Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
Advies (en antwoord op eventuele specifieke vraagstelling):
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever, Ortholuna B.V. De werkneemster had op 27 juli 2016 een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW, terwijl Ortholuna op 3 augustus 2016 een tegenverzoek indiende op basis van artikel 7:671b BW. Beide verzoeken werden gezamenlijk behandeld tijdens een zitting op 26 augustus 2016.
De werkneemster, die sinds 1 november 2003 in dienst was bij Ortholuna, had een verzoek ingediend na een incident op 16 juni 2016, waarbij zij door collega's was beschuldigd van alcoholgebruik op de werkvloer. Ortholuna had haar daarop geschorst en een beëindigingsovereenkomst aangeboden. De werkneemster ontkende alcoholgebruik en stelde dat Ortholuna haar valselijk beschuldigde en niet had voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.
De kantonrechter oordeelde dat de werkneemster op 16 juni 2016 onder invloed van alcohol op het werk was verschenen, wat leidde tot verwijtbaar handelen van haar kant. Desondanks werd het verzoek van de werkneemster tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, omdat de verhoudingen tussen partijen zo verstoord waren dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk was. De kantonrechter wees de verzoeken om transitievergoeding en billijke vergoeding af, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Ortholuna. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 december 2016, en de proceskosten werden gecompenseerd.