2.6.Het psychiatrisch onderzoek is verricht door drs. J.L.M. Schoutrop, psychiater. Schoutrop heeft op 11 december 2014 gerapporteerd. De inhoud van het rapport is onder meer als volgt:
“(…)
Conclusies
Op grond van de anamnese en de informatie in het medisch dossier mag worden vastgesteld dat er sprake is van AD(H)D. Betrokkene is hiervoor in het verleden medicamenteus behandeld. Uit de anamnese en het dossier blijkt dat de behandeling met methylfenidaat geleid heeft tot een vermindering van de ADD klachten (onrust, concentratieklachten, verminderde aandacht).
Betrokkene noemt tijdens de anamnese een groot aantal klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen. Pijnklachten in nek en rug staan daarin centraal. Een probleem is dat deze klachten maar zeer gedeeltelijk kunnen worden geobjectiveerd bij onderzoek. Bij de recente neurologische expertise konden geen afwijkingen worden vastgesteld.
De door betrokkene aangegeven cognitieve klachten zijn niet gemakkelijk te objectiveren. De resultaten bij het neuropsychologisch onderzoek zijn wisselend. Er wordt met name een aantal afwijkingen vastgesteld op het gebied van de aandachtfuncties.
Tijdens mijn onderzoek heb ik geen afwijkingen kunnen vaststellen op het gebied van de geheugenfuncties en concentratie. Er is niets gebleken van woordvindingsstoornissen.
Mijn conclusie is dat de door betrokkene aangegeven klachten op het gebied van de aandachtfuncties samenhangen met de in het verleden vastgestelde ADHD problematiek.
Het feit dat tijdens het psychiatrisch onderzoek bij mij de aandachtsklachten niet duidelijk naar voren komen, is verklaarbaar. Het is bekend dat mensen met ADHD klachten zich gedurende bepaalde periodes kunnen focussen en concentreren, zeker wanneer het een nieuwe of belangrijke situatie betreft. Ik verwijs in deze naar de psychiatrische literatuur, bijvoorbeeld naar het boek “ADHD bij volwassenen” van mevrouw S. Kooij.
Betrokkene klaagt over een lage belastbaarheid, maar uit de anamnese blijkt dat hij een redelijk activiteitenniveau heeft. Hierbij moet worden aangetekend dat betrokkene voor het ongeval in 2011 ook al last gehad van vermoeidheidsklachten en een lage belastbaarheid. Er wordt in het mij ter beschikking staande medisch dossier onder meer gesproken over fibromyalgie, een chronisch vermoeidheidssyndroom, extreme vermoeidheid.
Er is ook sprake van veel vermijdingsgedrag is. Betrokkene doseert zijn activiteiten en is op zeer bewuste wijze bezig zijn activiteiten in te kaderen en te beperken om te voorkomen dat hij klachten zou kunnen krijgen.
De casus overziend ben ik van mening dat er onvoldoende gronden zijn om te mogen spreken van een stoornis op mijn vakgebied ten gevolge van het ongeval. Betrokkene heeft waarschijnlijk in zijn functioneren wel last van een aantal klachten, passend bij de in het verleden gestelde diagnose ADD.
In de jaren voor het ongeval in 2011 had betrokkene al veel lichamelijke klachten en daaruit voortvloeiende beperkingen en een lage belastbaarheid.
Ik acht het niet waarschijnlijk dat betrokkene op het moment van het ongeval klachtenvrij was.
Het ongeval heeft gefungeerd als een verklaringsmodel voor de al bestaande klachten.
Na en als gevolg van het ongeval zal er zeker een periode sprake zijn geweest van tendomyogene klachten. Deze klachten zijn al snel gelabeld als een whiplashsyndroom en daarmee is een vicieuze cirkel in gang gezet. Betrokkene is door de na het ongeval ingestelde behandelingen bevestigd in zijn idee dat er sprake was van een ernstige, invaliderende aandoening: het whiplashsyndroom, dat veroorzaakt was door het ongeval. Ik ben het eens met de neuroloog Hagemans dat er sprake is van attributie: betrokkene is al zijn klachten en beperkingen gaan zien als een gevolg van het ongeval. De neiging van betrokkene tot somatisatie is na het ongeval waarschijnlijk alleen maar toegenomen: hij is gefixeerd geraakt op zijn lichamelijke en psychische klachten en is zijn leven daar naar gaan inrichten.
Ik heb bij mijn onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een posttraumatische stressstoornis. Betrokkene heeft weliswaar in de eerste periode na het ongeval een aantal klachten gehad passend bij de diagnose PTSS, maar van een stoornis die voldeed aan de eisen van de DSM-IV is nooit sprake geweest.
Beantwoording van de vraagstelling
1. De situatie met ongeval
(…)
d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Antwoord:
De informatie die betrokkene tijdens de anamnese over de gebeurtenissen na het ongeval op 19-10-2011 heeft gegeven is consistent met de informatie in het mij ter beschikking staande dossier.
Met betrekking tot de periode voor het ongeval op 19-10-2011 is er echter sprake van enige discrepantie.
e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Antwoord:
In eerste instantie heeft betrokkene tijdens de anamnese verteld dat er geen problemen speelden voor het ongeval. Wanneer ik de informatie uit het dossier met betrokkene bespreek, vertelt hij dat de informatie in het medisch dossier juist is, maar de ernst van de klachten voor het ongeval wordt door hem gebagatelliseerd. Volgens betrokkene had hij op het moment van het ongeval, buiten enige ADHD klachten, nauwelijks problemen.
f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Antwoord:
Ik heb geen stoornis op mijn vakgebied kunnen vaststellen die als een gevolg van het ongeval op 19-10-2011 kan worden gezien.
Twee jaar voor het ongeval is bij betrokkene de diagnose ADHD is gesteld. Deze diagnose is na het ongeval opnieuw bevestigd. Op grond van de anamnese heb ik weinig redenen om aan deze diagnose te twijfelen.
De klachten die betrokkene aangeeft (pijn en bewegingsbeperking in zijn rug en nek) vallen buiten mijn vakgebied. De ernst van deze klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen lijkt mee te vallen, zoals onder meer blijkt uit het dagelijks functioneren van betrokkene. De klachten kunnen worden geduid als een whiplash, maar op grond van de neurologische expertise door de neuroloog Verhagen is enige twijfel op dit punt gerechtvaardigd. Ik verwijs naar het verslag van zijn rapportage.
Mijns inziens is er op mijn vakgebied sprake van klachten met betrekking tot belastbaarheid, concentratie, aandachtsfuncties en geheugen. Een deel van deze klachten (m.n. ten aanzien van belastbaarheid, concentratie, aandachtsfuncties) worden in het neuropsychologisch onderzoek geobjectiveerd, maar het beeld is wisselend en de neuropsychologe geeft aan dat de gevonden afwijkingen zeker niet de bewijzen zijn van een cerebraal trauma of een hersenbeschadiging. Bij het onderzoek bij mij komen de door betrokkene aangegeven klachten niet goed uit de verf. Voor zover ze bestaan, lijken deze klachten te moeten worden toegeschreven aan de vastgestelde ADD.
De geheugenklachten van betrokkene heb ik niet kunnen vaststellen.
Voor een nadere toelichting verwijs ik naar het gedeelte Overwegingen en conclusies van dit rapport.
Diagnose volgens de DSM-IV
As 1 314.0 00 Aandachtstekortstoornis overwegend onoplettendheidtype (ADD)
As II V 71 09 Geen diagnose op As II
As III Pijnklachten in nek en rug, gediagnosticeerd als een whiplash klachten
As IV Psychosociale stressfactoren:
- problemen binnen de primaire steungroep (recente scheiding)
- onduidelijkheden over financiële toekomst
As V GAF: 60 Matige problemen in het sociaal en beroepsmatig functioneren
g. Kunt u aan de hand van de AMA-guides to the Evaluation of Permanent Impairment (laatste editie), aangeven welk percentage blijvende invaliditeit als gevolg van het ongeval op uw vakgebied ontstaan is? Wilt u de wijze waarop het percentage opgebouwd is zoveel mogelijk toelichten?
Antwoord:
Omdat er mijns inziens geen sprake is van een stoornis op mijn vakgebied ten gevolge van het ongeval, is deze vraag niet van toepassing.
h. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Antwoord:
Met betrekking tot de zelfzorg en de ADL functies zijn er weinig beperkingen. Betrokkene doseert en bewaakt zijn activiteitenniveau, omdat hij van mening is dat dit anders zou kunnen leiden tot een toename van zijn pijnklachten.
Betrokkene is in staat zijn huishouden te doen, voor zijn kind te zorgen en er zijn geen beperkingen op het gebied van reizen.
Betrokkene is in staat om sociale relaties aan te gaan met anderen, hij onderneemt met anderen activiteiten.
Als gevolg van de vastgestelde ADD zijn er (milde) beperkingen op het gebied van volgehouden aandacht en concentratie te verwachten. Deze klachten zullen vooral optreden wanneer betrokkene routinematige handelingen moet verrichten en weinig uitdaging vindt in zijn werk. Door deze problemen op het gebied van aandacht en concentratie, is betrokkene enigszins minder belastbaar te achten, omdat het hem meer energie zou kosten om zich te concentreren en met iets bezig zijn.