ECLI:NL:RBMNE:2016:546

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
408190 / HA RK 16-9
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsverzoek van bestuursrechter in verband met mogelijke partijdigheid

Op 1 februari 2016 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, gevestigd in Utrecht, een beslissing genomen op een verzoek tot verschoning van mr. M.E. Falkmann, bestuursrechter. Het verzoek tot verschoning werd ingediend in het kader van een lopende procedure met het zaaknummer SBR UTR 15/3360. Verzoekster ontdekte dat een familielid van haar in het dossier werd genoemd, wat aanleiding gaf tot de vrees voor partijdigheid. Dit familielid werd genoemd in een aangifte van valsheid in geschrifte, waarbij de naam van de mogelijke vervalser overeenkwam met die van het familielid van verzoekster.

De rechtbank heeft in haar beoordeling artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht genomen, dat rechters de mogelijkheid biedt om zich te verschonen op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. In dit geval concludeerde de verschoningskamer dat de omstandigheden voldoende waren om het verzoek tot verschoning gegrond te verklaren.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen en de voorzitter van de afdeling bestuursrecht. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

VERSCHONINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 408190 / HA RK 16-9
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van verschoningszaken van
1 februari 2016
op het verzoek in de zin van artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
Mr. M.E. Falkmann,
bestuursrechter,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van 21 januari 2016.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verschoningsverzoek

2.1.
Het verzoek tot verschoning is ingediend in de zaak met het zaaknummer SBR UTR 15/3360.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar verschoningsverzoek.
Tijdens de voorbereiding van bovengenoemde zaak, kwam verzoeker tot de ontdekking dat (hoogstwaarschijnlijk) een familielid van haar in het dossier wordt genoemd. Eén van de in de procedure betrokken partijen heeft aangifte gedaan bij de politie van valsheid in geschrifte. In deze aangifte noemt zij een naam van een mogelijke vervalser van handtekeningen. De persoon die hierbij wordt genoemd heeft dezelfde naam en woonplaats als dat familielid van verzoeker.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:19 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, kan verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:15 Awb. Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees dat daarvan sprake is objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Van de schijn van partijdigheid kan, geheel los van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in dat specifieke geval aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden. Rechtzoekenden moeten immers vertrouwen kunnen stellen in het rechterlijk apparaat. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn van partijdigheid of vooringenomenheid.
3.4.
Uit het verzoek van mr. Falkmann blijkt dat er sprake is van een zodanige omstandigheid dat zij zich niet meer voldoende vrij voelt om in onderhavige zaak te beslissen. De verschoningskamer ziet hierin, in aanmerking genomen de motivering van het verzoek, een genoegzame grond voor verschoning gelegen. Het verzoek zal derhalve gegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De verschoningskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot verschoning gegrond;
4.2.
draagt de griffier van de verschoningskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling bestuursrecht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mrs. A. van Dijk en S.C. Hagedoorn als leden van de verschoningskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.