In deze wrakingszaak heeft verzoeker op 23 augustus 2016 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. F.C. Burgers, de behandelend rechter in een kort geding dat door verzoeker was aangespannen. Verzoeker stelde dat er een schijn van partijdigheid bestond, omdat de rechter had aangegeven zowel de stellingen van verzoeker als het verweer van de wederpartij in haar beoordeling te betrekken. Verzoeker meende dat dit leidde tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter, vooral gezien de context van een eerder vonnis dat volgens hem processueel nietig was.
De wrakingskamer heeft op 30 augustus 2016 het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de rechter aanwezig waren. De rechter, mr. F.C. Burgers, heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven dat het meenemen van het verweer van de wederpartij geen aanwijzing voor partijdigheid oplevert. De rechtbank benadrukte het belang van het beginsel van hoor en wederhoor en dat de rechter de regie heeft over de zitting, waarbij het aan de rechter is om alle relevante standpunten in de beoordeling te betrekken.
Na zorgvuldige overweging heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 5 september 2016, waarbij de rechtbank de procedure in de oorspronkelijke stand heeft voortgezet.