ECLI:NL:RBMNE:2016:5371

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
UTR 15/136
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijkheid van aanslag precariobelasting door Stedin Netbeheer B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen N.V. Stedin Netten Utrecht en de heffingsambtenaar van de gemeente Renswoude. De zaak betreft een bezwaar tegen een aanslag precariobelasting die aan Stedin Netbeheer B.V. was opgelegd voor het jaar 2014. De aanslag, ter hoogte van € 173.946,-, was gericht aan Stedin Netbeheer B.V., die ook bezwaar had gemaakt tegen deze aanslag. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, waarop eiseres beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) degene die beroep wil instellen, eerst bezwaar moet maken. Daarnaast stelt artikel 8:1 van de Awb dat alleen belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen een besluit. In dit geval was het aanslagbiljet gericht aan Stedin Netbeheer B.V. en niet aan eiseres, waardoor zij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de beperking in artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ook geldt voor de kring van belanghebbenden die bezwaar kunnen maken.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres op goede gronden niet-ontvankelijk was verklaard door de heffingsambtenaar. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/136

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 september 2016 in de zaak tussen

de naamloze vennootschap N.V. Stedin Netten Utrecht, te Rotterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. W.J. van Aalst),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Renswoude, verweerder
(gemachtigde: mr. R.P.M.M. Mols en A. van de Kamp)

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Stedin Netbeheer B.V. voor het jaar 2014 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 173.946,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 december 2014 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2016. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient degene die het recht is toegekend beroep bij een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken.
2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen.
3. Ingevolge artikel 26a, eerste lid , van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, het beroep slechts worden ingesteld door:
a. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd;
b. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of
c. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.
Ingevolge artikel 26a, tweede lid, van de AWR kan het beroep mede worden ingesteld door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft.
4. Uit de tekst van artikel 26a, eerste lid, van de AWR volgt dat dit artikellid een beperking aanbrengt in de groep van belanghebbenden die beroep kunnen instellen. Voorts kan uit dit artikellid, in onderlinge samenhang bezien met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, worden afgeleid dat die beperking ook geldt voor de kring van belanghebbenden die bezwaar kunnen maken.
5. Het aanslagbiljet van 31 juli 2014 (biljetnummer 201401) is gericht aan Stedin Netbeheer B.V. te Rotterdam. Stedin Netbeheer B.V. heeft tegen deze aanslag ook bezwaar gemaakt. Omdat het aanslagbiljet in dit geval is gericht aan Stedin Netbeheer B.V. en niet aan eiseres en van de overige in artikel 26a, eerste lid, van de AWR genoemde gevallen ook geen sprake is, kan eiseres niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van dat artikellid.
6. De mogelijkheid om op grond van artikel 26a, tweede lid, van de AWR beroep in te stellen, heeft naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend betrekking op belanghebbenden die op grond van artikel 26a, eerste lid, van de AWR niet als belanghebbende aangemerkt kunnen worden, maar van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting van een ander. Uit de memorie van toelichting op de AWR (Kamerstukken II 1991/92, 22 491, nr. 3) blijkt dat het tweede lid ziet op de gevallen waarin inkomensbestanddelen van bijvoorbeeld een minstverdienende echtgenoot of minderjarige kinderen worden toegerekend aan de meestverdienende echtgenoot of ouder. Met het tweede lid wordt een rechtsingang geopend voor bijvoorbeeld de minstverdienende echtgenoot om beroep in te stellen tegen de aanslag inkomstenbelasting van de meestverdienende echtgenoot. In het onderhavige beroep is van een dergelijke situatie echter geen sprake, zodat eiseres ook om die reden niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
7. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiseres op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.