Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
De voorzieningenrechter acht voldoende spoedeisend belang aanwezig en vindt daarvoor het volgende van belang. Het project van verzoekster hangt samen met het verloop van de sloop en bouw van ongeveer 320 woningen in de wijk rondom het Queeckhovenplein te Utrecht. Ter zitting heeft verzoekster in dit verband toegelicht dat het de verwachting is dat de bouw eind november 2016 voltooid zal zijn. Volgens verzoekster moet er daarom zo spoedig mogelijk duidelijkheid zijn over de door verweerder te verlenen subsidie. Alleen dan is er nog voldoende tijd om de noodzakelijke voorbereidingen te kunnen treffen en de laatste fase van de bouw te betrekken in het project. Zeker ook omdat het gaat om een community-art project, is de huidige onduidelijkheid nadelig voor de verschillende betrokkenen, waaronder professionele spelers en muzikanten die hebben aangegeven zich aan het project te willen verbinden. Verzoekster kan de betrokkenen namelijk pas contracteren wanneer de financiering van het project rond is. Daarbij is ook van belang dat verschillende fondsen, waaronder het VSB fonds, de subsidie van verweerder als voorwaarde voor (de hoogte van) hun financiering hebben gesteld. Verder heeft verzoekster oude en nieuwe bewoners die zullen deelnemen aan het project, bij elkaar. Het project ligt op dit moment stil in afwachting van een beslissing op bezwaar van verweerder. Verweerder heeft in dit kader ter zitting toegelicht dat een beslissing op bezwaar nog minimaal vier weken op zich zal laten wachten. Daarbij is volgens verweerder van belang dat de te raadplegen Adviescommissie Cultuur maar één keer per vier weken vergadert. De beslissing op bezwaar zal voor verzoekster dus te laat komen en reeds daarom het gevolg hebben dat het project geen doorgang kan vinden.
De voorzieningenrechter leidt uit het dossier en dat wat ter zitting is toegelicht af dat verzoekster in 2015 is aangevangen met de voorbereiding van het project. Het gaat om een theatervoorstelling waarin wordt getoond wat er met een buurtgemeenschap gebeurt nadat is besloten om 80% van de oude flatwoningen te slopen en op deze plek nieuwbouw te realiseren. De sloop en bouw van 320 woningen in de wijk rondom het Queeckhovenplein te Utrecht is volgens verzoekster een bron voor een (deels nog te maken) verhaal dat met verhalen in allerlei stijlen zal worden verteld. In dit kader heeft verzoekster overleg gevoerd met verweerder over een aanvraag om verlening van subsidie. Verzoekster heeft hierna twee aanvragen om subsidie ingediend ten behoeve van twee afzonderlijke trajecten die volgen op het eerste traject, de voorbereidingsfase. De eerste aanvraag betreft een aanvraag om verlening van een subsidie van € 20.000,- uit het Initiatieffonds en omvat het tweede traject, het organiseren en uitvoeren van een vijftal muziek- en filminterventies op sleutelmomenten tijdens het sloop- en bouwproces. Verweerder heeft deze aanvraag toegewezen en de subsidie verleend.
De tweede, hier in geding zijnde, aanvraag betreft een aanvraag om verlening van een subsidie van € 26.000,- uit het Cultuurfonds en gaat over het derde traject. Dit traject omvat de organisatie en uitvoering van een theatervoorstelling. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Verzoekster heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster verzoekt primair om verweerder te verplichten de subsidie van € 26.000,-, al dan niet bij wijze van voorschot, te verlenen. Subsidiair verzoekt zij om verweerder te verplichten om uiterlijk binnen twee weken na datum uitspraak een beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van dat wat er door de voorzieningenrechter over het primaire besluit is geoordeeld.
Verweerder kan op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder g, van de Algemene Subsidieverordening 2014 (de Subsidieverordening) de subsidieverlening weigeren indien de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente Utrecht. Op grond van artikel 9 van de beleidsregel Eenmalige subsidie cultuurprojecten 2014 (de Beleidsregel) worden alle aanvragen om subsidie door de Adviescommissie Cultuur (de adviescommissie) getoetst aan drie criteria, namelijk “artistieke kwaliteit”, “betekenis voor de stad” en “ondernemerschap”. Bij aanvragen op het terrein van cultuurparticipatie wordt ook gelet op de participatieve kwaliteiten van het projectplan. Om te voldoen aan het criterium “artistieke kwaliteit” moet het project volgens de Beleidsregel in alle aspecten getuigen van artistieke kwaliteit. Het project moet vakmanschap, zeggingskracht en oorspronkelijkheid tonen. Verder moet het een toevoeging zijn aan het bestaande aanbod en/of stimuleert het door zijn uitzonderlijke, voorbeeldstellende karakter naar verwachting andere activiteiten op het gebied van de kunsten in Utrecht. Voor het tweede criterium, “betekenis voor de stad”, is onder meer van belang de getoonde visie op de betekenis van het project voor Utrecht en de bijdrage aan de pluriformiteit en kwaliteit van het culturele leven. Wat betreft het derde criterium, “ondernemerschap”, is onder meer van belang de inspanningen om het publieksbereik zo groot mogelijk te maken, de bedrijfsvoering zo efficiënt mogelijk te maken, samenwerkingspartners te zoeken en meerdere financieringsbronnen te vinden. Feitelijk wordt gekeken naar de inspanningen van de aanvrager om het project met zo weinig mogelijke gemeentesubsidie te realiseren zonder in te leveren op de artistieke kwaliteit.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat het project volgens verweerder niet past binnen zijn beleid. Verweerder heeft ter onderbouwing van het besluit verwezen naar het advies van de adviescommissie. Uit het advies volgt dat het project van verzoekster niet voldoet aan de drie criteria genoemd in artikel 9 van de Beleidsregel. Over de artistiek inhoudelijke kwaliteit heeft de adviescommissie het standpunt ingenomen dat de onderbouwing van de urgentie voor het maken van de theatervoorstelling niet aanwezig is. De adviescommissie mist het artistiek inhoudelijke verhaal en een synopsis dat duidelijk maakt wat de makers willen vertellen. De adviescommissie vindt totaaltheater een interessante vorm, maar is van mening dat er geen inzicht wordt gegeven in de gelaagdheid van de verschillende disciplines in de voorstelling. Over de betekenis voor de stad heeft de adviescommissie overwogen dat het niet duidelijk is wie uiteindelijk verantwoordelijk is voor het project, hoe vaak de voorstelling wordt gespeeld en op welke locatie. Over ondernemerschap heeft de adviescommissie overwogen dat het voor de adviescommissie niet duidelijk is geworden welke rol de organisatie ZIMIHC theater Zuilen in het project heeft. De adviescommissie vindt fondsenwerving voor dit type project realistischer.
Verzoekster voert aan dat verweerder zijn besluit niet op het advies van de adviescommissie heeft mogen baseren. Verzoekster is van mening dat het advies gebrekkig is gemotiveerd en dat er verkeerde criteria, die niet in artikel 9 van de Beleidsregels zijn opgenomen, worden gehanteerd, bijvoorbeeld of het project voldoende urgent is. Daarnaast is de adviescommissie ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het project op artistiek inhoudelijke gronden onvoldoende is. Verzoekster heeft in dit verband immers onder meer toegelicht dat het gaat om een community-art project met, voor en door de lokale gemeenschap. Waar eerdere projecten volgens verzoekster vaak zien op een bestaande gemeenschap is dit project uniek. Het project heeft immers tot doel door middel van kunst de sociale en maatschappelijke samenhang tussen de achtergebleven, terugkerende en nieuwe bewoners te bevorderen. Hierdoor is het project tegelijkertijd van groot maatschappelijk belang voor de wijk en de stad. Het project speelt zich af tegen de achtergrond van, en in dialoog met de diverse filmbeelden van de sloop en de nieuwbouw. Tegen die achtergrond verbeelden spelers, bewoners en muzikanten hun gevoelens en ervaringen van de gebeurtenissen. Het materiaal voor de tekst en verhaallijnen komt uit de ruim twintig interviews met omwonende personen. Wat betreft de gelaagdheid van het stuk zal volgens verzoekster gelet op de aard van het project nog veel ontstaan gaandeweg het project. Het daadwerkelijke script zal pas ontstaan gaande de repetities. Volgens verzoekster is niet duidelijk in hoeverre de adviescommissie hier rekening mee heeft gehouden. Duidelijk is ook dat verschillende kunstvormen bij elkaar komen in het project. Tot slot merkt verzoekster over het vakmanschap op dat er wordt gewerkt met 10 professionals uit de wijk. Deze professionals zullen amateurspelers gaan begeleiden wat de kwaliteit van de productie in zijn geheel ten goede zal komen. Verzoekster heeft naast dit alles het idee dat de adviescommissie de stukken niet goed gelezen heeft. Zo staat in het advies dat niet duidelijk is wie verantwoordelijk is voor het project, hoe vaak de voorstelling wordt gespeeld en op welke locatie en welke rol ZIMICH in dit project heeft, terwijl deze informatie staat vermeld in de ingediende stukken (het artistiek concept en het theater-budget).
16. Verzoekster voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft verricht. Zo heeft verweerder volgens verzoekster op geen enkele manier rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder de omstandigheid dat verweerder al subsidie aan verzoekster heeft toegekend uit het Initiatieffonds. Wanneer verweerder geen subsidie verleent voor het derde traject zal de verleende subsidie voor het tweede traject volgens verzoekster verspild gemeenschapsgeld zijn en zal alles afgeblazen moeten worden.
16. Volgens verweerder heeft er een impliciete belangenafweging plaatsgevonden. De toewijzing van de eerste aanvraag om verlening van subsidie heeft daarbij geen rol gespeeld. De eerste subsidieaanvraag is volgens verweerder immers een afgeronde fase die niet van betekenis is in de nu voorliggende subsidieaanvraag.
16. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het eerder genoemde artikel 8, eerste lid, aanhef en onder g, van de Subsidieverordening volgt dat verweerder de subsidieverlening kan weigeren indien subsidieverstrekking niet binnen het beleid van de gemeente past. Deze bepaling vereist dat verweerder een belangenafweging verricht bij de weigering een subsidie te verstrekken. Dit heeft verweerder nagelaten. Dat er volgens verweerder een impliciete belangenafweging heeft plaatsgevonden leidt niet tot een andere conclusie. Er dient immers een kenbare, en daarmee toetsbare, belangenafweging plaats te vinden.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit gebreken vertoont waarvan het op dit moment niet goed te voorzien valt of verweerder die gebreken bij de te nemen beslissing op bezwaar zal kunnen herstellen. Zo wordt verzoekster enerzijds niet (langer) tegengeworpen dat niet wordt voldaan aan de criteria “betekenis voor de stad” en “ondernemerschap”. Verder is het advies van de adviescommissie inhoudelijk niet te rijmen met het standpunt van verweerder ter zitting voor wat betreft het criterium “artistieke kwaliteit”. Verweerder heeft ook nagelaten een kenbare belangenafweging te verrichten. Daarmee heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen. Het primair gevorderde zal de voorzieningenrechter gelet op de aard van deze procedure en het verstrekkende karakter van het gevorderde, afwijzen. De voorzieningenrechter vindt het wel voldoende aannemelijk dat het project of een deel daarvan sowieso geen doorgang zal vinden indien er niet binnen een afzienbare termijn een beslissing op bezwaar wordt genomen. Onder deze omstandigheden heeft verzoekster een zodanig spoedeisend belang dat het toewijzen van het subsidiaire verzoek gerechtvaardigd is.
16. De voorzieningenrechter wijst het subsidiaire verzoek om een voorlopige voorziening daarom toe in die zin dat het primaire besluit wordt geschorst en bepaalt dat verweerder uiterlijk binnen twee weken na datum uitspraak, dat wil zeggen uiterlijk op 20 oktober 2016, de beslissing op het door verzoekster ingediende bezwaarschrift bekend maakt. Verweerder zal bij haar beslissing op bezwaar het verhandelde ter zitting op 29 september 2016 en de inhoud van deze uitspraak mee moeten nemen in haar beoordeling. De voorzieningenrechter herhaalt de opmerking in r.o. 15 dat in de Beleidsregel geen rangorde is gemaakt ten aanzien de criteria: “artistieke kwaliteit”, “betekenis voor de stad” en “ondernemerschap”. In het beleid komt niet tot uiting dat het ene criterium zwaarder dient te wegen dan het andere.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).