ECLI:NL:RBMNE:2016:5054

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
5074070 UE VERZ 16-240 LH/1040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verslaving en ziekte

In deze zaak verzoekt de werkgever, FonQ.nl B.V., om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer die lijdt aan een cocaïne- en crackverslaving. De werknemer, die sinds 12 december 2011 in dienst is, heeft zich op 11 juni 2015 ziekgemeld en is sindsdien meerdere keren opgenomen in een afkickkliniek. Ondanks eerdere behandelingen is de werknemer teruggevallen in zijn verslaving, wat heeft geleid tot het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De werkgever stelt dat het gedrag van de werknemer verwijtbaar is en dat de arbeidsverhouding verstoord is. De werknemer verweert zich tegen het verzoek door te stellen dat het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is en dat zijn gedrag voortvloeit uit zijn verslaving, die als ziekte moet worden aangemerkt.

De kantonrechter oordeelt dat het ontbindingsverzoek van FonQ niet kan worden ingewilligd, omdat er een verband bestaat tussen de ziekte van de werknemer en de redenen voor het ontbindingsverzoek. De kantonrechter stelt vast dat de verslaving van de werknemer moet worden aangemerkt als ziekte in de zin van de wet, en dat het opzegverbod tijdens ziekte van toepassing is. De rechter concludeert dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet in het belang van de werknemer is, en dat de werkgever zich moet inspannen voor re-integratie in het tweede spoor. FonQ wordt veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5074070 UE VERZ 16-240 LH/1040
Beschikking van 20 september 2016
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FonQ.nl B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Fonq,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H.I. van den Heuvel,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. T. van Leeuwen-Brinks.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Fonq heeft een verzoekschrift ingediend, strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen. Dit verzoekschrift is op 13 mei 2016 ter griffie van de rechtbank ingekomen.
1.2.
[verweerder] heeft op 13 juni 2016 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 30 augustus 2016 heeft hij twee nadere producties toegezonden.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2016. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht. Hun gemachtigden hebben dat mede gedaan aan de hand van de door hen overgelegde pleitaantekeningen. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.4.
Daarna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren op [1990] , is sinds 12 december 2011 als magazijnmedewerker in dienst van Fonq, een webwarenhuis op het gebied van wonen, koken en lifestyle. Met ingang van 12 juni 2013 is de arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2.
Op 11 juni 2015 heeft [verweerder] zich bij Fonq ziekgemeld. Toen bleek Fonq dat [verweerder] verslaafd was aan harddrugs. Van 15 juni tot en met 14 juli 2015 is hij in verband daarmee opgenomen in een behandelcentrum van Steps Rehab B.V. Deze klinische opname is gevolgd door een ambulant nazorgtraject. Vanaf 10 augustus 2015 is [verweerder] , overeenkomstig het door de bedrijfsarts geadviseerde opbouwschema, gereïntegreerd in zijn eigen werk. Vanaf 13 oktober 2015 heeft hij de bedongen arbeid weer volledig hervat en per 4 november 2015 is hij hersteld verklaard.
2.3.
Op 6 november 2015 heeft [verweerder] zijn moeder aan Fonq laten berichten dat sprake was van een terugval in drugsgebruik en dat hij vanaf 16 november 2015 voor een tweede keer zou worden opgenomen, dit keer in een afkickkliniek in Zuid-Afrika, voor de duur van twee maanden. Hierover had geen overleg met de bedrijfsarts plaatsgevonden. Bij brief van 12 november 2015 heeft Fonq aan [verweerder] voor deze terugval een
‘laatste waarschuwing’gegeven, omdat
‘wat ons betreft de grens bereikt is, aangezien je drugsgebruik een grote en negatieve invloed heeft op je werkzaamheden bij FonQ.’Onder verwijzing naar artikel 5.3.1. van haar Personeelsgids heeft Fonq aangekondigd
‘bij een volgende overtreding van dit artikel (te) zullen (-) overgaan tot het ontbinden van je arbeidsovereenkomst.’Dit artikel 5.3.1. luidt:
‘Tijdens werktijd is het niet toegestaan om drank of drugs in bezit te hebben, te verhandelen en/of te gebruiken. Overtreding van deze regeling door de werknemer wordt met de leidinggevende besproken. Bij overtreding van deze regeling zal er een officiële waarschuwing volgen. Wanneer er na een eerste waarschuwing nogmaals een overtreding plaatsvindt, kan dit resulteren in ontbinding van de arbeidsovereenkomst.’[verweerder] heeft tegen de waarschuwing geprotesteerd.
2.4.
Medio januari 2016 is [verweerder] van zijn behandeling in Zuid-Afrika naar Nederland teruggekeerd. Op 4 februari 2016 heeft de moeder van [verweerder] aan Fonq laten weten dat er voor 9 februari 2016 een vervolgafspraak bij een kliniek gepland stond.
Op 11 februari 2016 heeft de door Fonq ingeschakelde bedrijfsarts de verzuimbegeleiding hervat. [verweerder] werd onveranderd arbeidsongeschikt bevonden:
‘Door de terugval en de opname is hij weer volledig uitgevallen, kort nadat de re-integratie was afgerond. Op dit moment is de medische situatie nog instabiel en is het belangrijk dat eerst de behandeling weer op gang komt.’Na een spreekuurcontact op 8 maart 2016 heeft de bedrijfsarts aan Fonq geadviseerd:
‘Bied zo mogelijk op vaste tijden, overdag, passende werktaken voor ongeveer 4 uur/dag. Dat biedt betrokkene ritme, structuur en contacten. Hiervan mag een bijdrage aan het herstel worden verwacht. Houd regelmatig een kort reïntegratie-gesprek: evalueer hoe het gaat en stel zo nodig de afspraken bij.’Op 14 en 21 maart 2016 heeft mevrouw [A] , personeelsfunctionaris van Fonq, een gesprek gehad met [verweerder] , die daarbij een depressieve en afwezige indruk maakte. Op 18 en 21 maart 2016 is [verweerder] niet respectievelijk te laat voor zijn reïntegratie-activiteiten op het werk verschenen.
2.5.
Op 28 maart 2016 heeft [verweerder] aan mevrouw [A] laten weten dat hij de dag erna voor een intakegesprek naar een afkickkliniek moest, wat hij had vergeten door te geven. Vanaf 29 maart 2016 is [verweerder] zonder bericht van het werk weggebleven en was hij voor Fonq niet bereikbaar. Op 4 april 2016 is hij niet verschenen op een afspraak met de bedrijfsarts. Op 5 april 2016 liet de moeder van [verweerder] aan Fonq weten dat hij vanaf 6 april 2016 opnieuw zou worden opgenomen, nu bij Vincere-GGZ te Cadier en Keer voor een
‘klinische detox en behandeling.’Deze derde opname heeft geduurd tot 12 juni 2016.
2.6.
Bij brief van 30 mei 2016 hebben de behandelend psycholoog (mevrouw F.M. Harteveld) en psychiater (de heer R. Coppens) hun bevindingen uiteengezet:
‘De verslaving is het gevolg van psychische problemen, veroorzaakt door persoonlijkheidsproblematiek. Wat betreft het eerste, patiënt was verslaafd aan cocaïne en later aan crack. Met name van dit laatste middel is bekend dat het een zeer hardnekkige verslaving is en dus ook moeilijk te behandelen. Dat een patiënt hier meerdere behandelingen voor nodig heeft, is niet ongebruikelijk en kan dus niet volledig toegeschreven worden aan een gebrek aan motivatie van uw cliënt. In de behandeling van verslaving is motivatie een voorwaarde, maar op hersenniveau is er sprake van een autonoom proces, waar de patiënt geen invloed op heeft en dus ook niet verantwoordelijk voor gesteld kan worden. In de periode dat patiënt werkte, waarin de verslaving voortdurend een rol speelde (op korte periodes van abstinentie na) was er in feite sprake van contact met een ‘zieke’ man, zodat men niet kan stellen dat zijn uitstelgedrag en het zich niet houden aan zijn afspraken bewust en opzettelijk is (-).’Omdat de verslaving van [verweerder] het gevolg is van zijn psychische problematiek (en niet andersom) is hem geadviseerd om in psychotherapie te gaan.
2.7.
Bij brief van 11 augustus 2016 heeft genoemde psycholoog, na telefonisch contact met de bedrijfsarts te hebben gehad, aan de bedrijfsarts te kennen gegeven
‘dat het absoluut gecontra-indiceerd is dat patiënt terug gaat naar zijn werkgever. Dit heeft te maken met het feit dat het niet verantwoord is dat hij terug gaat naar een situatie waarin hij gebruikte, wat op zich al een trigger vormt, naast het feit dat het te veel spanning op zal roepen, en beide(-) moet(-) zo veel mogelijk vermeden worden, met het oog op een terugval. Daarbij is de arbeidsverhouding duurzaam ontwricht.’[verweerder] is verwezen voor behandeling van zijn persoonlijkheidsproblematiek.
2.8.
Op 18 augustus 2016 heeft de bedrijfsarts, na hernieuwd spreekuurcontact met [verweerder] ,
‘een duidelijke verbetering’in zijn gezondheidstoestand geconstateerd, en het oordeel van de behandelend psycholoog
‘dat vanwege medische redenen terugkeer bij Fonq voor betrokkene niet meer tot de mogelijkheden behoort’onderschreven. De beperkingen van [verweerder] werden als volgt omschreven:
‘Betrokkene is aangewezen op werkzaamheden met regelmatige werktijden, overdag, zonder blootstelling aan stress/productiepieken/ deadlines en zonder blootstelling aan conflicten.’De bedrijfsarts adviseerde Fonq om een tweede spoor reïntegratietraject voor [verweerder] in gang te zetten.

3.Het verzoek

3.1.
Fonq verzoekt de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, primair wegens (ernstig) verwijtbaar handelen (in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder e BW, de zogenoemde e-ontslaggrond), subsidiair wegens een verstoorde arbeidsverhouding (in de zin van artikel 7:669 lid 3 onder g BW, de g-grond) en/of wegens andere omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder h BW (de h-grond), met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
3.2.
Fonq legt aan haar verzoek primair ten grondslag dat in de periode na de tweede opname van [verweerder] , vanaf begin 2016, sprake is geweest van (ernstig verwijtbaar althans) verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] doordat hij, ondanks twee eerdere opnames in afkickklinieken en ondanks dat Fonq zich zeer voor zijn reïntegratie heeft ingespannen, toch weer in drugsgebruik is teruggevallen. Fonq wijst op de STECR Werkwijze ‘Verslaving en werk.’ De terugval komt voor risico van [verweerder] , omdat hij niet alles in het werk heeft gesteld zijn werk zo snel mogelijk te kunnen hervatten. Over zijn tweede en derde opname heeft [verweerder] Fonq pas op het laatste moment geïnformeerd en hij heeft daarover geen overleg gehad met de voor de verzuimbegeleiding ingeschakelde bedrijfsarts. Bij herhaling (op 17 september 2015 en 4 april 2016) heeft [verweerder] zich onttrokken aan contact met de bedrijfsarts. Op 18 en 21 maart 2016 is [verweerder] zonder bericht weggebleven van zijn werk en vanaf 29 maart 2016 was hij voor Fonq onbereikbaar. Fonq verwijt [verweerder] voorts dat hij haar - of de bedrijfsarts - niet veel eerder dan in juli/augustus 2016 heeft meegedeeld dat een terugkeer naar zijn werkplek bij Fonq het risico op een terugval in drugsgebruik meebrengt. Als deze informatie de bedrijfsarts eerder had bereikt, zou Fonq al in juni 2015 een reïntegratie in het tweede spoor in gang hebben kunnen zetten.
3.3.
Subsidiair voert Fonq aan dat de arbeidsverhouding met [verweerder] door deze gang van zaken zodanig is verstoord (in de zin van de g-grond), althans dat sprake is van zodanige andere omstandigheden (als bedoeld in de h-grond), dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met hem te laten voortduren. Fonq wijst ter onderbouwing van de g-grond op de gebrekkige wijze van communiceren van [verweerder] en op het feit dat hij zich herhaaldelijk niet aan gemaakte afspraken heeft gehouden. De h-grond is gelegen in de omstandigheid dat Fonq er geen vertrouwen meer in heeft dat verdere reïntegratie-inspanningen wél tot resultaat leiden.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] verweert zich tegen toewijzing van het verzoek, allereerst omdat het opzegverbod gedurende de eerste twee ziektejaren (artikel 7:670 lid 1 BW) aan ontbinding in de weg staat. De situatie van artikel 7:671b lid 6, aanhef en onder a BW doet zich niet voor, omdat het verzoek van Fonq wel degelijk verband houdt met de ziekte van [verweerder] . Zijn gedrag vloeit voort uit zijn verslavingsziekte en de psychische problematiek waaruit de verslaving voortkomt.
4.2.
Voorts meent [verweerder] dat er geen redelijke ontslaggrond aanwezig is. Dat de reïntegratie op medische gronden stagneert, kan hem niet worden verweten. Van een overtreding van artikel 5.3.1. van de Personeelsgids is geen sprake geweest, omdat hij tijdens werktijd nooit (drank of) drugs bij zich heeft gehad, heeft gebruikt of verhandeld. De hem door Fonq verweten tekortkomingen in de communicatie hangen samen met zijn ziekte en hebben Fonq eerder geen aanleiding gegeven om de loondoorbetaling tijdens ziekte te stoppen of op te schorten. Van een verstoorde arbeidsverhouding die zodanig is dat van Fonq in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren is evenmin sprake, omdat [verweerder] nog geen twee jaar arbeidsongeschikt is en van Fonq mag worden verlangd dat zij zich voor zijn reïntegratie, nu in het tweede spoor, inzet.
4.3.
Indien de arbeidsovereenkomst niettemin zou worden ontbonden, maakt [verweerder] aanspraak op een transitievergoeding van € 2.805,84 bruto en, vanwege ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van Fonq, een billijke vergoeding van € 5.000,-- bruto.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van Fonq is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op grond van een redelijke grond. Fonq heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , althans van een verstoorde arbeidsverhouding of andere omstandigheden die zodanig is/zijn dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met hem te laten voortduren, een en ander in de zin van artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW juncto artikel 669 lid 3, aanhef en onder e, g en h BW.
5.2.
Het meest verstrekkende verweer dat [verweerder] hiertegen heeft gevoerd houdt in dat het opzegverbod tijdens ziekte aan ontbinding in de weg staat. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW kan de kantonrechter een ontbindingsverzoek niet inwilligen, indien er een opzegverbod geldt. Artikel 7:670 lid 1, aanhef en onder a BW bepaalt - voor zover hier van belang - dat de werkgever niet kan opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaren heeft geduurd. Vast staat dat [verweerder] nog geen twee jaren aaneengesloten arbeidsongeschikt is. Hierbij kan thans in het midden blijven of 6 november 2015 of - gezien artikel 7:629 lid 10 BW - 11 juni 2015 als eerste ziektedag heeft te gelden.
5.3.
Dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] voortvloeit uit zijn verslaving doet, anders dan Fonq lijkt te veronderstellen, aan de toepasselijkheid van dit opzegverbod niet af. Verslaving aan harddrugs moet als ziekte in de zin van artikel 7:670 lid 1 BW (en artikel 7:629 lid 1 BW) worden aangemerkt. Verwezen wordt naar de STECR Werkwijzer ‘Verslaving en werk’ waarin, op basis van uitgebreid wetenschappelijk hersenonderzoek bij verslaafden, verslaving aan (alcohol en) drugs een
‘chronische ziekte (-) met exacerbaties (verergering) en remissies (vermindering)’en
‘een destructieve ziekte met een grote ziektelast en (-) een hoog overlijdensrisico’wordt genoemd. Blijkens hun brief van 30 mei 2016 zijn de behandelaars van [verweerder] van mening dat hij lijdt aan een cocaïne- en crackverslaving, die wortelt in vroege ontwikkelingsproblematiek. Vast staat dat de bedrijfsarts [verweerder] , laatstelijk op 18 augustus 2016, wegens zijn verslavingsziekte arbeidsongeschikt heeft geacht.
5.4.
Voor zover Fonq heeft bedoeld zich te beroepen op artikel 7:670a lid 1 BW, dat - kort gezegd - bepaalt dat het opzegverbod bij ziekte niet van toepassing is als de werknemer zonder deugdelijke grond weigert zijn reïntegratieverplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW na te komen, verwerpt de kantonrechter dit beroep. Voor zover de tekortkomingen die Fonq aan [verweerder] tegenwerpt, en die met name betrekking hebben op zijn herhaalde onbereikbaarheid voor haar en haar bedrijfsarts en op het niet of te laat op het werk verschijnen, al zouden moeten worden aangemerkt als overtreding van - ook gezien de aard en ernst van zijn ziekte - ‘redelijke voorschriften’ (in de zin van artikel 7:660a lid 1, onder a BW), alsook dat [verweerder] - gelet op zijn ziekte - ‘zonder deugdelijke grond’ heeft geweigerd aan die voorschriften gevolg te geven en om de passende arbeid (in de zin van artikel 7:658a lid 2 BW) te verrichten waartoe Fonq hem in de gelegenheid heeft gesteld, dan nóg stuit het beroep van Fonq op de niet-toepasselijkheid van het opzegverbod af op het feit dat zij hem - anders dan artikel 7:670a lid 1 BW voorschrijft - niet eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van die reïntegratieverplichtingen of om die reden de betaling van zijn loon heeft gestaakt. Zonder een dergelijke aanmaning of loonstaking blijft immers het opzegverbod bij ziekte van kracht.
5.5.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die op grond van artikel 7:670a lid 2 BW aan de toepasselijkheid van het opzegverbod bij ziekte in de weg staan, moet ingevolge artikel 7:671b lid 6 BW worden beoordeeld of het ontbindingsverzoek niettemin kan worden ingewilligd, omdat het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop dit opzegverbod betrekking heeft. De kantonrechter oordeelt dat sprake is van een zodanig verband tussen enerzijds de ziekte en arbeidsongeschiktheid van [verweerder] en anderzijds de door Fonq ter onderbouwing van de gestelde ontslaggronden aangevoerde feiten en omstandigheden dat voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst voorshands - zolang het opzegverbod bij ziekte geldt - geen plaats is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6.
Fonq verwijt [verweerder] dat het hem na twee klinische opnames niet is gelukt om van zijn drugsverslaving af te komen, dat hij begin 2016 opnieuw is teruggevallen en een derde opname nodig is gebleken, zulks ondanks dat zij (Fonq) zich vanaf medio 2015 zeer voor zijn herstel en reïntegratie heeft ingespannen. De kantonrechter constateert dat hiermee het verband met het opzegverbod is gegeven. Fonq kan ook overigens niet in haar standpunt worden gevolgd. In genoemde STECR Werkwijze wordt erop gewezen dat het afkicken van (alcohol en) drugs
‘een proces van vallen en opstaan’is, dat is
‘aangetoond dat er verschillen bestaan in de hersenen van verslaafde mensen ten opzichte van gezonde mensen’, dat
‘(d)e visie dat het mogelijk moet zijn om puur op wilskracht te kunnen stoppen met een middel of gedrag waaraan men verslaafd is geraakt (-) hiermee definitief van de baan’is, dat het
‘een illusie (is) dat men er al na één behandeling van af is.’Dit strookt met hetgeen blijkens de brief van 30 mei 2016 van de behandelaars Harteveld en Coppens bij [verweerder] aan de hand is. De kantonrechter verstaat hun bevindingen aldus dat de problematiek van [verweerder] nog in die zin gecompliceerd wordt dat zijn verslavingsziekte voortkomt uit onderliggende persoonlijkheidsproblematiek, waardoor niet met een afkickprogramma kan worden volstaan, maar ook de persoonlijkheidsproblemen die het verslavingsgedrag luxeren moeten worden behandeld. Anders dan Fonq meent, doet het hierbij niet ter zake hoe de onderliggende persoonlijkheidsproblematiek psychiatrisch is te duiden en of er een relatie is met een aandachtstekortstoornis. Geconcludeerd wordt dat er een nauw verband bestaat tussen de aard en ernst van de ziekte van [verweerder] en zijn herhaalde terugval in drugsgebruik.
5.7.
De overige verwijten die Fonq aan [verweerder] maakt en hetgeen zij hem tegenwerpt in het kader van de gestelde verstoring van de arbeidsverhouding, houden evenzeer verband met de verslavingsziekte van [verweerder] en de onderliggende persoonlijkheidsproblematiek. De kantonrechter volgt hierin de behandelaars van [verweerder] , die in hun brief van 30 mei 2016
‘zijn uitstelgedrag en het zich niet houden aan zijn afspraken’als symptomen van zijn ziekte beschrijven. Alleszins voorstelbaar is dat zijn gebrekkige communicatie en tekortschietende trouw bij de nakoming van afspraken, zich hebben gemanifesteerd in een periode waarin hij weer in drugsgebruik was teruggevallen. Hierop wijst ook het feit dat mevrouw [A] hem op 21 maart 2016 rillend en zwetend zag en hij toen op haar een depressieve en afwezige indruk maakte.
5.8.
Op grond van het voorgaande houdt het ontbindingsverzoek van Fonq, zowel naar zijn primaire als subsidiaire grondslag, verband met de ziekte en arbeidsongeschiktheid van [verweerder] . Voor toepassing van het bepaalde in artikel 7:671b lid 6, aanhef en onder a BW is daarom geen plaats. Onder b geeft deze wetsbepaling nog een andere mogelijkheid om tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst over te gaan ondanks het bestaan van een opzegverbod als dat bij ziekte, en wel indien het in het belang van de werknemer is dat de arbeidsovereenkomst eindigt. De kantonrechter oordeelt evenwel dat ontbinding niet in het belang van [verweerder] is. Zoals ook in de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid (WWZ) tot uitdrukking is gebracht, hecht de wetgever er veel belang aan dat partijen zich er gedurende (ten minste) de eerste twee ziektejaren voor inspannen dat een zieke werknemer wordt teruggeleid naar het arbeidsproces, zo mogelijk naar dat van de eigen werkgever, maar als dat niet kan naar werk elders (het ‘tweede spoor’). De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat in het algemeen, zoals uit de meergenoemde STECR Werkwijze blijkt,
‘(h)et hebben van werk en een sociaal netwerk (-) van groot belang (is) in het proces om het verslavingsgedrag te stoppen’en dat
‘(h)et wegvallen hiervan (-) tot gevolg (heeft) dat de betrokkene sneller aan lager wal raakt.’Uit hetgeen de behandelend psycholoog in haar brief van 11 augustus 2016 schreef, blijkt dat dit ook bij [verweerder] het geval is. Mevrouw Harteveld acht
‘de arbeidsverhouding duurzaam ontwricht’, maar bedoelt kennelijk dat de kans op een hernieuwde terugval van [verweerder] wordt vergroot als hij terugkeert naar zijn arbeidsplaats in het magazijn van Fonq, welke werkplek hem zal herinneren aan de periode waarin hij nog gebruikte. Een dergelijke
‘trigger’kan volgens haar het huidige
‘kwetsbaar evenwicht’verstoren. Reïntegratie in het tweede spoor ligt daarom voor de hand. Daarop zullen dan ook in de daarvoor resterende tijd de inspanningen van partijen moeten zijn gericht. Het verzoek van Fonq wordt afgewezen.
5.9.
De kantonrechter merkt ten slotte nog het volgende op. Naar Fonq ter zitting heeft benadrukt, steekt het haar dat zij - althans de bedrijfsarts - pas in juli/augustus 2016 van de zijde van [verweerder] is gewezen op de onwenselijkheid van een terugkeer naar zijn eigen werk in haar magazijn. Voor zover zij [verweerder] hiervan een verwijt maakt, is dit onterecht. Niet gebleken is dat ook eerdere behandelaars al het terugvalrisico in verband hebben gebracht met een terugkeer van [verweerder] naar zijn eigen werk bij Fonq. Voorts is niet gesteld dat de bedrijfsarts in een eerder stadium pogingen heeft gedaan om met behandelaars van [verweerder] in contact te komen en dat dit op een gebrek aan medewerking van [verweerder] is afgestuit.
5.10.
Fonq wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden tot deze beschikking aan de zijde van [verweerder] begroot op € 600,--.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek van Fonq af;
- veroordeelt Fonq in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.O. Zuurmond, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016.