In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2016 uitspraak gedaan over het verzoek van een werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer. De werkgever, een besloten vennootschap, verzocht om ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, die volgens hen was ontstaan door de concurrerende activiteiten van de echtgenoot van de werknemer. De werknemer, die sinds 2011 in dienst was, had een eigen bedrijf en was betrokken bij projecten die ook de belangen van de werkgever konden schaden. De werkgever stelde dat de werknemer op de hoogte was van de activiteiten van haar echtgenoot en dat dit het vertrouwen in haar had geschaad. De werknemer verweerde zich tegen het verzoek en stelde dat er geen sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en dat de werkgever onterecht haar arbeidsovereenkomst wilde beëindigen.
De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De rechter oordeelde dat de werknemer niet voldoende had aangetoond dat er geen verstoorde arbeidsverhouding was en dat haar betrokkenheid bij de activiteiten van haar echtgenoot niet in het belang van de werkgever was. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam verstoord was geraakt, waardoor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechter bepaalde dat de arbeidsovereenkomst per 1 november 2016 zou eindigen en dat de werkgever een transitievergoeding van € 3.330,64 aan de werknemer moest betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.