ECLI:NL:RBMNE:2016:5455

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5449
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beroep op vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Faber-Speksnijder, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. K. Bolier. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering per 12 juli 2015, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres stelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep, W. Ebbelaar, tijdens de hoorzitting had toegezegd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) in de oude staat zou worden hersteld, wat volgens haar niet was opgenomen in het verslag van de hoorzitting. De rechtbank oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagde, omdat de toezegging van de verzekeringsarts ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk was. De rechtbank gaf verweerder de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door de beperkingen van eiseres vast te leggen in een FML die overeenkomt met de FML van 25 juli 2013. De rechtbank stelde een termijn van acht weken voor het herstel en hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/5449-T

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A. Faber-Speksnijder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. K. Bolier).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 12 juli 2015 wordt beëindigd.
Bij besluit van 17 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar echtgenoot, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten reageren op vragen van de rechtbank. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en op 2 maart 2016 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gestuurd. Eiseres heeft daarop gereageerd bij brief van 31 maart 2016.
Na verkregen toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege kan blijven en is het onderzoek op 2 juni 2016 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres werkte vanaf 28 februari 2011 als medewerkster klantenservice/vertegenwoordiger voor NUON via Start People Payroll Services B.V. (de werkgever) voor gemiddeld 29 uur per week. Op 15 september 2011 is zij uitgevallen wegens psychische klachten. Het dienstverband met de werkgever is per 6 november 2011 beëindigd. Op 14 juni 2013 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Eiseres is vervolgens onderzocht door een verzekeringsarts (i.o.), die haar beperkingen heeft vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 juli 2013. Op basis daarvan is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat eiseres op dat moment 100% arbeidsongeschikt was. Bij besluit van 15 augustus 2013 heeft verweerder eiseres per 12 september 2013 een WIA-uitkering toegekend. In het kader van een herbeoordeling heeft de primaire verzekeringsarts de beperkingen van eiseres opnieuw vastgesteld en vastgelegd in een FML van 28 november 2014. De primaire arbeidsdeskundige komt vervolgens tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 26,01%. Met het primaire besluit heeft verweerder de WIA-uitkering van eiseres per 12 juli 2015 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder dat standpunt. Daarbij baseert verweerder zich op een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep W. Ebbelaar van 14 september 2015 en een rapport van arbeidskundige bezwaar en beroep J. Oosterveld van 16 september 2015. Zij zien geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts en dat van de primaire arbeidsdeskundige.
3. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4. Eiseres voert in beroep als meest verstrekkende grond aan dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Ebbelaar tijdens de hoorzitting op 11 augustus 2015 heeft toegezegd de FML in de “oude staat te herstellen”. Dit is volgens eiseres ten onrechte niet opgenomen in het verslag van de hoorzitting.
5. Naar de rechtbank begrijpt stelt eiseres zich op het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting heeft toegezegd dat voor eiseres de beperkingen uit de FML van 25 juli 2013 weer zouden gelden. De rechtbank ziet hierin een beroep op het vertrouwensbeginsel.
6. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkenen gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735).
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwens beginsel slaagt en overweegt daartoe het volgende. Uit de aantekeningen van de hoorzitting, die verweerder ter zitting heeft overgelegd, blijkt volgens verweerder dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep Ebbelaar inderdaad heeft aangegeven dat de klachten van eiseres niet zijn gewijzigd ten opzichte van 2013 en dat zij heeft toegezegd dat zij de FML uit 2013 weer onveranderd zal doen gelden. In de reactie op de vragen van de rechtbank die verweerder op 2 maart 2016 heeft gestuurd bevestigt Ebbelaar dat zij tijdens de hoorzitting de toezegging heeft gedaan dat zij de FML zou aanpassen conform de FML uit 2013. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres tijdens de hoorzitting heeft toegezegd dat de FML in de oude staat zou worden hersteld. Nu er slechts één andere FML is vastgesteld, te weten die van 25 juli 2013, is de toezegging niet voor meerdere uitleg vatbaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de toezegging ook geen voorwaarden gesteld. De toezegging is dus uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk. Nu de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) op grond van artikel 6, eerste lid van de Wet WIA bevoegd is de beperkingen van eiseres vast te stellen, is deze toezegging ook door het tot beslissen bevoegde orgaan gedaan.
8. Ebbelaar heeft als reden voor het niet nakomen van de gedane toezegging opgegeven dat zij bij het opmaken van haar rapportage (ongeveer twee maanden na de hoorzitting) alle medische feiten in het dossier en de verkregen toelichting tijdens de hoorzitting op een rij heeft gezet en tot de conclusie is gekomen dat de aanpassing van de FML (toch) niet aan de orde is. Ebbelaar gaat daarmee naar het oordeel van de rechtbank er aan voorbij dat zij tijdens de hoorzitting reeds een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, zodat er geen ruimte meer was om daarop op grond van reeds bekende gegevens op terug te komen.
9. Eiseres heeft er dan ook gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat voor haar weer de beperkingen uit de FML van 25 juli 2013 zouden gelden. Verweerder heeft het bestreden besluit ten onrechte gebaseerd op het rapport met bijbehorende FML van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 september 2015. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid te stellen dat gebrek te herstellen. Dit herstellen kan door de beperkingen van eiseres in een FML vast te leggen overeenkomstig de FML van 25 juli 2013, waarna de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zal dienen te rapporteren welke gevolgen dit heeft voor het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres en verweerder een nieuw besluit zal nemen onder intrekking van het bestreden besluit. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepaalt de rechtbank op 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en derde-partijen
in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. De beoordeling van de overige beroepsgronden en de beslissing over het griffierecht en de vergoeding van de gemaakte proceskosten wordt uitgesteld tot de einduitspraak.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.C. Moed, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.