ECLI:NL:RBMNE:2016:5040

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
421572 / HA RK 16-189
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 2 september 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.D.A. van Boom. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. M.A.A.T. Engbers, de behandelend rechter-commissaris in een strafzaak waarin de verzoeker verdachte was. De verzoeker stelde dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de rechter-commissaris, omdat deze de plaats van de verdediging had ingenomen door vragen te stellen aan getuigen zonder dat de advocaat aanwezig was. Dit gebeurde nadat de advocaat niet op de hoogte was gesteld van de verhoren van twee getuigen, die op 15 augustus 2016 plaatsvonden. De advocaat had geprobeerd de rechter-commissaris te bereiken om het verhoor te verplaatsen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechter-commissaris stelde dat de waarheidsvinding voorop stond en dat de verdediging de mogelijkheid had om aanwezig te zijn en vragen in te dienen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissingen van de rechter-commissaris niet onbegrijpelijk waren en dat er geen feiten waren die duidden op partijdigheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 421572 / HA RK 16-189
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
2 september 2016
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van 15 augustus 2015;
- de schriftelijke motivatie van het wrakingsverzoek van 16 augustus 2015;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 16 augustus 2016;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 17 augustus 2016.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 19 augustus 2016 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is namens de advocaat van verzoeker mr. M.H.H. Meulemeesters verschenen. Verzoeker is niet verschenen. De rechter-commissaris is met bericht van verhindering ook niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.A.A.T. Engbers als behandelend rechter-commissaris (hierna te noemen: de rechter-commissaris), in de zaak met RC-nummer 15/3562, waarin verzoeker verdachte is.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. In de onderliggende strafzaak heeft de meervoudige strafkamer op verzoek van de verdediging de zaak teruggewezen naar de rechter-commissaris teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen haar ondervragingsrecht uit te oefenen door het horen van getuigen. Het kantoor van de advocaat heeft de oproepingsbrieven voor de verhoren ontvangen, maar bij het inboeken in de agenda zijn de verhoren van twee getuigen op 15 augustus 2015 over het hoofd gezien, waardoor deze twee verhoren bij de advocaat niet bekend waren. De advocaat kreeg op 15 augustus 2016 om 12.11 uur te horen dat het eerste getuigenverhoor reeds had plaatsgevonden. Dit terwijl onvoldoende is geprobeerd om de advocaat voor dat verhoor telefonisch te bereiken. De advocaat heeft vervolgens de rechter-commissaris gebeld, de situatie uitgelegd en gevraagd of het verhoor dat die middag om 13.00 uur zou plaatsvinden naar een andere datum verplaatst kon worden. De rechter-commissaris gaf aan dat zij het verhoor niet zou verplaatsen. Toen de advocaat om 12.47 uur nogmaals telefonisch contact probeerde op te nemen met de rechter-commissaris om haar te vragen haar beslissing om het tweede verhoor van die dag niet te verplaatsen te herzien, werd hem door de griffer medegedeeld dat dit verhoor reeds was aangevangen. De rechter-commissaris had laten weten dat als de advocaat nog vragen had hij deze moest toesturen, terwijl de rechter-commissaris ervan op de hoogte was dat dit voor de advocaat die dag onmogelijk was. Door het te vroeg aanvangen van het verhoor kon er ook geen waarneming meer geregeld worden. De rechter-commissaris heeft bewust geen gebruik willen maken van de mogelijkheid om het verhoor te verplaatsen, zodat de advocaat aanwezig kon zijn. De rechter-commissaris heeft vragen aan de getuige gesteld naar aanleiding van het proces-verbaal van de zitting en het verzoek tot het horen van de getuigen en zij is daardoor op de stoel van de verdediging gaan zitten, waardoor het verdedigingsbelang is geschaad.
Verzoeker is aldus van mening dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de rechter-commissaris. Ten eerste wordt verzoeker ernstig benadeeld doordat de rechter-commissaris de plaats van de verdediging heeft ingenomen en denkt met de wijze waarop zij vragen gesteld heeft voldoende recht te hebben gedaan aan de belangen van de verdediging, terwijl de advocaat heeft gevraagd dat niet te doen en de vragen niet dan wel anders zijn gesteld dan vanuit het verdedigingsbelang gewenst is. Ten tweede is de planning/agenda door de rechter-commissaris belangrijker geacht dan het belang van de verdediging, doordat de rechter-commissaris is doorgegaan met het verhoor en daarmee geen invulling heeft gegeven aan het verzoek van de rechtbank.
2.3.
Mr. Engbers heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat het uitgangspunt is dat de rechter-commissaris de getuigen hoort en dat de verdediging bevoegd is om hierbij aanwezig te zijn en vragen aan de rechter-commissaris kan opgeven die zij gesteld wenst te zien. De regie ligt bij de rechter-commissaris waarbij de waarheidsvinding voorop staat. In het telefoongesprek met de advocaat is het onderwerp “op de stoel van de verdediging gaan zitten” helemaal niet ter sprake geweest, maar is alleen gesproken over het verplaatsen van het verhoor naar een andere datum en de mogelijkheid voor de advocaat om zich tot de meervoudige kamer te richten. Dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid om bij de verhoren aanwezig te zijn ligt in een omstandigheid die geheel voor rekening en risico van de verdediging komt. Voor aanvang van het eerste verhoor heeft de griffier van de rechter-commissaris twee keer tevergeefs geprobeerd de advocaat telefonisch te bereiken, waarna zij de eerste getuige heeft gehoord. Van groot gewicht voor de beslissing om het tweede getuigenverhoor te laten doorgaan was naast de verloren agendaruimte het belang van de getuige. Zij ging er op dat moment vanuit dat de getuige niet meer afgebeld kon worden, omdat hij al onderweg zou zijn vanuit zijn woonplaats Den Bosch. Dat de advocaat zich kennelijk niet kan vinden in de uitkomst van haar belangenafweging is geen grond voor wraking. De reden voor het iets eerder dan het geplande tijdstip beginnen met het tweede getuigenverhoor lag in de omstandigheid dat de getuige ruim voor dat tijdstip al aanwezig was en in de omstandigheid dat de advocaat er in het telefoongesprek geen misverstand over liet bestaan dat hij noch een vervanger op het verhoor zou verschijnen en hij geen opgave zou doen van vragen die hij gesteld wenste te zien. Van dermate onbegrijpelijke beslissingen dat deze een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel dat de bestaande vrees hiervoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, is naar de mening van de rechter-commissaris geen sprake.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Er zijn door verzoeker geen feiten en/of omstandigheden gesteld en deze zijn de rechtbank evenmin gebleken op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat er sprake is van partijdigheid van de rechter-commissaris jegens verzoeker.
3.5.
Het al dan niet verzetten van een getuigenverhoor is aan te merken als een procesbeslissing die een rechter mag nemen. Voor dergelijke beslissingen geldt dat onvrede over de genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond is voor wraking. Alleen indien die beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter slechts kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
In het onderhavige geval is de advocaat niet bij de twee getuigenverhoren op 15 augustus 2016 aanwezig geweest, doordat zijn kantoor heeft verzuimd deze verhoren in de agenda op te nemen. Voor het eerste verhoor van die dag is door de griffier van de rechter-commissaris tevergeefs nog een poging gedaan om de advocaat telefonisch te bereiken. De beslissing van de rechter-commissaris om het verhoor vervolgens aan te vangen is niet onbegrijpelijk nu de rechter-commissaris de getuigenverhoren met het oog op de waarheidsvinding afneemt en die verhoren vaker plaatsvinden zonder dat een advocaat daarbij aanwezig is. Na het verzoek van de advocaat om het tweede verhoor van die dag te verplaatsen heeft de rechter-commissaris de belangen afgewogen en de beslissing genomen om het verhoor te laten doorgaan. Ook deze beslissing is niet onbegrijpelijk. Het verzoek om uitstel kwam kort voor aanvang van het verhoor binnen waardoor de rechter-commissaris in redelijkheid kon menen dat de getuige niet meer afgebeld kon worden. Dat de rechter-commissaris het verhoor voor het geplande tijdstip is begonnen doet hier niet aan af nu de getuige reeds ruim voor dat tijdstip op de rechtbank aanwezig bleek te zijn en de advocaat in het telefonisch gesprek duidelijk te kennen had gegeven dat hij noch een waarnemer bij het verhoor aanwezig zouden zijn en er geen vragen op schrift gestuurd zouden worden welke de verdediging gesteld wenste te zien. Dit valt niet te beschouwen als een situatie waarin de rechter-commissaris de planning of agenda belangrijker vindt dan het aan de verdediging de gelegenheid verschaffen bij de verhoren van getuigen aanwezig te kunnen zijn.
De rechter-commissaris heeft bij beide verhoren de inhoud van het door de advocaat ingediende verzoek tot het horen van de getuigen en de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige kamer op dit punt meegenomen. De rechter-commissaris heeft de belangen van de verdediging daarmee als uitgangspunt genomen. Noch in het telefonisch gesprek met de rechter-commissaris noch ter zitting van de wrakingskamer heeft de advocaat aangegeven welke vragen aan de getuigen niet gesteld zijn, dan wel anders hadden moeten worden gesteld in het kader van het verdedigingsbelang. De rechter heeft in het geheel niet de plaats van de verdediging ingenomen bij de verhoren doch heeft zoveel mogelijk rekening gehouden met de belangen van de verdediging bij het stellen van vragen aan de getuigen. Dat laatste is moeilijk op te vatten als handelen in strijd met de belangen van de verdediging.
De beslissingen van de rechter-commissaris zijn aldus geen onbegrijpelijke beslissingen, welke een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid jegens verzoeker opleveren. Het wrakingsverzoek wordt dan ook ongegrond verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter-commissaris, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. A. van Dijk en
mr. G.J.J.M. Essink als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.