ECLI:NL:RBMNE:2016:4884

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
7 september 2016
Zaaknummer
UTR 16/3126
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening kapvergunning voor bomen in Blaricum

Op 7 september 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een kapvergunning. De zaak betreft de kap van 28 bomen op het perceel Eemnesserweg 24 te Blaricum, waarvoor het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Blaricum een omgevingsvergunning had verleend aan een derde-partij. Verzoekers, die tegenover het perceel wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 2 september 2016 hebben de verzoekers hun bezwaren toegelicht, waarbij zij benadrukten dat de te kappen bomen zich op een karakteristiek punt aan de Eemnesserweg bevinden en dat het vele jaren zal duren voordat herplante bomen weer op een acceptabele hoogte zijn. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de kapvergunning aan voorwaarden is verbonden, waaronder een herplantplicht van tien bomen. De rechter heeft vastgesteld dat er geen bezwaar is ingediend tegen de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit, waardoor aan de voorwaarden van de kapvergunning is voldaan.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangenafweging door verweerder niet onredelijk is en dat de kapvergunning in bezwaar in stand kan blijven. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, omdat er geen reden is om aan te nemen dat de kapvergunning niet in stand kan blijven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/3126
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 september 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers] , beiden wonende te [woonplaats] , verzoekers
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Blaricum, verweerder
(gemachtigde: mr. F.R.M. van Lent).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [A] , wonende te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 28 bomen op het perceel [adres] te Blaricum.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2016. Verzoekers zijn verschenen, vergezeld door hun buurman [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Derde-partij is eigenaar van het perceel [adres] te Blaricum (het perceel). Verzoekers wonen op het tegenoverliggende perceel [adres] te Blaricum. Verweerder heeft de kapvergunning aan derde-partij verleend voor het kappen van 28 bomen op het perceel om de bouw van een woning te kunnen verwezenlijken. Aan de kapvergunning is de voorwaarde verbonden dat er geen gebruik van de vergunning mag worden gemaakt zolang op de door derde-partij aangevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet onherroepelijk is beslist. Daarnaast is aan de kapvergunning een herplantplicht verbonden van tien bomen, waarvan vijf aan de zijde van de Eemnesserweg. Deze bomen dienen binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de kapvergunning dan wel de gereedkoming van de bouwwerkzaamheden te zijn geplant.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de beoordeling van het verzoek meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in een eventuele bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
3.Vast staat dat tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geen bezwaar is ingediend. Dat betekent dat aan de voorwaarde van de kapvergunning is voldaan. Nu er door de indiening van de voorlopige voorziening hangende bezwaar op grond van het bepaalde in artikel 6.1. derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), sprake is van schorsende werking ten aanzien van de vergunning, is er sprake van voldoende spoedeisend belang.
4.Verzoekers hebben aangevoerd dat de te vellen bomen zich bevinden op een karakteristiek punt aan de landelijke Eemnesserweg. Het zal vele jaren duren voordat de herplante bomen weer op acceptabele hoogte zijn. Daarbij komt volgens verzoekers dat tien van de te kappen bomen gezond zijn en dat de gezichtsbepalende Douglasspar (aangeduid als boom 5), decennia lang door beschermde vogelsoorten wordt gebruikt als rust- en schuilplaats. Ter zitting hebben verzoekers toegelicht dat het hen erom gaat zoveel mogelijk het landelijke aanzicht te behouden. Zij willen kaalslag, zoals eerder opgetreden bij de buren van derde-partij, voorkomen.
5.Op grond van artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Op grond van artikel 4.11, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Blaricum 2010 (APV) is het verboden om zonder vergunning van het college van burgermeesters en wethouders houtopstand te vellen of doen vellen.
Op grond van artikel 4.13 van de APV kan de kapvergunning geweigerd worden op grond van (a) de natuurwaarde van de houtopstand, (b) de landschappelijke waarde van de houtopstand, (c) de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon, (d) de beeldbepalende waarde van de houtopstand en (e) de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Op grond van artikel 4.15, eerste lid, van de APV kan aan de kapvergunning de voorwaarde worden verbonden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig door het college van burgermeesters en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.
6.Uit de bewoordingen van artikel 4.13 van de APV volgt dat verweerder de bevoegdheid heeft om een kapvergunning te weigeren in die gevallen waarin het kappen een aantasting van de in dat artikel genoemde waarden zou inhouden. Deze bevoegdheid is discretionair, wat wil zeggen dat verweerder een belangenafweging dient te maken, die de rechter terughoudend moet toetsen. Deze toetsing is beperkt tot de vraag of verweerder na afweging van de in het geding zijnde belangen in redelijkheid het belang van derde-partij bij de kap van de bomen groter heeft kunnen achten dan het belang van handhaving van de bomen.
7.In opdracht van verweerder heeft een gecertificeerd boomdeskundige de kapaanvraag getoetst aan de waarden genoemd in artikel 4.13 van de APV. Op basis van het rapport van de boomdeskundige van 20 mei 2016 heeft verweerder geconcludeerd dat geen sprake is van waarde van de houtopstanden voor het dorpsschoon. De te vellen bomen zijn geen onderdeel van een beschermd dorpsgezicht of onderdeel van een gemeentelijk- of rijksmonument. Er is evenmin sprake van natuurwaarde van de houtopstanden, aangezien tijdens inspectie geen zwaarwegende ecologische belangen zijn waargenomen. Volgens verweerder is wel deels sprake van landschappelijke waarde van de houtopstanden en van waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand. Ook is sprake van beeldbepalende waarde van de houtopstanden. Een deel van de te vellen bomen is echter onderstandig aan meer waardevolle exemplaren, is ziek of staat in de weg in verband met de bouw van een woning, garage en zwembad. Voor deze bomen wordt daarom een kapvergunning verleend. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat dankzij behoud van gezonde en waardevolle bomen en dankzij herplant van tenminste tien nieuwe bomen geen kaalslag optreedt. Dit maakt dat het groene karakter van de gronden niet onevenredig wordt aangetast en dat het toekomstbeeld representatief zal zijn voor het villagebied, aldus verweerder.
8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zijn besluit kunnen baseren op het rapport van de boomdeskundige. Niet gesteld of gebleken is dat dit rapport niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. De boomdeskundige heeft alle in de kapaanvraag genoemde bomen individueel geïnspecteerd en beoordeeld. Verzoekers hebben ook geen tegenrapport van een ter zake deskundige overgelegd waaruit blijkt dat de bevindingen van de boomdeskundige onjuist zijn. Dat een deel van de bomen waarop de kapvergunning ziet gezond is en/of een
rust- en schuilplaats biedt aan fauna,zoals verzoekers hebben aangevoerd, is dan ook niet gebleken.
9. Verweerder heeft de door de boomdeskundige vastgestelde waarden van de bomen afgezet tegen de belangen die met de kap zijn gemoeid en is tot de conclusie gekomen dat deze waarden niet van dien aard zijn dat de gevraagde kapvergunning moet worden geweigerd. De voorzieningenrechter acht de uitkomst van deze belangenafweging niet onredelijk. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat alleen de bomen die in slechte conditie verkeren of onderstandig zijn, mogen worden gekapt. Daarnaast blijft een aanzienlijk deel van de bomen op het perceel behouden, bevinden de te kappen bomen zich voor een groot deel op de achterzijde van het perceel en worden de nadelige effecten van de kap verminderd door de compenserende maatregel van de herplantplicht die aan de kapvergunning is verbonden. Aan de aantasting van de
beeldbepalende waarde van de houtopstand wordt dan ookin voldoende mate tegemoet gekomen.
10. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat de kapvergunning in bezwaar niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Veenendaal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Rasink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.