ECLI:NL:RBMNE:2016:4891

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
UTR 16/3765
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning voor de duur van zes maanden wegens handel in harddrugs

Op 7 september 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J. Veenstra, een voorlopige voorziening vroegen tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Woerden. De burgemeester had op 28 juli 2016 besloten om de woning van verzoekers te sluiten voor de duur van zes maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet, vanwege de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs. Tijdens de zitting op 30 augustus 2016 werd duidelijk dat de politie op 17 mei 2016 bij een doorzoeking van de woning 1,48 gram harddrugs had aangetroffen, wat door de burgemeester werd aangemerkt als een handelshoeveelheid. Verzoekers voerden aan dat er geen sprake was van daadwerkelijke handel en dat de sluiting disproportioneel was, vooral gezien de impact op hun minderjarige dochter. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester bevoegd was om bestuursdwang toe te passen en dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de buurt zwaarder wogen dan de belangen van verzoekers. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de sluiting van de woning noodzakelijk was voor het herstel van de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/3765
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 september 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. J. Veenstra)
en
de burgemeester van de gemeente Woerden, verweerder
(gemachtigden: mr. A. Hoogendoorn en mr. A. Arnolds).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoekers op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat de woning van verzoekers aan de [adres] te [woonplaats] op 22 augustus 2016 wordt gesloten en voor de duur van zes maanden gesloten dient te blijven.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door mr. M. Kasem, als waarnemer voor hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft bevestigd dat het primaire besluit wordt opgeschort tot 7 september 2016. Vanwege de spoedig beoogde uitvoering van de sluiting van de woning acht de voorzieningenrechter spoedeisend belang bij de door verzoekers gevraagde voorziening aanwezig.
3. Bij de beoordeling van het verzoek acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de sluiting van de woning een redelijke kans van slagen heeft.
4. In het kader van zijn verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen, heeft verweerder - onder meer - drie bestuurlijke rapportages, van 24 juni 2016, 15 juli 2016 en 18 augustus 2016 overgelegd. Verweerder heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de voorzieningenrechter medegedeeld dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inhoud hiervan. Bij beslissing van 25 augustus 2016 heeft de rechtbank bepaald dat de gevraagde beperkte kennisneming van de bestuurlijke rapportage is gerechtvaardigd. Verzoekers hebben geen toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. De voorzieningenrechter heeft dan ook geen kennis genomen van de bestuurlijke rapportages en doet dan ook uitsluitend uitspraak op grond van het besluit en de daartegen ingebrachte gronden.
5. Verweerder heeft de eerste twee bestuurlijke rapportages aan zijn besluit tot sluiting van de woning ten grondslag gelegd en aangekondigd de derde rapportage bij de beslissing op bezwaar te zullen betrekken. Hieruit blijkt volgens verweerder dat de politie op 17 mei 2016 bij een doorzoeking van de woning en het bijbehorende erf van verzoekers een hoeveelheid harddrugs van 1,48 gram heeft aangetroffen. Verweerder heeft de hoeveelheid aangetroffen harddrugs van meer dan 0,5 gram aangemerkt als een handelshoeveelheid en geconcludeerd dat, in samenhang met de overige bevindingen zoals vermeld in de bestuurlijke rapportages, er - kort gezegd - sprake is van handel in verdovende middelen en dat een directe sluiting van de woning voor de duur van zes maanden passend en geboden is.
6. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet bevoegd was tot het toepassen van bestuursdwang. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat er geen sprake was van een ernstige situatie bestaande uit daadwerkelijke handel vanuit een woning in georganiseerd verband. De aangetroffen hoeveelheid van 1,48 gram drugs kan niet als handelshoeveelheid worden gezien, aldus verzoekers. Verder is er geen aannemelijke vrees voor toekomstige overtredingen. De buurt heeft blijkens overgelegde verklaringen aangegeven dat het rustig is en verzoekers hebben met hun zoon een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij zij hem de toegang tot de woning hebben ontzegd. Bovendien is de zoon inmiddels ingeschreven in een andere gemeente.
7. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
8. Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft verweerder het Damoclesbeleid gemeente Woerden (de Beleidsregel) vastgesteld. Volgens de Beleidsregel is het toepassen van bestuursdwang erop gericht de handel in of vanuit een lokaal of woning te beëindigen en beëindigd te houden. Het doel van de maatregel is de bekendheid van de woning als drugspand te doorbreken, de bekendheid van de woning in het drugscircuit te doorbreken dan wel te verhinderen dat de woning (weer) wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel en het voorkomen van verdere aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning. In de Beleidsregel is vastgelegd hoe wordt opgetreden na constatering van specifieke overtredingen. Dit is weergegeven in handhavingsmatrixen, waaruit volgt dat een eerste overtreding wanneer het harddrugs betreft direct leidt tot een sluiting van zes maanden. Bij aanwezigheid van (een handelshoeveelheid) (hard)drugs in een woning wordt direct en zonder waarschuwing opgetreden. De Beleidsregel bevat voorts een opsomming van indicatoren die aangeven wanneer er sprake is van een ernstig geval, waarvan bij de vondst van een handelshoeveelheid harddrugs volgens de Beleidsregel zonder meer sprake is. Een waarschuwing ligt dan niet in de rede. Deze indicatoren zijn:
  • hoeveelheid van aangetroffen middelen als bedoeld in lijst 1 en/of lijst II van de Opiumwet;
  • de mate waarin de woning of het lokaal betrokken is bij de drugshandel in georganiseerd
verband;
- er is sprake van gewelds- of andere openbare orde delicten en recidive. Ook aantoonbare
overlast kan hierbij een rol spelen;
  • er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkene(n). Hierbij kan aan relaties worden gedacht met personen met antecedenten;
  • de mate van overlast en risico voor omwonenden en omgeving.
9. Verweerder beschikt bij de uitoefening van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid. Dit betekent dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder met enige terughoudendheid moet toetsen.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen 1,48 gram harddrugs als vermeld op lijst I van de Opiumwet betreft. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), bijvoorbeeld de uitspraak van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2362) blijkt dat voor de beoordeling of een hoeveelheid aangetroffen drugs erop wijst dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, in redelijkheid kan worden aangesloten bij de door het Openbaar Ministerie toegepaste criteria, waarbij een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheden voor eigen gebruik worden aangemerkt. Uit deze rechtspraak volgt eveneens dat bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
Nu de aangetroffen hoeveelheid groter is dan de in bovenstaande genoemde hoeveelheden voor eigen gebruik, heeft verweerder in beginsel aannemelijk mogen achten dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.
11. Gelet op het voorgaande is verweerders bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen in beginsel gegeven. De omstandigheid dat het slechts een geringe overschrijding van de toegestane hoeveelheid betrof, leidt niet tot een ander oordeel. Ook de stelling van verzoekers dat niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van daadwerkelijke handel in georganiseerd verband, doet hier niet aan af. Anders dan de gemachtigde van verzoekers heeft betoogd, is - gelet op voormelde uitspraak van de ABRvS van 11 december 2013 - voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk harddrugs zijn verhandeld in of vanuit de woning, maar volgt uit het woord “daartoe” in deze bepaling dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van de woning voldoende is. Tot slot volgt uit artikel 13b dat hierin geen onderscheid wordt gemaakt tussen drugs aangetroffen in de woning en drugs aangetroffen op het erf.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de drugs niet bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.
12. Het vorenstaande betekent dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake was van een situatie waarin verweerder bevoegd was om op grond van artikel 13b van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen. Dat er volgens verzoekers geen sprake is van overlast, zij al jarenlang zonder problemen in de woning wonen en dat zij een vaststellingsovereenkomst met hun zoon hebben gesloten, maakt het voorgaande niet anders, nu de wetgever er bewust voor heeft gekozen aan de bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b van de Opiumwet niet de voorwaarde te verbinden dat van een verstoring van de openbare orde of de vrees daartoe sprake moet zijn geweest (Tweede Kamer 2005-2006, 30 515, nr. 3, p. 2) noch dat vrees moet bestaan dat overlast zal voortduren.
13. Het voorgaande laat onverlet dat het bestreden besluit de toets van evenredigheid en proportionaliteit moet doorstaan. Ter beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit is het vervolgens de vraag of verweerder zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning op een redelijke wijze heeft toegepast.
14. Verzoekers hebben aangevoerd dat het besluit niet proportioneel is. Verzoekers hebben erop gewezen dat sluiting van hun woning een aantasting is van een fundamenteel recht en dat het onevenredig grote gevolgen heeft voor verzoekers. Verweerder had kunnen volstaan met een waarschuwing dan wel sluiting van een deel van de woning of het erf. Uit de bevindingen in de bestuurlijke rapportages en het strafdossier blijkt dat de vermeende strafbare feiten enkel plaatsvonden in of nabij de schuur. Verweerder had moeten onderzoeken of een minder vergaande maatregel getroffen had kunnen worden.
15. Verweerder heeft naast de aangetroffen handelshoeveelheid aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit de bestuurlijke rapportages valt op te maken dat de woning al sinds 2010 bekend staat als locatie waar gedeald wordt. De woning is al eerder doorzocht naar aanleiding van een melding over een bedreiging met een vuurwapen. Tijdens deze doorzoeking werd een groot geldbedrag aangetroffen in de badkamer. Meerdere getuigen hebben verklaard dat de zoon(s) van verzoekers drugs verkopen vanuit de woning. Uit de rapportages komt volgens verweerder verder naar voren dat de politie telefoonnummers heeft afgetapt die toebehoorden aan de zoon van verzoekers. Tijdens de doorzoeking op 17 mei 2016, die heeft geleid tot sluiting van de woning, is door de politie 1,48 gram cocaïne verpakt in vijf ponypacks gevonden en verder zijn er drie lege ponypacks, € 8.718,85 aan contant geld (grotendeels in de slaapkamer van de zoon) en vijf simkaarten, waarvan er twee te herleiden waren tot de zoon van verzoekers, aangetroffen in de woning. Verweerder heeft verder betrokken dat de politie op basis van verschillende aspecten, zoals getuigenverklaringen, meldingen en aanhoudingen, in de bestuurlijke rapportages tot de conclusie is gekomen dat sprake is van een familiebedrijf, een samenwerking tussen de zoons. Verweerder wijst er daarbij op dat alle zoons van verzoekers, antecedenten hebben wegens opiumdelicten. Uit de bestuurlijke rapportages volgt volgens verweerder voorts dat uit buurtonderzoek is gebleken dat omwonenden al jarenlang overlast ondervinden van het dealen door de zoon(s). In de rapportages wordt op basis van getuigenverklaringen en onduidelijke geldstromen, waarbij is geconcludeerd dat het uitgavenpatroon van verzoekers niet valt te rijmen met het inkomen waarover verzoekers stellen te beschikken, dat de woning luxe is ingericht en de bankrekeningen amper worden gebruikt, en tot slot de antecedenten van de zoons geconcludeerd dat verzoekers op de hoogte moeten zijn geweest van de handel door de zoon(s). Op basis van de bevindingen van de politie zoals neergelegd in de bestuurlijke rapportages is het volgens verweerder meer dan aannemelijk dat de zoon(s) van verzoekers vanuit de woning een drugshandel runde(n). Op grond van de op het erf van de woning aangetroffen hoeveelheid harddrugs moet worden aangenomen dat deze voor de verkoop bestemd was. Volgens verweerder is op grond van de bestuurlijke rapportages aannemelijk dat de woning een voorname rol speelde in de handel en er is dan ook sprake van handel vanuit de woning. Alle in het beleid genoemde indicatoren zijn van toepassing en er is voldoende aanleiding om te oordelen dat er sprake is van een ernstig geval. Er is daardoor een loop ontstaan naar de woning en de woning heeft een onwenselijke naamsbekendheid gekregen.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met de in het besluit gegeven uitvoerige motivering in redelijkheid, met inachtneming van zijn ter zake gevoerde beleid en na afweging van de betrokken belangen, het belang van de openbare orde en een veilig woon- en leefklimaat in de buurt van de woning zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van verzoekers bij ongestoorde voortzetting van het gebruik van hun woning. Verweerder heeft aan de hand van de indicatoren zoals opgenomen in de beleidsregels, voldoende gemotiveerd waarin de ernst van de situatie is gelegen en heeft dit onderbouwd met de verschillende bronnen uit de bestuurlijke rapportages. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hetgeen verzoekers daartegen in hebben gebracht onvoldoende om tot de conclusie te komen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake was van een ernstig geval.
17. Verder heeft verweerder in redelijkheid de conclusie kunnen trekken dat de situatie in dit geval zo ernstig was dat een sluiting van zes maanden nodig was voor het herstel van het woon- en leefklimaat en het weren en terugdringen van drugshandel gerelateerd aan de woning. Het betoog van verzoekers dat de sluiting van de woning disproportioneel is en dat verweerder had kunnen volstaan met een waarschuwing of een minder ingrijpende maatregel als het sluiten van de schuur, slaagt daarom niet.
18. De voorzieningenrechter neemt ten slotte in aanmerking dat verweerder de situatie van verzoekers en de bij hun inwonende minderjarige dochter, heeft betrokken in zijn afwegingen. Verzoekers hebben aangevoerd dat hun gezin, met name verzoekster en hun minderjarige dochter die als onschuldig moeten worden aangemerkt, zwaar wordt getroffen door de sluiting. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat de omstandigheid dat betrokkenen naar vervangende woonruimte zullen moeten uitzien, inherent is aan een woningsluiting als hier in geding. Deze omstandigheid is in het beleid verdisconteerd en kan dus niet worden gezien als een bijzondere omstandigheid. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verweerder in het besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom verzoekster niet kan worden aangemerkt als onschuldige burger. De enkele stelling van verzoekers dat verzoekster niet op de hoogte was van de drugshandel, is gelet op hetgeen onder 15 is overwogen onvoldoende voor een andere conclusie. Verweerder is dan ook niet ten aanzien van verzoekster gehouden om passende woonruimte aan te bieden. Voorts heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige dochter door de sluiting pas na ruim drie weken na het primaire besluit en na de schoolvakantie in te laten gaan. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder ten aanzien van de dochter een zorgtraject heeft opgestart bij zorginstantie Samen Veilig Midden-Nederland zodat voor haar, indien verzoekers zelf niet (tijdig) tijdelijke woonruimte vinden, naar passende (nood)opvang kan worden gezocht en zij niet op straat zal komen te leven. Tot slot heeft verweerder er terecht op gewezen dat, hoewel de sluiting voor de dochter ingrijpend zal zijn, het evenzeer onwenselijk is dat zij in een omgeving van handel in harddrugs opgroeit.
19. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot sluiting van de woning voor de duur van zes maanden heeft kunnen besluiten. Dit betekent dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.