ECLI:NL:RBMNE:2016:5326

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
4 oktober 2016
Zaaknummer
5315278 UC EXPL 16-12042
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een oneerlijk beding in een consumentenovereenkomst met betrekking tot budgetbeheer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], handelend onder de naam [bedrijfsnaam], en [gedaagde], die niet verschenen was. De procedure betrof een vordering van [eiser] op [gedaagde] die voortvloeide uit een overeenkomst tot budgetbeheer die [gedaagde] had gesloten met Stichting Budgetbeheer Utrecht. De overeenkomst bevatte een beding dat als oneerlijk werd beoordeeld op basis van de Europese Richtlijn 93/13 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

De kantonrechter oordeelde dat het beding in artikel 14 van de overeenkomst niet als een kernbeding kon worden aangemerkt en dat het onredelijk bezwarend was voor [gedaagde]. De vordering van [eiser] werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de hoofdsom van € 102,00 werd toegewezen, maar het deel van de vordering dat gebaseerd was op het oneerlijke beding werd afgewezen. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente over het toegewezen bedrag.

De uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten tegen oneerlijke contractuele bedingen en de verplichting van rechters om ambtshalve te toetsen of dergelijke bedingen in overeenkomsten geldig zijn. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar alleen voor het toewijsbare deel van de hoofdsom. Dit vonnis is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot consumentenovereenkomsten en de beoordeling van contractuele bedingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5315278 UC EXPL 16-12042 CD/942
Vonnis van 28 september 2016
inzake
[eiser] ,
handelend onder de naam [bedrijfsnaam] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigden: gerechtsdeurwaarders M.O. de Boer, F.A. Rippen en H. Bierenbroodspot,
tegen:
[gedaagde] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding,
de verstekverlening.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij (hierna: [gedaagde] ) heeft op 19 oktober 2015 een overeenkomst Budgetbeheer voor alleenstaande gesloten met Stichting Budgetbeheer Utrecht (hierna: Stichting).
2.2.
Blijkens de overeenkomst hebben partijen daarbij in overweging genomen dat:

- De rekeninghouder heeft verzocht om beheer van de inkomsten en uitgaven;
-
De budgetbeheerder de mogelijkheid biedt om voor de rekeninghouder het budgetbeheer te verzorgen;
-
De budgetbeheer bereid is de rekeninghouder bij de ordening van zijn financiële huishouding behulpzaam te zijn;
2.3.
In de overeenkomst is verder het volgende bepaald:

11. De budgetbeheerder brengt een vergoeding in rekening voor zijn/haar werkzaamheden. De vergoeding is vastgesteld op € 77,50 euro per maand daarnaast wordt eenmalig € 255,00 euro opstartkosten in rekening gebracht en geen intake kosten. De vastgestelde kosten voor het budgetbeheer en de eventuele kosten voor het aanhouden van de budgetbeheerrekening worden bij voorrang maandelijks ten laste van het saldo op de rekening van de rekeninghouder gebracht.
(…)
14. Deze overeenkomst tot budgetbeheer wordt aangegaan voor een minimumduur van 36 maanden. Na de initiële duur van deze overeenkomst wordt de overeenkomst voortgezet voor onbepaalde tijd. Bij opzegging door cliënt van de overeenkomst voorafgaande aan het verstrijken van de minimumduur is cliënt alle kosten van het budgetbeheer van de resterende periode van die minimumduur onverkort en direct verschuldigd tot een maximum van € 850,00. Dit bedrag zal binnen een maand na de opzegging worden ingehouden van het saldo op de rekening van de rekeninghouder en ten gunste komen van de budgetbeheerder.
2.4.
Op 4 november 2015 heeft de Stichting € 255,00 aan [gedaagde] in rekening gebracht. Op de factuur van die dag is de volgende omschrijving van de kosten vermeld:

Standaard opstartkosten; Dit is een eenmalige vergoeding voor administratieve handelingen, verstrekken van informatie en contacten met derden
2.5.
Op 19 februari 2016 heeft de Stichting € 850,00 aan [gedaagde] in rekening gebracht. Op de factuur van die dag is de volgende omschrijving van de kosten vermeld:

Opzegboete gemaximaliseerd – overeenkomst opgezegd door cliënt op 2 februari 2016
2.6.
De Stichting heeft haar vordering op [gedaagde] op 25 april 2016 verkocht aan eisende partij (hierna: [eiser] ). Dat is bij brief van 2 mei 2016 aan [gedaagde] medegedeeld.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan [eiser] te voldoen € 1.129,23 (bestaande uit een hoofdsom van € 102,00 + € 850,00 = € 952,00, € 4,45 aan rente tot 17 mei 2016 en € 172,78 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 17 mei 2016 tot de voldoening, en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen ingevolge de tussen haar en de Stichting gesloten overeenkomst, door de factuur van 4 november 2015 deels onbetaald te laten en de factuur van 19 februari 2016 geheel onbetaald te laten, waarna de Stichting haar vordering op [gedaagde] heeft gecedeerd aan [eiser] .
4. De beoordeling
4.1.
De vordering van [eiser] is gebaseerd op bedingen in de overeenkomst tussen de Stichting en [gedaagde] . De kantonrechter neemt, aangezien het tegendeel gesteld noch gebleken is, als vaststaand aan dat [gedaagde] die overeenkomst heeft gesloten als consument in de zin van artikel 3 van de EG-richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13), en dat partijen niet hebben onderhandeld over de inhoud van de bedingen in deze overeenkomst, die van te voren door de Stichting zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen.
4.2.
Daarbij komt dat het beding in artikel 14 van de overeenkomst geen kernbeding is in de zin van artikel 4 lid 2 van Richtlijn 93/13. Voor zover de vordering is gebaseerd op genoemd artikel 14 van de overeenkomst, dient de kantonrechter op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie EG (onder andere 4 juni 2009, C-243/08) ambtshalve te beoordelen of dit beding onredelijk bezwarend is voor [gedaagde] . Ingevolge artikel 6:233 aanhef en onder a BW en artikel 4 lid 1 van Richtlijn 93/13 moet daarbij onder andere rekening worden gehouden met de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het beding in artikel 14 van de overeenkomst oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13, en wel vanwege:
- de omvang van de door de Stichting bedongen vergoeding,
- de omstandigheid dat de Stichting in de laatste zin van artikel 11 van de overeenkomst ten gunste van zichzelf een voorrang heeft bedongen, die naar het oordeel van de kantonrechter in strijd is met artikel 1 aanhef en onder e van de bijlage bij Richtlijn 93/13, en
- de omstandigheid dat [gedaagde] met de overeenkomst kennelijk heeft beoogd ondersteuning te verkrijgen bij het op orde krijgen van haar financiële huishouding, omdat zij daar zelf niet of onvoldoende in slaagt.
4.4.
Aangezien de gevorderde hoofdsom tot een bedrag van € 850,00 is gebaseerd op het oneerlijke beding in artikel 14 van de overeenkomst, moet de hoofdsom in zoverre worden afgewezen. Het resterende deel van de gevorderde hoofdsom, ter waarde van € 102,00, is gebaseerd op het kernbeding in de eerste en tweede zin van artikel 11 van de overeenkomst. Dat deel komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal daarom worden toegewezen.
4.5.
[eiser] maakt daarnaast aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Gelet op het voorgaande komen alleen de buitengerechtelijke kosten die betrekking hebben op het toewijsbare deel van de hoofdsom voor vergoeding in aanmerking. De in dat verband op 22 februari 2016 door (de gemachtigde van) [eiser] verzonden aanmaning voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, en het in die aanmaning vermelde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief van € 48,40 inclusief btw, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
4.6.
[eiser] maakt tevens aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente over de hoofdsom. De rente kan niet worden toegewezen zoals gevorderd, omdat alleen over het toewijsbare bedrag aan hoofdsom rente is verschuldigd, en in het door [eiser] gevorderde bedrag van € 4,45 aan tot 17 mei 2016 verschenen rente ook een bedrag aan rente is begrepen over het afgewezen deel van de hoofdsom. Nu gesteld noch gebleken is welk deel ziet op het toewijsbare deel van de hoofdsom en evenmin wanneer [gedaagde] met de betaling daarvan in verzuim is komen te verkeren, zal de rente worden toegewezen op de in het dictum vermelde wijze.
4.7.
[eiser] is terecht tot dagvaarding overgegaan omdat [gedaagde] in der minne kennelijk niet tot betaling van (het toewijsbare deel van) de vordering kon worden bewogen. Daarom zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien een aanzienlijk deel van de vordering niet toewijsbaar is, en het verschuldigde griffierecht mede is gebaseerd op het ten onrechte gevorderde bedrag, dient het griffierecht als nodeloos veroorzaakt voor rekening van [eiser] te blijven voor zover dit een bedrag van € 79,00 te boven gaat. Ook het salaris gemachtigde zal worden vastgesteld op het tarief behorend bij het toewijsbare deel van de vordering. De kosten aan de zijde van [eiser] worden aldus begroot op:
- dagvaarding € 96,02
- griffierecht € 79,00
- salaris gemachtigde €
30,00(1 punten x tarief € 30,00)
Totaal € 205,02

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 102,00 met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 mei 2016 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 205,02, waarin begrepen € 30,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2016.