4.2.In artikel 9 van de arbeidsovereenkomst is de opzegtermijn voor beide partijen gesteld op twee maanden. Op deze arbeidsovereenkomst is de cao VVT van toepassing verklaard. Deze cao is ook algemeen verbindend verklaard. In artikel 2.3 lid 2 van de cao VVT is, voor zover van belang, bepaald:
In geval van opzegging (of tussentijdse opzegging als dit in je arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is opgenomen) gelden de wettelijke opzegtermijnen. (…)
Als je met je werkgever een langere opzegtermijn bent overeengekomen dan de wettelijke opzegtermijn en deze opzegtermijn is niet langer dan drie maanden, dan geldt voor je werkgever dezelfde opzegtermijn. Als je met je werkgever een langere opzegtermijn dan drie maanden bent overeengekomen, dan geldt voor je werkgever het dubbele van deze opzegtermijn.
5. Volgens verweerder is het bepaalde in artikel 2.3 lid 2, onder b van de cao VVT niet van toepassing, omdat de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen opzegtermijn voor de ex-werkgever niet langer is maar juist korter dan de wettelijke opzegtermijn. Daarom geldt op de voet van artikel 2.3 lid 2, onder a van de cao VVT voor de ex-werkgever de wettelijke opzegtermijn van vier maanden als bepaald in artikel 7:672 lid 3 BW, aldus verweerder.
Dit standpunt berust op een onjuiste lezing van de cao-bepaling. Anders dan verweerder betoogt, slaan de woorden “langere opzegtermijn” in artikel 2.3 lid 2, onder b op de voor de
werknemergeldende opzegtermijn en niet op die van de ex-werkgever. Immers, een andere lezing zou het gedeelte van de zin na de komma zinledig maken.
Dit betekent dat de opzegtermijnen van artikel 9 van de arbeidsovereenkomst in overeenstemming zijn met de cao-bepaling op dit punt en voor zowel eiseres als de ex-werkgever een opzegtermijn van twee maanden gold. Deze termijn is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd.
6. Het voorgaande leidt ertoe dat eiseres, anders dan verweerder heeft gesteld, door in de vaststellingsovereenkomst akkoord te gaan met beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2015 (waarmee een opzegtermijn van twee maanden in acht is genomen) geen benadelingshandeling heeft gepleegd als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de WW.
7. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Ter zitting heeft verweerder namelijk verklaard dat er geen aanleiding bestaat de WW-uitkering per 1 juli 2015 op andere gronden te weigeren. Dit brengt met zich dat eiseres met ingang van 1 juli 2015 in aanmerking dient te komen voor een WW-uitkering.
8. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in bezwaar en beroep. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.488,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 496 met wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het griffierecht te vergoeden.
9. De rechtbank heeft partijen gewezen op de mogelijkheid tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen op de onderaan dit proces-verbaal omschreven wijze.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Heinemann, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M.E. van Kessel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken 19 januari 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: