dat telefoongesprek aan die
[slachtoffer] gevraagd of hij het geld had en/of gevraagd of die [slachtoffer] in Houten
was, , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
[1] Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, met nummer BVH:2016096334-Eind, van 25 juni 2016, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
[2] Het proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2016, pagina 137 en 138.
[3] Een geschrift, te weten een niet-ondertekende en ongedateerde brief gericht aan [slachtoffer] , opgenomen als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2016, pagina 140.
[4] Het proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2016, pagina 137.
[5] Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 31 maart 2016, pagina 145.
[6] Idem.
[7] Het proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2016, pagina 245.
[8] Idem, pagina 244.
[9] Het proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2016, pagina 159.
[10] Het proces-verbaal van bevindingen van 5 april 2016, pagina 157.
[11] Het proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2016, pagina 161 en het proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2016, pagina 197.
[12] Het proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2016, pagina 161.
[13] Het proces-verbaal van verhoor van [B] van 7 april 2016, pagina 73.
[14] Het proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2016, pagina 161 en 162.
[15] Het proces-verbaal van verhoor van [B] van 7 april 2016, pagina 86.
[16] Het proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2016, pagina 162.
[17] Het proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2016, pagina 164 en 165.
[18] Een geschrift, te weten een rapport van hethet Nederlands Forensisch Instituut van 25 mei 2016, pagina 263 tot en met 265.
[19] Het proces-verbaal van bevindingen van 25 mei 2016, pagina 248 tot en met 250 en het proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2016, pagina 224.
[20] Het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2016, pagina 193.
[21] Het proces-verbaal van verhoor van [B] van 7 april 2016, pagina 79.
[22] Idem, pagina 83.
[23] Idem, pagina 104.
[24] Idem, pagina 76.
[25] Idem.
[26] Het proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2016, pagina 11.
[27] Het proces-verbaal van verhoor van [B] van 7 april 2016, pagina 76.
[28] Het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2016, pagina 225 tot en met 229.
[29] Het proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2016.
[30] Het proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2016, pagina 162.
[31] Idem.
[32] Het proces-verbaal van bevindingen van 5 april 2016, pagina 180.
[33] Idem.
[34] Het proces-verbaal van bevindingen van 31 mei 2016, pagina 241.
[35] De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 3 oktober 2016.