ECLI:NL:RBMNE:2016:5025

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
4508400
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening in faillissement: nietigheid en onrechtmatigheid van verrekeningshandeling door verhuurder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de vraag centraal of de verrekening door FFC Vastgoed B.V. van een bedrag van € 3.000,- met de openstaande huurschuld van de failliete [eiseres] nietig was wegens strijd met de goede zeden. De curator, mr. D. Warnink, vorderde de nietigheid van deze verrekening en stelde dat deze handeling de schuldeisers benadeelde. De curator voerde aan dat FFC op de hoogte was van de slechte financiële situatie van [eiseres] en dat de verrekening een onzedelijke strekking had.

De rechtbank oordeelde dat de curator onvoldoende had onderbouwd dat FFC met de verrekening het oogmerk had om andere schuldeisers te benadelen. FFC had betwist dat zij op de hoogte was van andere onbetaalde schulden van [eiseres] en had aangevoerd dat de verrekening een legitiem doel diende, namelijk het verminderen van een opeisbare vordering. De rechtbank concludeerde dat de curator niet had aangetoond dat de verrekening onrechtmatig was en dat de vordering van de curator daarom werd afgewezen.

De rechtbank veroordeelde de curator tot betaling van de proceskosten aan FFC, die waren begroot op € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit vonnis werd uitgesproken op 21 september 2016 door kantonrechter mr. F.C. Burgers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4508400 UC EXPL 15-15439 FB/22154
Vonnis van 21 september 2016
inzake
mr. D. Warnink (voorheen: mr. L.M. de Jong), handelend in hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiseres],
gevestigd te Kampen,
verder ook te noemen de curator,
eisende partij,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FFC Vastgoed B.V.,
gevestigd te Houten,
verder ook te noemen FFC,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Mos.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 december 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 augustus 2016
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van 24 februari 2015 is mr. L.M. de Jong benoemd tot curator in het faillissement van mevrouw [eiseres] (hierna: [eiseres] ). Mr. D. Warnink is door de rechtbank benoemd tot opvolgend curator.
2.2.
[eiseres] exploiteerde van begin 2010 tot augustus 2014 een Argentijns restaurant in het pand aan de Groningerstraat 67 te Assen (hierna: het pand). Aanvankelijk hanteerde [eiseres] daarbij een vennootschap naar buitenlands recht: een Limited (Ltd.). Vanaf november 2013 heeft [eiseres] de exploitatie voortgezet als eenmanszaak.
Met betrekking tot het pand is een huurovereenkomst gesloten tussen FFC als verhuurder en de Ltd. als huurder. [eiseres] is het pand feitelijk als opvolgend huurder gaan huren vanaf het moment dat de exploitatie van het restaurant als eenmanszaak werd voortgezet.
2.3.
In augustus 2014 heeft [eiseres] de exploitatie van het restaurant gestaakt. Er was op dat moment sprake van een huurachterstand van meer dan vijf maanden.
Op 15 augustus 2014 heeft [eiseres] een koopovereenkomst gesloten met mevrouw [A] (hierna: [A] ) als koper, met betrekking tot de exploitatie van het restaurant, de inventaris en de voorraad. De koopprijs werd bepaald op € 3.000,-
Aan deze overeenkomst is feitelijk geen uitvoering gegeven.
2.4.
FFC en [eiseres] hebben in onderling overleg de huurovereenkomst met betrekking tot het pand per 1 oktober 2014 als beëindigd beschouwd. Na het einde van de huurovereenkomst is een gedeelte van de inventaris in het pand achtergebleven.
2.5.
FFC heeft een bedrag van € 3.000,- op de huurschuld in mindering gebracht, in verband met de in het gehuurde achtergebleven inventaris.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor zover nodig de door gedaagde verrichte verrekeningshandeling nietig te verklaren, dan wel de verrekeningshandeling althans enige andere handeling te vernietigingen dan wel te verklaren voor recht dat gedaagde onrechtmatig jegens de gezamenlijke schuldeisers van gefailleerde althans jegens de faillissementsboedel heeft gehandeld;
II. gedaagde te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 oktober 2014, althans de wettelijke (handels)rente vanaf 15 april 2015, althans vanaf een door de kantonrechter te bepalen datum;
III. gedaagde te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten ad € 425,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2015, althans vanaf de dag van dagvaarding;
IV. gedaagde te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van (betekening van) het vonnis.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt de curator primair dat de verrekening door FFC van het bedrag van € 3.000,- voor de inventaris met de huurachterstand nietig is wegens strijd met de goede zeden, omdat het de strekking heeft schuldeisers te benadelen. Subsidiair heeft te gelden dat de verrekening onrechtmatig was, met schade voor de boedel en de schuldeisers tot gevolg. Meer subsidiair beroept de curator zich op de vernietigbaarheid van de verrekening, op grond van artikel 3:45 BW en meest subsidiair beroept de curator zich op de faillissementspauliana (artikel 42 jo. artikel 47 Fw).
3.3.
FFC heeft verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.4.
FFC baseert haar verweer - kort weergegeven - op het volgende. Op grond van de koopovereenkomst was niet FFC maar [A] eigenaar geworden van de inventaris. FFC heeft slechts coulancehalve en onverplicht een bedrag van € 3.000,- op de huurschuld in mindering gebracht. Bovendien had FFC op grond van artikel 24.6 van de toepasselijke algemene voorwaarden het recht zich de activa toe te eigenen die na het einde van de huurovereenkomst nog in het gehuurde aanwezig waren.
Daarnaast stelt FFC dat in het kader van de pauliana, zowel in als buiten faillissement, rechtshandelingen van een schuldenaar – in dit verband dus [eiseres] – kunnen worden vernietigd, en niet de eenzijdige verrekening door FFC als schuldeiser. FFC betwist voorts dat de verrekening nietig is en ook dat de gang van zaken daaraan voorafgaand als onrechtmatig kan worden aangemerkt.
Tot slot voert FFC aan dat zelfs als de vordering van de curator tot nietigverklaring of vernietiging van de verrekening slaagt, dit nog niet leidt tot een betalingsverplichting voor FFC, omdat haar in dat geval alsnog een beroep toekomt op verrekening uit hoofde van artikel 53 FW.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure staat de vraag centraal of het FFC vrijstond een bedrag van
€ 3.000,- te verrekenen met de openstaande huurschuld van [eiseres] aan FFC. De curator stelt dat dit niet het geval is en beroept zich er primair op dat deze verrekeningshandeling nietig is wegens strijd met de goede zeden. FFC wist, zo stelt de curator, van de slechte financiële situatie van [eiseres] . Door voor zichzelf een verrekeningsmogelijkheid te creëren heeft zij een gedeelte van haar vordering geïnd, terwijl dit bedrag bij gebreke daarvan oninbaar zou zijn gebleven. De verrekening heeft daarom de onzedelijke strekking de schuldeisers van [eiseres] te benadelen, aldus nog steeds de curator.
4.2.
Een rechtshandeling die strekt tot benadeling van schuldeisers kan nietig zijn wegens strijd met de goede zeden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de curator echter niet gesteld en onderbouwd waaruit volgt dat FFC met vorenbedoelde verrekening het oogmerk had andere schuldeisers van [eiseres] te benadelen, terwijl FFC dit gemotiveerd heeft betwist. FFC heeft aangevoerd dat zij er niet van op de hoogte was dat [eiseres] naast FFC nog andere schuldeisers onbetaald liet, temeer niet nu [eiseres] desgevraagd had bevestigd dat zij met het personeel alles goed had geregeld. Dat [eiseres] er financieel niet sterk voorstond zal FFC hebben kunnen opmaken uit de oplopende huurschuld, en in zoverre volgt dit ook wel uit het e-mailbericht van FFC van 21 oktober 2014 waarin zij schrijft:
“(…) Aangezien FFC ervan uit gaat dat je telkens te goeder trouw bent geweest, zal FFC ervan uitgaan dat je niet in staat zal zijn tot een integrale aflossing en dat het voorstel van jou een beperkte omvang zal hebben. (…)”Dit brengt echter nog niet mee dat FFC er ook van op de hoogte was dat er nog andere schuldeisers waren. De curator heeft niet aangevoerd welke schuldeisers dit zijn geweest en om welke reden FFC van hun bestaan op de hoogte moest worden geacht. Bij gebreke van die wetenschap valt niet in te zien dat FFC met de verrekening niettemin de intentie had andere schuldeisers te benadelen, zodat de kantonrechter daar niet van uit gaat. Het ligt meer voor de hand dat de verrekening van FFC de strekking had een opeisbare vordering te verminderen, wat een legitiem doel van verrekening is.
4.3.
Subsidiair stelt de curator dat de handelwijze van FFC onrechtmatig is geweest jegens de schuldeisers van [eiseres] en de faillissementsboedel. Het bewust creëren van een verrekeningspositie, met het doel overige crediteuren te benadelen, is in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, volgens de curator. Ter zitting heeft de curator nog aangevoerd dat [eiseres] onverplicht en op aandringen van FFC ermee heeft ingestemd dat FFC zich de inventaris toe-eigende.
4.4.
Hiervoor onder 4.2 is al overwogen dat de curator onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat FFC van het bestaan van andere schuldeisers op de hoogte was en dat zij een bedrag in verrekening heeft gebracht met het doel andere schuldeisers te benadelen. Dat [eiseres] onder druk van FFC ertoe zou zijn overgegaan de inventaris te laten staan en genoegen te nemen met een bedrag van € 3.000,- in mindering op haar huurschuld, is door de curator gesteld maar niet onderbouwd, terwijl het door FFC gemotiveerd is weersproken. Dat dergelijke druk door FFC is uitgeoefend komt in ieder geval niet naar voren uit de correspondentie tussen [eiseres] en FFC die zich in het dossier bevindt. Daarin lijkt eerder sprake te zijn van een zekere welwillendheid van FFC jegens [eiseres] . De kantonrechter gaat er daarom niet van uit dat [eiseres] door FFC onder druk is gezet.
4.5.
Uit de overwegingen hiervoor volgt dat van nietigheid van de verrekening wegens strijd met de goede zeden naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is. Evenmin kan de aan FFC verweten gang van zaken als onrechtmatig jegens de gezamenlijke schuldeisers of jegens de boedel worden aangemerkt.
4.6.
Op de comparitiezitting van 25 augustus 2016 heeft de curator aangegeven dat hij niet langer een beroep op artikel 3:45 BW aan zijn vordering ten grondslag legt, nu wat hem betreft juist is dat in de onderhavige situatie alleen een rechtshandeling van [eiseres] als schuldenaar op die grond kan worden vernietigd en niet de eenzijdige rechtshandeling van verrekening van FFC, de schuldeiser in dit verband. De kantonrechter stelt vast dat ditzelfde opgaat voor het bepaalde in de artikelen 42 en 47 Fw, zodat ook deze grondslag niet tot toewijzing van de vordering van de curator kan leiden.
4.7.
Gelet op het voorgaande zal de vordering van de curator worden afgewezen. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van FFC worden begroot op € 350,00 aan salaris gemachtigde
(2 punten x tarief € 175,-).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de curator tot betaling van de proceskosten aan de zijde van FFC, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 350,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.
Coll: HvW/4232