ECLI:NL:RBMNE:2016:5367

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2016
Publicatiedatum
7 oktober 2016
Zaaknummer
423742 / HA RK 16-222
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in voorlopige voogdijzaak

Op 22 september 2016 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. L.P. de Haas, de behandelend rechter in een zaak betreffende voorlopige voogdij. Deze hoofdzaak, met zaaknummer C/16/423102 / FL RK 16-1860, betreft een beschikking van 13 september 2016 waarbij de rechter de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland belastte met de voorlopige voogdij over een ongeboren kind. Verzoeker, de vader van de moeder van het ongeboren kind, was van mening dat de rechter de beschikking had genomen zonder de belanghebbenden, waaronder hijzelf, te horen. Hij stelde dat de rechter het conceptrapport van de Raad voor de Kinderbescherming ten onrechte als definitief had aangemerkt en dat hij niet als belanghebbende was aangemerkt.

Het wrakingsverzoek werd op 27 september 2016 behandeld door de wrakingskamer, waarbij de gewraakte rechter en andere belanghebbenden niet aanwezig waren. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking niet ontvankelijk waren, omdat verzoeker zijn bezwaren pas na de beschikking had ingediend. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/423102 / FL RK 16-1860 moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken op 7 oktober 2016, waarbij het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk werd verklaard. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 423742 / HA RK 16-222
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 7 oktober 2016op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 22 september 2016 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. L.P. de Haas, behandelend rechter (verder te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/423102 / FL RK 16-1860. Deze hoofdzaak betreft een procedure tot het horen van de belanghebbenden aangaande een beschikking voorlopige voogdij van 13 september 2016. Bij deze beschikking heeft de rechter, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (verder te noemen: de GI) belast met de voorlopige voogdij over het ongeboren kind [kind] . In de beschikking van 13 september 2016 zijn [de moeder] (de minderjarige moeder van het ongeboren kind, verder te noemen: de moeder) en [de vader] (de vader van het ongeboren kind, verder te noemen: de vader) en de GI aangemerkt als belanghebbenden. Verzoeker is de vader van de moeder van het ongeboren kind. Van hetgeen ter zitting van 22 september 2016 is voorgevallen, is een proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 27 september 2016 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder te noemen: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker,
- de moeder en de vader als belanghebbenden bij het verzoek tot wraking.
De rechter is met voorafgaand bericht niet verschenen.
De belanghebbenden de Raad voor de Kinderbescherming en de GI zijn niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. De rechter heeft de beschikking van 13 september 2016 tot voorlopige ondertoezichtstelling genomen zonder dat zij de moeder en de vader en verzoeker heeft gehoord. Verder heeft de rechter door haar beschikking ten onrechte het conceptrapport van de Raad voor de Kinderbescherming aangemerkt als een definitief rapport. Dit rapport bevat onjuistheden en verzoeker is voordat de rechter haar beslissing heeft genomen, niet in de gelegenheid gesteld op dit rapport te reageren. De rechter heeft met deze handelwijze het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Voorts heeft de rechter verzoeker ten onrechte niet aangemerkt als belanghebbende in de beschikking van 13 september 2016.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie wijst zij erop dat de zitting van 22 september 2016 de hoorzitting was als bedoeld in artikel 800 lid 3 Rv, waarop de belanghebbenden bij de beschikking van 13 september 2016 door de rechter worden gehoord. Dat verzoeker het niet eens was met de inhoud van de beschikking van 13 september 2016 en dat deze beschikking is genomen zonder dat hij is gehoord, zijn volgens de rechter geen gronden voor wraking.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De wrakingskamer overweegt dat in spoedgevallen op grond van artikel 800 lid 3 Rv de kinderrechter een voorlopige voogdij van een minderjarige kan uitspreken, zonder dat de belanghebbenden voorafgaand aan het nemen van deze beschikking zijn gehoord. Dit is een wettelijke uitzondering op het algemene uitgangspunt dat vóórdat de rechter beslist, hoor en wederhoor plaatsvindt. Dit betekent echter niet dat ervan wordt afgezien om de belanghebbenden te horen. De tweede zin van artikel 800 lid 3 Rv bepaalt dat belanghebbenden binnen twee weken na de beschikking in de gelegenheid moeten worden gesteld hun mening kenbaar te maken. Zoals ook de rechter naar voren heeft gebracht ging het bij de beschikking van 13 september 2016 om de voorlopige voogdij en was de zitting van 22 september 2016 juist bedoeld om de belanghebbenden over deze beschikking te horen.
3.5.
De wrakingsgronden van verzoeker (het niet horen van de belanghebbenden voorafgaand aan de beslissing van 13 september 2016, het niet aanmerken van verzoeker als belanghebbende en het feit dat de rechter deze beslissing heeft gebaseerd op een conceptrapport) hebben alle betrekking op het handelen van de rechter ter voorbereiding van en voorafgaand aan de beschikking van 13 september 2016. Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer desgevraagd nog bevestigd dat zijn bezwaren slechts zien op deze beschikking en de wijze waarop deze tot stand is gekomen. Een verzoek tot wraking van een rechter dient te geschieden vóórdat deze de beschikking of het vonnis op de totstandkoming waarvan de wrakingsgronden zien heeft genomen. Het verzoek dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.6.
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat, indien het wrakingsverzoek inhoudelijk zou zijn behandeld, dit tot ongegrondverklaring zou hebben geleid. Daartoe is het volgende overwogen.
3.7.
Het enkele feit dat verzoeker bij de beslissing van 13 september 2016 niet als belanghebbende is aangemerkt is geen grond voor wraking. Bovendien heeft de rechter de tekortkoming erkend en is deze hersteld doordat verzoeker bij de zitting van 22 september 2016 als belanghebbende aanwezig was.
3.8.
Het betoog van verzoeker dat het beginsel van hoor en wederhoor als uitgangspunt heeft te gelden is op zichzelf juist. Zoals hiervoor in 3.4 is overwogen, gaat het in dit geval echter om een wettelijke uitzondering op dit uitgangspunt. De handelwijze van de rechter om de partijen te horen nadat de beschikking tot voorlopige voogdij reeds was genomen, is dan ook gebaseerd op de wet. Het betoog van verzoeker dat de vooringenomenheid van de rechter reeds blijkt uit het feit dat zij het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, gaat daarom niet op.
3.9.
Het is aan de behandelend rechter om de aan het verzoek tot voorlopige voogdij ten grondslag gelegde feiten te beoordelen. Het enkele feit dat de rechter bij haar beslissing van 13 september 2016 is uitgegaan van informatie op grond van een conceptrapport is op zichzelf geen grond om aan te kunnen nemen dat de rechter bevooroordeeld is ten opzichte van een van de partijen of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De hoorzitting biedt partijen de gelegenheid hun bezwaren kenbaar te maken en eventuele fouten en omissies onder de aandacht van de rechter te brengen. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker nog naar voren gebracht dat de belanghebbenden tijdens de hoorzitting onvoldoende gelegenheid werd geboden om het woord te voeren. Verzoeker heeft dit punt echter niet aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd. Daar komt nog bij dat het proces-verbaal onvoldoende aanknopingspunten biedt voor deze stelling.
3.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, Familie- en Jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/423102 / FL RK 16-1860 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. N.E.M. Kranenbroek als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.