In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen N.V. Stedin Netten Utrecht en de heffingsambtenaar van de gemeente Renswoude. De zaak betreft een bezwaar tegen een aanslag precariobelasting die aan Stedin Netbeheer B.V. was opgelegd voor het jaar 2014. De aanslag, ter hoogte van € 173.946,-, was gericht aan Stedin Netbeheer B.V., die ook bezwaar had gemaakt tegen deze aanslag. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, waarop eiseres beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank overwoog dat volgens artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) degene die beroep wil instellen, eerst bezwaar moet maken. Daarnaast stelt artikel 8:1 van de Awb dat alleen belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen een besluit. In dit geval was het aanslagbiljet gericht aan Stedin Netbeheer B.V. en niet aan eiseres, waardoor zij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de beperking in artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ook geldt voor de kring van belanghebbenden die bezwaar kunnen maken.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres op goede gronden niet-ontvankelijk was verklaard door de heffingsambtenaar. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.