ECLI:NL:RBMNE:2016:4938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
5262977 LE VERZ 16-88
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van de werknemer met betrekking tot re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 september 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een stichting en een werknemer. De werknemer, geboren op 9 november 1987, was sinds 1 februari 2013 in dienst als woonbegeleider. Na een ziekmelding in november 2015 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om te starten met re-integratie, maar de werknemer heeft hieraan geen gehoor gegeven. Ondanks herhaalde verzoeken van de werkgever om deel te nemen aan een koffiemoment en een gesprek, is de werknemer niet verschenen. De werkgever heeft daarop een loonsanctie toegepast en een deskundigenoordeel aangevraagd, waaruit bleek dat de werknemer in staat was om te re-integreren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen, wat heeft geleid tot het verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van verwijtbaar handelen van de werknemer, waardoor de arbeidsovereenkomst kon worden ontbonden, ondanks het opzegverbod wegens ziekte. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 november 2016, en de werkgever is veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 1.181,00 bruto aan de werknemer. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Zaak- en rekestnummer: 5262977 LE VERZ 16-88
Datum beslissing: 8 september 2016
Beschikking
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 5262977 LE VERZ 16-88 van
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
[verzoekster] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde mr. E.J. Kortleve,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster, hierna ook te noemen: [verweerster] ,
in persoon procederend.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van [verzoekster] (binnengekomen op 28 juli 2016);
- het verweerschrift van [verweerster] (binnengekomen op 22 augustus 2016).
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 25 augustus 2016. Namens [verzoekster] zijn verschenen mevrouw [A] (leidinggevende van [verweerster] ), mevrouw [B] (personeelsadviseur), met mr. Kortleve. [verweerster] is, zoals zij ook in haar verweerschrift had aangekondigd, niet ter zitting verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen [verzoekster] ter toelichting van haar standpunt naar voren heeft gebracht.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist (mede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de overgelegde producties) het volgende vast:
2.1.
[verweerster] , geboren op 9 november 1987, is op 1 februari 2013 in dienst getreden bij [verzoekster] . Haar functie betreft thans die van woonbegeleider.
2.2.
Het salaris van [verweerster] bedraagt € 611,62 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van 5,7%.
2.3.
[verweerster] heeft zich begin november 2015 ziekgemeld.
2.4.
[verweerster] heeft op 25 maart 2016 een gesprek gehad met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft op basis daarvan in het verzuimrapport van diezelfde datum het navolgende advies uitgebracht:
"Ik ben van mening dat betrokkene nu kan starten met een wekelijks koffiemoment en na
3 weken een start maakt met aangepast werk voor 2x2 uur."
2.5.
Diezelfde dag heeft [verzoekster] [verweerster] uitgenodigd voor een koffiemoment op 4 april 2016. [verweerster] heeft vervolgens per e-mail aan [verzoekster] laten weten dat een wekelijks koffiemoment op dat moment, gezien haar klachten, onmogelijk voor haar is.
2.6.
Bij e-mail van 3 april 2016 heeft [verzoekster] [verweerster] erop gewezen dat [verweerster] de adviezen van de bedrijfsarts dient op te volgen en dat [verzoekster] ervan uitgaat dat [verweerster] op het koffiemoment op 4 april 2016 aanwezig is. Tevens heeft [verzoekster] aangekondigd dat als [verweerster] niet komt, [verzoekster] de salarisbetaling zou stopzetten.
2.7.
Vervolgens heeft [verweerster] per e-mail van 3 april 2016 aan [verzoekster] laten weten dat zij echt niet in staat is om op gesprek te komen. In een aanvullende e-mail van 4 april 2016 heeft [verweerster] gevraagd of haar leidinggevende de dag erna bij haar op bezoek kan komen.
2.8.
[verzoekster] heeft per e-mail van 4 april 2016 aan [verweerster] laten weten dat de leidinggevende van [verweerster] op 5 april 2016 verplichtingen elders heeft en dat het koffiemoment dient plaats te vinden bij [verzoekster] , mede om te zorgen dat [verweerster] 'feeling' houdt met de werkvloer. [verweerster] is uitgenodigd voor een gesprek op 7 april 2016 en herhaald is dat wanneer zij niet komt, [verzoekster] overgaat tot het staken van de salarisbetaling.
2.9.
Op 7 april 2016 is [verweerster] niet verschenen. [verzoekster] is vervolgens overgegaan tot de aangekondigde loonsanctie.
2.10.
Op 15 mei 2016 heeft [verweerster] een brief gestuurd naar [verzoekster] , waarin zij mededeelt dat zij niet in te stemmen met de loonsanctie en dat zij een klacht gaat indienen bij het tuchtcollege voor de gezondheidszorg.
2.11.
Bij brief van 24 mei 2016 heeft [verzoekster] aan [verweerster] laten weten dat zij een deskundigenoordeel heeft aangevraagd gezien de impasse die tussen partijen is ontstaan.
2.12.
Op 27 juni 2016 heeft het UWV een deskundigenoordeel afgegeven, waarin staat dat [verweerster] in staat was te starten met de re-integratie zoals de bedrijfsarts had geadviseerd en dat de (re-integratie) inspanningen van [verweerster] onvoldoende zijn.
2.13.
Bij brief van 5 juli 2016 heeft [verzoekster] [verweerster] uitgenodigd voor een gesprek teneinde de uitkomst van het deskundigenoordeel te bespreken. [verweerster] is, zonder zich af te melden, op het betreffende gesprek niet verschenen.

3.Het verzoek van [verzoekster] en het verweer van [verweerster]

3.1.
[verzoekster] verzoekt (samengevat) de kantonrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden;
- bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de beschikking;
- aan [verweerster] een transitievergoeding toe te kennen van € 1.181,00 bruto (berekend bij een einddatum van 1 oktober 2016);
- [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoek ten grondslag dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerster] dat zodanig is dat van [verzoekster] redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verzoekster] voert daartoe aan dat [verweerster] ondanks (meerdere) aanmaningen weigerachtig is gebleven om op de koffieafspraak te verschijnen. Daarmee heeft [verweerster] nagelaten te voldoen aan de door de bedrijfsarts gegeven redelijke voorschriften. Zelfs nadat [verzoekster] een loonsanctie had toegepast en het deskundigenoordeel was gegeven, is [verweerster] niet overgegaan tot oppakken van haar re-integratie. [verzoekster] is van mening dat zij alles in het werk heeft gesteld teneinde de re-integratie op gang te krijgen.
3.3.
[verweerster] voert verweer. [verweerster] voert aan dat haar klachten mede door toedoen van [verzoekster] zijn verergerd. Hierdoor was contact met [verzoekster] voor [verweerster] te moeilijk. De bedrijfsarts heeft tegen haar gezegd dat zij volledig arbeidsongeschikt was en dat het herstel wel tot eind december 2016 kon gaan duren. De bedrijfsarts heeft medegedeeld dat het nodig was om een conflict met Coloriet te creëren en dat hij daarom zou opnemen dat een koffiemoment geïnitieerd moest worden. Hetgeen de bedrijfsarts in het verzuimrapport heeft geschreven over werkhervatting, komt niet overeen met hetgeen zij tijdens het gesprek met hem heeft besproken.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak ligt een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen voor.
4.2.
Gelet op artikel 7:671b lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter dit verzoek slechts inwilligen indien er geen opzegverbod geldt. De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerster] nog gedeeltelijk ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid wegens ziekte. Dit opzegverbod staat gezien art. 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding, omdat het verzoek geen verband houdt met de ziekte van [verweerster] . Het verzoek is immers gebaseerd op het feit dat [verweerster] onvoldoende re-integratie inspanningen levert, de voorschriften die gelden bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat. Dit alles staat los van de ongeschiktheid wegens ziekte.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat het verzoek om ontbinding is gegrond op artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW, in verband met het zonder deugdelijke grond door de werknemer niet nakomen van – kort gezegd – zijn of haar re-integratieverplichtingen. In geval van een verzoek op die grondslag moet de werkgever op grond van art. 7: 671b lid 5 BW de werknemer schriftelijk hebben aangemaand of een loonstop hebben ingesteld en een verklaring van een deskundige als bedoeld in art. 7:629a BW overleggen. Dat heeft [verzoekster] gedaan.
4.4.
Op grond van artikel 7:660a BW is [verweerster] gehouden om mee te werken aan haar re-integratie. Gelet op het rapport van de bedrijfsarts van 25 maart 2016 werd [verweerster] in staat geacht om vanaf die datum te starten met een wekelijks koffiemoment en 3 weken nadien met aangepast werk voor 2x2 uur. [verzoekster] heeft [verweerster] herhaaldelijk verzocht om voor het koffiemoment op kantoor te komen. [verweerster] heeft daaraan geen gehoor gegeven, ook niet nadat [verzoekster] tot een loonstop was overgegaan. In het deskundigenoordeel heeft het UWV geoordeeld dat [verweerster] in staat was te starten met de re-integratie zoals de bedrijfsarts had geadviseerd en dat de (re-integratie) inspanningen van [verweerster] onvoldoende waren. De kantonrechter ziet geen aanleiding om het rapport van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel niet te volgen. Voor het relaas van [verweerster] dat het rapport van de bedrijfsarts onjuist zou zijn, ziet de kantonrechter geen enkele onderbouwing. Het voorgaande betekent dat [verweerster] de op haar krachtens 7:660a BW rustende verplichtingen, heeft geschonden. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die maken dat geoordeeld kan worden dat [verweerster] haar handelen c.q. nalaten niet kan worden verweten. Het verwijtbaar handelen c.q. nalaten van [verweerster] is een redelijke grond voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW. De kantonrechter is van oordeel dat gezien het feit dat de overeenkomst ontbonden wordt in verband met verwijtbaar handelen en nalaten van [verweerster] , herplaatsing niet aan de orde is. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] zal toewijzen.
4.5.
Nu het verzoek wordt ingewilligd zal de kantonrechter het einde van de arbeidsovereenkomst bepalen. Artikel 7:671b lid 8 onder a BW bepaalt dat het einde van de arbeidsovereenkomst moet worden bepaald op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd (waarbij geldt dat in beginsel moet worden opgezegd tegen het einde van de maand en in het onderhavige geval, zoals door Coloriet onbetwist gesteld is, een opzegtermijn geldt van twee maanden), waarbij de duur van de periode die aanvangt op de datum van ontvangst van het verzoek om ontbinding (28 juli 2016) en eindigt op de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing (8 september 2016), in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van ten minste een maand resteert. Gelet op de minimaal vereiste termijn van een maand zal de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2016 worden ontbonden. Voor ontbinding op een eerdere termijn als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 onder b BW ziet de kantonrechter geen grond nu [verzoekster] zelf stelt dat het handelen van [verweerster] niet als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt.
4.6.
[verzoekster] heeft zich bereid verklaard tot betaling van een transitievergoeding aan [verweerster] van € 1.181,00 bruto berekend bij een einddatum van
1 oktober 2016. Nu [verweerster] geen verweer heeft gevoerd tegen de daaraan ten grondslag liggende berekening en de transitievergoeding bij de door [verzoekster] gehanteerde gegevens bij een einddatum van 1 november 2016 neerkomt op hetzelfde bedrag, zal [verzoekster] worden veroordeeld tot betaling van die transitievergoeding.
4.7.
Omdat aan de ontbinding geen (billijke) vergoeding wordt verbonden, hoeft [verzoekster] geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
4.8.
De proceskosten zullen geheel worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2016 op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 1.181,00 bruto;
5.3.
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2016.