Op 23 september 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De zaak werd behandeld op de terechtzittingen van 17 juni en 9 september 2016, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met een slachtoffer dat op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De officier van justitie meende dat er voldoende bewijs was, gebaseerd op verklaringen van getuigen, waaronder de moeder van het slachtoffer. De verdediging betwistte echter de betrouwbaarheid van deze getuigenverklaringen en voerde aan dat de verdachte onder druk was gezet om te bekennen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen, aangezien de enige directe bron van bewijs de verklaring van het slachtoffer was, die niet ondersteund werd door andere onafhankelijke getuigen. Hierdoor voldeed het bewijs niet aan het vereiste bewijsminimum. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De kosten werden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten droeg.