ECLI:NL:RBMNE:2016:5172

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
5260421 UV EXPL 16-235 JH/1050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van concurrentiebeding afgewezen; belangenafweging tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, Proact Netherlands B.V. De werknemer vorderde schorsing van een concurrentiebeding dat hem belemmerde om in dienst te treden bij een andere werkgever, Sentia B.V. De werknemer was sinds september 2014 in dienst bij Proact en had in zijn arbeidsovereenkomst een concurrentiebeding ondertekend. Na zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst op 22 april 2016, heeft Proact hem gesommeerd om het concurrentiebeding na te leven, wat leidde tot deze rechtszaak.

De kantonrechter oordeelde dat het belang van de werkgever bij handhaving van het concurrentiebeding zwaarder weegt dan het belang van de werknemer om zijn carrière voort te zetten bij een andere werkgever. De rechter stelde vast dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was en dat de werknemer onvoldoende feiten had aangedragen om aan te tonen dat Proact zich niet redelijk op het beding kon beroepen. De kantonrechter wees erop dat de werknemer voorafgaand aan zijn opzegging was gewezen op het concurrentiebeding en dat hij niet had aangetoond dat hij niet aan het beding gehouden kon worden.

De rechter concludeerde dat de werknemer niet aannemelijk had gemaakt dat het concurrentiebeding onduidelijk of onredelijk was, en dat Proact een legitiem belang had bij de bescherming van haar bedrijfsgevoelige informatie. De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van de implicaties van concurrentiebedingen en de belangenafweging die daarbij komt kijken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5260421 UV EXPL 16-235 JH/1050
Kort geding vonnis van 21 september 2016
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A. Patist,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Proact Netherlands B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Proact,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.J. van der Velde

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de bij brief van 2 september 2016 door Proact overgelegde producties
  • de bij faxbericht van 6 september 2016 door [eiser] overgelegde nadere producties
  • de mondelinge behandeling van 6 september 2016, waarvan door de griffier aantekening is gehouden
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Proact.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in september 2014 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar in dienst getreden bij Proact in de functie van Junior Accountmanager. Voorafgaan aan zijn indiensttreding bij Proact was [eiser] reeds bij Proact gedetacheerd via NEXOR.
Met ingang van 1 september 2015 is de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Proact voortgezet voor onbepaalde tijd en was [eiser] werkzaam als Accountmanager.
2.2.
In de door partijen op 3 september 2015 ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is het volgende concurrentiebeding opgenomen:
“7.1 During the term of the employment and for a period of 12 months thereafter, the Employee undertakes neither direct nor indirect, for example through another company or close individuals or third party of former employees of the Company, to persuade or try to persuade employees of the Company to leave their employment with the Company.
7.2
During the term of the employment and for a period of 12 months thereafter, the Employee undertakes neither direct nor indirect, for example through another company or close individuals or third party of former employees of the Company, to address existing customers of the Company.
7.3
During the term of the employment and for a period of 12 months thereafter, the Employee is not allowed without written permission from the Company to work, direct of indirect, against payment or not, for a company that is active in the
ICT datacenter infrastructure or cloud industry
” in the Benelux nor have any engagement, direct or indirect, with companies in this segment.
7.4
In derogation from section 7:650 (3 and 5) and 6:92 of the Dutch Civil Code, upon a breach of any of the obligations set forth in this Section 7, the Employee shall be liable to the Company for a penalty which is immediately due and payable of
€ 25,000 per breach and € 2,500 for each day on which such breach shall continue, without prejudice to any other rights the Company may have by virtue of law or under this Agreement.”
2.3.
[eiser] kon per 1 juni 2016 in dienst treden bij een andere werkgever, Sentia B.V. Met dat vooruitzicht heeft [eiser] op 21 april 2016 aan de heer [A] , teamleider/sales manager bij Proact en aan de heer [B] , Business Unit manager bij Proact, laten weten zijn dienstverband op te zeggen om vervolgens in dienst te treden bij Sentia. [eiser] heeft zulks ook op 22 april 2016 aan [C] , hr-manager bij Proact, meegedeeld, waarna Tijssen hem heeft gewezen op zijn concurrentiebeding.
2.4.
[eiser] heeft zijn opzegging bij e-mail van 22 april 2016 aan Proact bevestigd.
2.5.
Bij brief van 3 mei 2016 heeft Proact [eiser] meegedeeld dat het [eiser] op basis van zijn concurrentiebeding niet is toegestaan om te gaan werken voor of bij Sentia. Proact heeft [eiser] bij brief van 4 mei 2016 gesommeerd tot nakoming van het concurrentiebeding. Proact heeft op laatstgenoemde datum eveneens Sentia aangeschreven, waarna Sentia zich heeft teruggetrokken.
2.6.
Er is tussen partijen nadien nog gecorrespondeerd over de inhoud en omvang van het concurrentiebeding. Bij brief van zijn gemachtigde van 18 juli 2016 heeft [eiser] Proact meegedeeld dat hij voornemens is om in dienst te treden bij Infradata in de functie van Sales Executive. In reactie hierop heeft Proact bij e-mail van 21 juli 2016 aan [eiser] bericht dat Infradata onder de werking van het concurrentiebeding valt.
3. De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair het concurrentiebeding buiten werking te stellen, althans te schorsen. Subsidiair vordert [eiser] het concurrentiebeding buiten werking te stellen, althans te schorsen, aldus dat het [eiser] is toegestaan “per heden”, althans na verloop van een door de kantonrechter te bepalen termijn, in dienst te treden bij Infradata in de functie van Sales Executive. [eiser] vordert meer subsidiair de in het concurrentiebeding bepaalde boeten tot nihil te matigen en meer meer subsidiair veroordeling van Proact tot betaling van een vergoeding van € 250,-- per dag als voorschot op een vergoeding ex artikel 7:653 lid 4 BW, één en ander met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten ad € 1.500,-- te vermeerderen met BTW.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Proact zich in redelijkheid niet kan beroepen op het concurrentiebeding, nu zij eerst de opzegging van [eiser] heeft geïncasseerd om pas vervolgens een punt te maken van het concurrentiebeding. Proact heeft zich bij de opzegging er ten onrechte niet van vergewist of [eiser] de consequenties van de opzegging in het kader van het concurrentiebeding heeft beseft. [eiser] stelt dat meerdere medewerkers van Proact bij een gelijkluidend concurrentiebeding Proact hebben verlaten om bij een concurrent in dienst te treden. Die betreffende werknemers is geen strobreed in de weg gelegd, zodat [eiser] niet behoefde te verwachten dat Proact hem wel aan het concurrentiebeding zou houden.
Het concurrentiebeding is volgens [eiser] bovendien niet eenduidig en niet te handhaven. Niet alleen is onduidelijk waarop de formulering “ICT datacenter infrastructure or cloud industry” in het beding ziet, maar ook zijn bedrijven die zich daarmee bezig houden niet per definitie concurrenten van elkaar. [eiser] stelt dat Infradata geen concurrent is van Proact, nu Infradata zich met volledig andere producten en diensten bezighoudt dan Proact.
Het belang van Proact bij handhaving van het beding is ondergeschikt aan het belang van [eiser] om zich verder te kunnen ontwikkelen bij een werkgever van zijn keuze, aldus [eiser] .
3.3.
Proact voert verweer. Volgens haar is het concurrentiebeding voldoende duidelijk en ziet het op bedrijven die actief zijn in Cloud en Datacenter infrastructuur. Infradata is, net als Proact, actief op het gebied van Datacenter infrastructuur en Cloud en valt aldus onder de reikwijdte van het concurrentiebeding, aldus Proact. De kennis die [eiser] heeft over de door Proact geleverde Cloudoplossingen en de door haar gehanteerde prijzen en voorwaarden is bedrijfsgevoelige informatie, waarmee hij Infradata in staat kan stellen haar concurrentiepositie in deze verzadigde en dus competitieve markt op oneigenlijke wijze te versterken. Proact wijst er voorts op dat het de eigen keuze van [eiser] is geweest om de arbeidsovereenkomst op te zeggen en dat hij voorafgaande aan die opzegging nog is gewezen op het concurrentiebeding. Proact betwist de stelling dat zij bij handhaving van concurrentiebedingen van haar werknemers willekeurig zou handelen.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid van de zaak is gegeven met de aard van de vorderingen.
Voor toewijzing van de voorlopige voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat een gelijkluidende vordering (maar met een definitief karakter) in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.2.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] niet heeft betwist dat het concurrentiebeding rechtsgeldig is overeengekomen. De stelling van [eiser] dat Proact zich in redelijkheid niet kan beroepen op naleving van dit beding, volgt de kantonrechter niet.
[eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij op basis van de uitlatingen en/of gedragingen van Proact erop mocht vertrouwen dat hij niet aan het overeengekomen concurrentiebeding zou worden gehouden. Vast staat dat [eiser] voorafgaand aan de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door de hr-manager van Proact is gewezen op het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding. [eiser] heeft naar eigen zeggen in dat gesprek weliswaar aangegeven waarom het concurrentiebeding volgens hem geen probleem vormde, maar dit is volgens hem door de hr-manager vervolgens niet bevestigd. Vast staat dat [eiser] het hierbij heeft gelaten en niet nader bij Proact heeft geïnformeerd of hij bij uitdiensttreding aan het concurrentiebeding zou worden gehouden. De stelling van [eiser] dat Proact hem hier uitdrukkelijk voor had moeten waarschuwen, treft geen doel. Voor zover er in een situatie als hier aan de orde al sprake is van een vergewisplicht van de werkgever, zoals [eiser] stelt, gaat deze niet zover dat een werkgever iemand van het niveau van [eiser] had moeten wijzen op de consequenties van het concurrentiebeding in geval van opzegging.
Uit de stellingen van [eiser] en de door hem overgelegde stukken is evenmin aannemelijk geworden dat Proact ten aanzien van de handhaving van de concurrentiebedingen met haar werknemers willekeurig handelt of heeft gehandeld. Gelet op de onder andere door het overleggen van stukken gemotiveerde betwisting door Proact is in het kader van deze procedure niet komen vast te staan dat de door [eiser] genoemde (ex-)werknemers van Proact een gelijkluidend concurrentiebeding hadden en bij een concurrent in dienst zijn getreden. Aldus is niet aannemelijk geworden dat Proact (ex-)werknemers die in dezelfde omstandigheden verkeerden als [eiser] anders heeft behandeld. [eiser] is derhalve in beginsel gehouden aan het concurrentiebeding.
4.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag hoe het concurrentiebeding, en meer in het bijzonder de zinsnede “ICT datacenter infrastructure or cloud industry”, moet worden uitgelegd. Volgens vaste rechtspraak heeft de rechter bij de uitleg van een schriftelijke bepaling in een overeenkomst niet uitsluitend acht te slaan op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Bij deze uitleg heeft de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval.
4.4.
Uit het door Proact ter zitting gestelde begrijpt de kantonrechter dat Proact zich op het standpunt stelt dat het concurrentiebeding slechts ziet op bedrijven die actief zijn in Cloud
énDatacenter infrastructuur. De kantonrechter is met Proact van oordeel dat een redelijke uitleg van het concurrentiebeding meebrengt dat het beding uitsluitend ziet op bedrijven die actief zijn op beide marktonderdelen. Deze (restrictieve) uitleg van het beding is ook in het voordeel van [eiser] . Het beding noemt immers “datacenter infrastructure
orcloud industry” (onderstreping kantonrechter). Dat deze uitleg in strijd zou zijn met de bedoeling van partijen acht de kantonrechter niet aannemelijk.
4.5.
Anders dan [eiser] heeft betoogd, acht de kantonrechter het concurrentiebeding niet zodanig vaag dat het “ongeveer iedere werkgever in de ICT-branche” omvat. Proact heeft onder verwijzing naar een onderzoek van een onderzoeks- en adviesbureau in de informatietechnologie-sector (Gartner) gemotiveerd gesteld dat de ICT-branche uit meer bestaat dat enkel de Datacenter infrastructuur en Cloud industrie. Proact stelt dat er veel bedrijven actief zijn in andere segmenten binnen de ICT-branche, zoals Software, E-commerce en Business Intelligence, en dat deze bedrijven niet vallen onder de reikwijdte van het concurrentiebeding. Ter onderbouwing hiervan heeft Proact meerdere vacatures overgelegd binnen de ICT-branche die volgens haar passend zijn voor [eiser] . [eiser] heeft niet betwist dat de door Proact overgelegde vacatures voor hem passend zouden zijn, behalve met betrekking tot een aantal vacatures dan dat hij er bij indiensttreding wat betreft arbeidsvoorwaarden betreft op achteruit zou gaan. Nu deze procedure zich niet leent voor nader feitenonderzoek, acht de kantonrechter niet aannemelijk dat [eiser] bij een redelijke uitleg van het concurrentiebeding geen mogelijkheden zou hebben om gedurende de looptijd van het beding binnen de ICT-branche werkzaam te zijn. De stelling van [eiser] dat elk (groot) bedrijf binnen de ICT-branche, zoals KPN, zich in meer of mindere mate bezig houdt met Datacenter infrastructuur en Cloud industrie, maakt dit niet anders. De kantonrechter leidt uit het door Proact ter zitting gestelde af dat het [eiser] wel is toegestaan bij dergelijke (grote) bedrijven werkzaam te zijn voor de businessunits die zich niet richten op Datacenter infrastructuur en Cloud industrie. Deze uitleg ligt naar het oordeel van de kantonrechter ook voor de hand.
4.6.
Op grond van het vorenstaande moet worden aangenomen dat het concurrentiebeding uitsluitend ziet op bedrijven (en/of businessunits) die actief zijn in de Datacenter infrastructuur
énCloud industrie. Anders dan [eiser] heeft gesteld behoeft het binnen dit segment niet te gaan om een directe concurrent van Proact. Zulks volgt niet uit de tekst van het beding, noch uit de bedoelingen van partijen. De vraag of er sprake is van een concurrent van Proact kan wel in het kader van de belangenafweging een rol spelen.
Nu door [eiser] niet gemotiveerd is weersproken dat Infradata zich bezig houdt met zowel Datacenter infrastructuur als Cloud industrie, valt Infradata onder de reikwijdte van het concurrentiebeding.
4.7.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of het overeengekomen concurrentiebeding tijdelijk, in afwachting van een beslissing in een eventueel aan te spannen bodemprocedure, moet worden geschorst. Voor de beoordeling van die vraag is van belang of er een aanzienlijke kans bestaat dat de bodemrechter tot een beslissing zal komen die de werking van dat beding geheel of gedeeltelijk zal aantasten in de door [eiser] gewenste zin. Hierbij is doorslaggevend of [eiser] onbillijk worden benadeeld in zijn belangen, in verhouding tot de belangen van Proact.
4.8.
Proact heeft ter gelegenheid van de zitting aangevoerd dat haar belang ligt bij de bescherming van haar business en haar positie in de markt. [eiser] is door zijn salesfunctie bij Proact bekend met bedrijfsgevoelige informatie, zoals het hele prijsbeleid, de inkoopkortingen, de marges, offertes, verkoopmethodieken en prijsmodellen. Deze informatie wijzigt niet snel en zeker niet ingrijpend. De concurrerende positie van Proact kan eenvoudig worden aangetast op het moment dat de kennis van [eiser] wordt aangewend bij concurrenten zoals Infradata. Nu [eiser] het door Proact op dit punt gestelde niet, althans niet gemotiveerd, heeft weersproken, acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat Proact een bedrijfsbelang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding jegens [eiser] . Bij het belang van Proact weegt ook mee de omstandigheid dat het dienstverband is beëindigd op initiatief van [eiser] , slechts acht maanden nadat partijen het concurrentiebeding waren overeengekomen en op een moment waarop hij al bij Proact (op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd) in dienst was.
4.9.
[eiser] heeft hiertegenover vrijwel uitsluitend aangevoerd dat het bekleden van de functie van sales executive bij Infradata een aanzienlijke positieverbetering voor hem zou zijn, nu de functie zowel sales als presales combineert, hij meer kansen heeft op een managementfunctie en hij er ook in salariëring fors op vooruit gaat. Hoewel het op de weg van [eiser] had gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen, heeft hij dit nagelaten. Zo heeft hij niet concreet gemaakt in hoeverre hij er in salariëring op vooruit zou gaan.
Nu hij bovendien niet heeft weersproken dat hij twee carrièrestappen heeft gemaakt gedurende zijn korte dienstverband bij Proact en Proact hem kort voor zijn opzegging nog een flinke salarisverhoging heeft toegekend, is niet aannemelijk dat de
doorgroeimogelijkheden voor [eiser] bij Proact zijn uitgeput.
Uit het door [eiser] gestelde kan evenmin worden vastgesteld dat Infradata binnen het segment Datacenter infrastructuur en Cloud industrie actief is op een andere markt dan Proact, en derhalve niet als concurrent van Proact heeft te gelden. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om zulks aannemelijk te achten. Zoals hiervoor reeds is overwogen is in deze procedure voor nader feitenonderzoek geen plaats.
4.10.
Het belang van [eiser] is in het licht van het voorgaande onvoldoende zwaarwegend om tot schorsing van het concurrentiebeding te kunnen concluderen.
Het hanteren van het concurrentiebeding is niet buiten proportie ten opzichte van het doel dat de Proact daarmee wil dienen, te weten de bescherming van bedrijfsgevoelige informatie. Ook voor matiging in tijd ziet de kantonrechter geen aanleiding, nu [eiser] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft gesteld dat zijn kennis van de bedrijfsvoering van Proact reeds (veel) eerder dan de duur van het concurrentiebeding van een jaar zodanig veranderd is, dat het belang van Proact geen bescherming van dat concurrentiebeding meer behoeft. Met een relatiebeding en/of een geheimhoudingsbeding kan het gewenste beschermingsniveau niet of met onvoldoende zekerheid bereikt worden, aangezien de naleving daarvan doorgaans moeilijk te controleren is. Indien [eiser] er niet zeker van is of een bepaalde vacature schending van het concurrentiebeding oplevert, kan hij dit voorleggen aan Proact. Proact heeft ter zitting toegezegd hier (telkens) binnen een redelijke termijn op te reageren. De primaire en subsidiaire vorderingen tot schorsing van het concurrentiebeding worden afgewezen.
4.11.
De kantonrechter ziet geen reden tot matiging van de in het concurrentiebeding opgenomen boete. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat de billijkheid klaarblijkelijk matiging eist. De meer subsidiaire vordering wordt derhalve eveneens afgewezen.
4.12.
Uit het door [eiser] gestelde is niet aannemelijk geworden dat hij niet elders een baan kan vinden of zal kunnen vinden, waardoor hij in zijn levensonderhoud kan voorzien. Dit geldt te meer nu hij slechts 2,5 jaar in de ICT-branche werkzaam is geweest en voorafgaand aan zijn dienstverband bij Proact werkzaam was in de Telecommarkt. Dit brengt mee dat ook de meer meer subsidiaire vordering tot toekenning van een vergoeding gedurende de periode dat [eiser] na beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan het concurrentiebeding gebonden blijft, afgewezen dient te worden.
4.13.
[eiser] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van Proact. Deze kosten worden begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde. De nakosten zijn toewijsbaar als na te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Proact, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Proact volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.