ECLI:NL:RBMNE:2016:4816

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
4656790
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over taxatiewaarde van een oldtimer en de gevolgen van schending van informatieplicht

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door mr. F.F. Darwinkel, een schadevergoeding van ASR Schadeverzekering N.V., vertegenwoordigd door mr. E.J.A.A. van Dal, naar aanleiding van een aanrijding met haar oldtimer, een Mercedes 280 SE uit 1978. De eiseres stelt dat de door een taxateur vastgestelde waarde van de auto, € 7.500,-, moet worden vergoed, terwijl ASR zich beroept op een lagere dagwaarde van € 1.000,-, vastgesteld na een inspectie door een andere expert. De procedure begint met een tussenvonnis van 27 januari 2016 en een comparitie op 30 juni 2016. De kantonrechter oordeelt dat ASR niet gebonden is aan de taxatie van de auto, omdat deze niet in redelijkheid tot de vastgestelde waarde heeft kunnen komen. De kantonrechter concludeert dat de eiseres haar informatieplicht niet heeft geschonden, en dat de aanrijding niet opzettelijk was. Echter, de vordering wordt afgewezen omdat de Mercedes op het moment van de schade niet op naam van eiseres stond, wat in strijd is met de polisvoorwaarden. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4656790 UC EXPL 15-19030 MEH/1029
Vonnis van 7 september 2016
in de zaak tussen
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
verder te noemen [eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. F.F. Darwinkel (werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand N.V.),
en
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen ASR,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.J.A.A. van Dal, advocaat te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 januari 2016;
  • de comparitie van 30 juni 2016 waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 16 oktober 2013 heeft de heer [A] met gesloten beurzen een Renault Kangoo bij [bedrijf 1] (welke onderneming gedreven wordt door [eiseresses] partner de heer [B] ) ingeruild tegen een Mercedes 280 SE uit 1978.
2.2.
Op 18 november 2013 heeft ing. [C] van [bedrijf 2] de waarde van de Mercedes op € 7.500,- getaxeerd. In zijn rapport schrijft [C] dat de auto een kilometerstand van 229.262 heeft en zich bevindt in een redelijke staat. Hij deelt de auto in kwaliteitsklasse C in. Hieronder wordt verstaan:

C. Goed
In ruim voldoende tot goede staat verkerende auto met kleine optische onvolkomenheden of technische veranderingen. De totale indruk is goed, wel zijn lichte gebruikssporen zichtbaar. Voor deelname aan het verkeer is de auto rijklaar.”
In de taxatie is ook vermeld:
“Motor: 6 cil. lijn, loopt goed, geen bijgeluiden
Versnellingsbak: 3 traps automaat, schakelt goed op en terug”
Verder staat in het taxatierapport:
Dit rapport dient uitsluitend ter bepaling van de waarde voor verzekeringsdoeleinden van het visueel getaxeerde motorvoertuig. (…) Het rapport is beslist géén technische keuring en kan daarom nooit als zodanig worden geïnterpreteerd. (…)”
2.3.
Op 20 december 2013 wordt de Mercedes op naam van [B] gezet. Op 4 januari 2014 vraagt [eiseres] via haar tussenpersoon [bedrijf 3] een verzekering aan bij ASR tegen wettelijke aansprakelijkheid en casco condities (allrisk). De Mercedes is met terugwerkende kracht per 27 december 2013 bij ASR verzekerd. Van de verzekeringsovereenkomst maken de Algemene voorwaarden Voordeelpakket (AVV) en de Voorwaarden verzekering Oldtimer Casco Allrisk (VVOCA) deel uit. Artikel 7 lid 1 AVV bepaalt onder meer:
“Vertrouwen is één van de uitgangspunten van verzekeren. Dit vertrouwen wordt soms misbruikt door fraude te plegen. Onder fraude verstaan wij:
- niet eerlijk vertellen wat er is gebeurd;
- (…)
- meer claimen dan de geleden schade;
- (…)”
Het tweede lid van dit artikel luidt:
“(…) Bij fraude nemen wij de volgende maatregelen:
- (…)
- wij vergoeden de schade niet (…);
- wij beëindigen de lopende verzekeringen en de klant die fraude heeft gepleegd, kan bij ons geen andere verzekeringen meer afsluiten.”
In artikel 4 lid 4 VVOCA is bepaald:
“Raakt de oldtimer beschadigd? En gebeurt dat in de eerste 36 maanden na de datum van het taxatierapport? Dan baseren wij de schadevergoeding op de taxatiewaarde van de oldtimer. (…)”
Artikel 5 lid 5 VVOCA bepaalt:
“Schade die door de bestuurder of de passagier met opzet wordt veroorzaakt of die door zijn bewuste roekeloosheid ontstaat, krijgt u niet vergoed. Net zoals schade die iemand met uw goedvinden veroorzaakt. Behalve als u kunt bewijzen dat u niets te verwijten valt.”
Artikel 5 lid 6 VVOCA bepaalt:
“Vertelt u opzettelijk niet de waarheid? Bent u opzettelijk niet volledig over een schade of een gebeurtenis? Of pleegt u fraude? Dan krijgt u geen schadevergoeding.”
In artikel 5 lid 15 VVOCA is bepaald:
“U krijgt geen schadevergoeding als uit het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) blijkt dat op het moment van de gebeurtenis het kenteken van de oldtimer niet op uw naam stond. Behalve als u ons hebt gemeld dat het kentekenbewijs op een andere naam stond en wij dat hebben geaccepteerd.”
Artikel 8 lid 4 VVOCA bepaalt:
“Wij verzekeren uw oldtimer op basis van de taxatiewaarde die u hebt opgegeven en die op het polisblad staat. Deze waarde hebt u overgenomen uit het taxatierapport.
Wij baseren de schadevergoeding op de taxatiewaarde. (…)”
In artikel 8 lid 11 VVOCA is bepaald:
“Wij vragen u om mee te werken. Dus:
- (…)
- u verleent uw volledige medewerking aan de afhandeling van de schade en onderzoeken. (…)”
2.4.
Op 26 februari 2014 wordt de Mercedes aangereden door een shovel die bestuurd werd door [D] . De aanrijding vond plaats op het bedrijfsterrein van [D] . Vervolgens heeft [bedrijf 4] in opdracht van ASR de Mercedes onderzocht. In haar expertiserapport van 11 april 2014 schrijft [bedrijf 4] onder meer:
“Op dinsdag 11 april 2014 bezochten wij [bedrijf 5] V.O.F. in [vestigingsplaats] en inspecteerden wij bovengenoemd voertuig (de Mercedes; toevoeging kantonrechter), met een afgelezen kilometerstand van 229.390 km. Het voertuig stond buiten geparkeerd en was in verband met de aanwezige schade aan de linker- en rechterzijde niet verplaatsbaar, alle vier de portieren waren door deze schade niet te openen.”
En:
“Tijdens het onderzoek hebben wij de lakdikte op meerdere plaatsen gemeten en gekeken welke plaatwerkdelen hersteld of vervangen zijn tijdens een reparatie.
Hierbij is het volgende gebleken:
Het voertuig is bijna geheel overgespoten, heeft rechts achter en aan de voorzijde schade gehad en vertoont forse roestvorming op diverse plaatsen. De dorpels en de binnenschermen vertonen doorgeroeste plaatsen, eveneens zijn er diverse roestschade reparaties te zien.
(…)
Tijdens de herstelwerkzaamheden aan de rechter achterzijde is het rechter achterscherm gedeeltelijk vervangen en hierbij voorzien van een plaatwerkdeel, welke op matige wijze is afgewerkt. Forse vervormingen in de kofferbodem zijn nog zichtbaar.
Roestvorming van binnenuit is duidelijk zichtbaar en het achterscherm is niet voldoende strak gemaakt.
De binnenschermen links en rechts onder de motorkap zijn al eens gerepareerd door middel van plaatjes er tegen aan te lassen, dit is niet goed afgewerkt en is wederom doorgeroest.
(…)
Beide dorpels vertonen grote doorroestgaten en zijn al eerder hersteld door plaatjes erop te lassen en door middel van plamuur.”
Verder schrijft [bedrijf 4] :
“Door ons verder geconstateerde punten zijn:
De voorbumper rechtsvoor vertoont roest en is ter plaatse zwart gespoten.
De uitlaat lekt, is dus niet gasdicht en verkeert in slechte staat, het uitlaatspruitstuk blijkt ook te lekken.
De radiateur vertoont lekkage.
(…)
Er is duidelijk zichtbare olielekkage van de motor aanwezig.
(…)
Wij hebben de motor ook gestart, deze blijkt zeer rauw te functioneren en diverse bijgeluiden te produceren. De motor verkeert derhalve in een slechte staat.”
[bedrijf 4] concludeert:
Gezien de huidige staat van de motor, het plaatwerk en het lakwerk is de waarde van onderhavig voertuig aanmerkelijk lager dan de in het taxatierapport genoemde waarde. Wij zijn van mening dat het op dit voertuig afgegeven taxatierapport dan ook niet overeenstemt met de werkelijke staat van het voertuig.”
2.5.
In het kader van voornoemd onderzoek heeft [bedrijf 4] ook gesproken met zowel [B] als [D] . [B] heeft op 24 maart 2014 schriftelijk verklaard:
“De Mercedes 280SE heb ik in 2013 in gebruikte staat gekocht. De auto was bij aankoop schadevrij. Ik heb de auto toen bij een particulier in Zwolle gekocht bij inruil van een paar oude bromfietsen en een auto. De auto (de Mercedes; toevoeging kantonrechter) heb ik eerst op bedrijfsnaam gezet en na twee maanden op eigen naam. (…)
Ik heb aan de Mercedes 280 weinig onderhoud verricht. Ik heb wel andere bougies erin gedraaid omdat de motor onregelmatig liep. Verder heb ik niets geks aan deze auto kunnen vinden. (…)
Ik heb de Mercedes in november 2013 laten taxeren door [bedrijf 2] in [vestigingsplaats] . Ik denk dat deze taxateur ongeveer 3 a 4 keer eerder een auto bij mij heeft getaxeerd. (…) De auto moest all risk verzekerd zijn en dus was een taxatie noodzakelijk. (…)
Ik heb na het in gebruik nemen van deze Mercedes geen schades gehad. Technisch was de auto in orde. Hij ging na loop van de tijd steeds beter lopen. (…)”
2.6.
In haar Rapport van onderzoek van 11 april 2014 schrijft [bedrijf 4] dat de huidige dagwaarde van de Mercedes, rekening houdend met de staat van de auto, € 1.000,- bedraagt.
2.7.
Vervolgens heeft [bedrijf 4] aanvullend onderzoek verricht. In dat kader heeft zij onder meer de vorige eigenaar van de Mercedes, [A] , gesproken. In het rapport van [bedrijf 4] van 5 mei 2014 is vermeld:
“Hij ( [A] ; toevoeging kantonrechter) had de auto van 20 maart 2012 tot 16 oktober 2013 in zijn bezit en op zijn naam. De auto was technisch in orde en werd door hemzelf onderhouden. De heer [A] gaf aan dat hij van beroep automonteur + APK keurmeester is. (…) Aan de wielkast van het achterwiel aan de rechterzijde was wat lichte roestvorming aanwezig, wat een normaal probleem bij deze type auto’s was. (…)
De koop geschiedde met een gesloten beurs. Wat de heer [A] voor zijn Mercedes had gekregen, wilde hij ons niet vertellen. Bij verkoop was de Mercedes schadevrij en technisch in orde. Dat de heer [A] bij de aankoop van de Renault Kangoo ook een aantal bromfietsen had overgenomen, klopte volgens hem niet. Van bromfietsen was hem niets bekend.
(…)
De heer [A] vertelde ons dat hij het taxatiebedrag van € 7.500,00 wel erg hoog vond. Uiteindelijk liet hij ons ontvallen dat een waarde van ongeveer € 3.000,00 a € 3.500,00 reëel was. (…)”
2.8.
In haar brief van 8 mei 2014 aan [eiseres] deelt ASR mee dat zij niet de door [bedrijf 2] getaxeerde waarde van € 7.500,- zal uitkeren, maar uitgaat van de door [bedrijf 4] vastgestelde dagwaarde van € 1.000,-. Zij schrijft:
“Vastgesteld kan worden dat de kilometerstand van de Mercedes ten tijde van de taxatie door [bedrijf 2] op 18 november 2013 229.262 bedroeg. Op de inspectiedatum van 11 maart 2014 was de kilometerstand 229.390. In de periode van 18 november 2013 tot 11 maart 2014 is dus met de Mercedes 128 kilometer gereden. Conclusie is dan, dat de staat en de conditie van de Mercedes op 18 november 2013 dezelfde was en is als op 11 maart 2014.
In tegenstelling tot het taxatierapport, waarin over de motor is opgenomen dat deze goed loopt en geen bijgeluiden geeft, blijkt na inspectie en een olieanalyse dat de motor in slechte staat verkeert. (…) De Mercedes is bijna in zijn geheel overgespoten, heeft rechtsachter en aan de voorzijde schade gehad en vertoont forse roestvorming op diverse plaatsen. (…) Kortom is ook de “uiterlijke” staat van de Mercedes niet overeenkomstig het taxatierapport.
Concluderend stelt a.s.r. dat de inhoud van het door u overgelegde taxatierapport bij het aangaan van de overeenkomst misleidend is. (…)
Wij zijn van mening dat a.s.r. door u, middels de taxatie, is misleid. Van uw partner, die eigenaar is van een autobedrijf, mag verwacht worden dat hij voldoende kennis heeft van “waarden” van voertuigen. De getaxeerde waarde is vele malen te hoog gebleken. U, dan wel uw partner moet dus hebben geweten dat de getaxeerde waarde van € 7.500,-- veel te hoog was. Gelet op de meest recentelijke gerechtelijk uitspraken over gebondenheid aan voortaxatie leidt de misleiding tot verval van recht. In deze kwestie gaan wij echter uit van de door de expert vastgestelde waarde.”
2.9.
Vervolgens is tussen partijen gecorrespondeerd waarbij [eiseres] aanspraak blijft maken op uitkering van de door [bedrijf 2] getaxeerde waarde.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na eisvermindering op de zitting veroordeling van ASR bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis aan haar te voldoen een bedrag van € 6.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente 1 juni 2014 tot de dag van algehele voldoening, alsmede veroordeling van ASR in de buitengerechtelijke kosten van € 712,50 en de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat ASR gehouden is artikel 4 lid 4 van de verzekeringsovereenkomst (in het bijzonder artikel 4 lid 4 VVOCA) na te komen en de door [bedrijf 2] getaxeerde waarde van € 7.500,- dient te vergoeden.
Zij betwist dat de taxatie te hoog is uitgevallen. Ter onderbouwing hiervan voert zij aan dat de aanrijding volgens [C] onmiskenbaar impact heeft op de staat van de auto, in die zin dat het goed mogelijk is dat daardoor de motor rauw functioneert en bijgeluiden produceert en dat de zichtbaarheid van roestvorming wordt vergroot. [eiseres] betrekt in dit verband ook de stelling dat zij in bewijsnood is komen te verkeren, omdat zij afstand heeft gedaan van de restanten van de Mercedes terwijl zij niet wist dat de taxatiewaarde volgens [bedrijf 4] te hoog was vastgesteld. Als zij dat had geweten, had zij geen afstand gedaan. Inmiddels zijn de restanten via [bedrijf 4] [...] verkocht.
Subsidiair stelt [eiseres] dat – als in rechte komt vast te staan dat de taxatie te hoog is uitgevallen – noch zij, noch haar partner daar weet van had. [eiseres] en [B] hebben geen verstand van oldtimers en het is daarom niet aan hen een taxateur tegen te spreken. Zij hebben geen bemoeienis gehad met de taxatie van de auto en hebben de hoogte van de taxatie niet beïnvloed, aldus [eiseres] .
3.3.
ASR heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. ASR baseert haar verweer – kort weergegeven – op het volgende.
Primair stelt ASR dat [eiseres] haar medewerkingsplicht, neergelegd in artikel 7 AVV en artikel 8 lid 11 VVOCA, heeft geschonden en onware opgave heeft gedaan, althans dat zij ASR heeft misleid zoals bedoeld in artikel 7 AVV, artikel 5 leden 5 en 6 VVOCA in samenhang met artikel 7:941 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit heeft zij gedaan door, ondanks te beschikken over specifieke wetenschap, geen informatie te geven over de aankoop van de Mercedes, onwaar te verklaren over de ingeruilde voertuigen en door na te laten de taxateur dan wel ASR in kennis te stellen van de slechte staat van de auto en een auto van zeer bedenkelijke waarde te verzekeren tegen cascocondities. Ter onderbouwing van dit verweer stelt ASR verder dat de aanrijding met de shovel onder bedenkelijke omstandigheden heeft plaatsgevonden. Ook wijst zij erop dat [eiseres] het grote verschil tussen de taxatiewaarde en de door [bedrijf 4] vastgestelde waarde niet kan verklaren en bovendien tegen beter weten in vasthoudt aan de waarde van € 7.500,-.
Deze omstandigheden zorgen er volgens ASR ook voor dat sprake is van bedrog aan de zijde van [eiseres] . Vanwege dit bedrog heeft ASR de taxatie van [bedrijf 2] in haar conclusie van antwoord vernietigd op de voet van artikel 3:44 lid 1, aanhef en onder 3 in samenhang met artikel 3:49 BW.
Subsidiair stelt ASR als verweer dat de taxatie zodanig bovenmatig is dat gebondenheid aan die taxatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Meer subsidiair voert ASR aan dat de Mercedes niet op [eiseresses] naam is gesteld, zodat zij ingevolge artikel 5 lid 14 VVOCA geen recht heeft op schadeloosstelling.
Tot slot betwist ASR de omvang van de vorderingen. [eiseres] heeft al € 1.000,- ontvangen (€ 600,- van ASR, € 250,- wrakschade en € 150,- eigen risico). Dat leidt er volgens ASR toe dat [eiseres] sowieso geen recht heeft op meer dan € 6.500,-, waarbij de wettelijke rente pas verschuldigd is vanaf 26 december 2014. Naar aanleiding hiervan heeft [eiseres] ter zitting haar eis verminderd tot € 6.500,- (zie hierboven onder 3.1.).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan zij hebben afgesproken welke waarde aangehouden zal worden voor het geval het verzekerde object (de Mercedes) wordt getroffen door een verzekerd evenement en [eiseres] een aanspraak op uitkering heeft (een getaxeerde polis). Niet in geschil is dat de schade waarop [eiseres] aanspraak maakt, in beginsel valt onder de dekking van de overeenkomst. Evenmin is de toepasselijkheid van de polisvoorwaarden punt van discussie.
De vraag die als eerste moet worden beantwoord is of er sprake is van een uitsluitingsgrond, op grond waarvan het recht op uitkering van [eiseres] is komen te vervallen. ASR is degene die zich op een uitsluitingsgrond beroept, hetgeen op grond van artikel 150 van het Burgerlijke Rechtsvordering met zich brengt dat op haar de stelplicht en de bewijslast daarvan rust.
4.2.
ASR roept de nodige uitsluitingsgronden in zonder overigens een helder onderscheid te maken: opzet, schending van de informatie- en medewerkingsplicht (mede door onware informatie te geven over de koop van de Mercedes), misleiding en bedrog.
Opzet
4.3.
Met haar stelling dat de aanrijding onder bedenkelijke omstandigheden heeft plaatsgevonden, heeft ASR kennelijk het oog op het bepaalde in artikel 7:952 BW in samenhang met artikel 5 lid 5 VVOCA. Op grond van deze artikelen is ASR niet gehouden tot uitkering als de schade opzettelijk is veroorzaakt.
Volgens haar is het bijzonder dat [D] de Mercedes met zijn shovel zo zwaar heeft beschadigd, terwijl de shovel zelf geen schade vertoonde. Verder is het opmerkelijk dat [D] de gestelde aanraking met de Mercedes in een laat stadium heeft ontdekt, aldus ASR. Ook zet zij vraagtekens bij het feit dat [D] in het donker (namelijk op 26 februari 2014 om 20.15 uur) met een behoorlijke vaart achteruit gereden is.
4.4.
[D] heeft op 26 maart 2014 tegenover [bedrijf 4] schriftelijk het volgende verklaard:
“Op 26 februari 2014, in de avond had [voornaam van B] ( [B] ; toevoeging kantonrechter) mij gebeld met de vraag of hij een trilplaats van mij kon lenen. (…)
Op het terrein zou ik met mijn shovel de trilplaats oppakken en deze op mijn eigen aanhangwagen zetten. Dan zou [voornaam van B] de aanhangwagen aan zijn Mercedes koppelen en meenemen. (…)
Voordat ik met de shovel de trilplaats wilde oppakken die naast een container stond gestald, draaide ik de shovel achteruit om te keren. Ik had de Mercedes in het geheel niet zien staan. (…)
Op het moment dat ik achteruit reed, merkte ik dat ik ergens tegenaan reed met de achterzijde van de shovel. Aan de achterzijde van de shovel steekt een flinke kogel van ongeveer 20 centimeter uit. Na de klap keek ik achterom en zag tot mijn schrik dat ik de Mercedes van [voornaam van B] had geraakt.
Ik had met de achterzijde van de shovel tegen de bestuurderszijde van de Mercedes gereden. Door de klap was de rechterzijde van de Mercedes tegen een container aangekomen. De auto had hierdoor flinke schade. (…)
De aanrijding vond omstreeks 20.15 uur plaats. Het was al schemerig en droog weer. Het terrein is niet verlicht. (…)
De shovel heeft geen schade door de aanrijding opgelopen. Misschien alleen wat verf van de achterzijde bekrast maar verder ook niet. De achterzijde van de shovel is van staal.”
[B] heeft op 24 maart 2014 schriftelijk over het voorval verklaard:
“Ik stond schuin achter de auto nabij de aanhangwagen. Hoe het gebeurde weet ik niet maar ik zag dat [voornaam van D] ( [D] ; toevoeging kantonrechter) nogal snelheid had op het moment dat hij achteruit reed. Ik weet niet meer of hij de trilplaats al op de vork had zitten. Ik zie tot mijn verbazing dat [voornaam van D] met de shovel achteruit tegen de linker zijkant van de Mercedes rijdt. Ik zag dat hij de auto opduwde tegen de naast de auto staande container. Ik zag dat er een flinke deuk in het linker voorportier zat en ook aan de rechter zijde. Het was donker dus ik kon de schade niet goed zien.”
4.5.
De kantonrechter heeft geen reden te twijfelen aan het waarheidsgehalte van bovengenoemde verklaringen. Uit die verklaringen kan niet worden afgeleid dat de Mercedes met opzet is beschadigd. Overigens impliceert opzet aan de kant van [D] nog geen betrokkenheid van [B] . Eerder lijkt sprake te zijn van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Dat de shovel niet of niet noemenswaardig is beschadigd en de Mercedes wel, is gezien het verschil in omvang en massa tussen beide voertuigen evenmin opmerkelijk.
Het (impliciete) beroep van ASR op het bepaalde in artikel 7:952 BW in samenhang met artikel 5 lid 5 VVOCA slaagt dan ook niet. Dat [B] in het verleden betrokken is geweest bij een strafbaar feit (uit zijn tijdens de comparitie gegeven toelichting blijkt dat [eiseres] ooit een café heeft gehad en dat [B] zich genoodzaakt zag een klant met de nodige fysieke overredingskracht de deur uit te werken), maakt dit oordeel niet anders.
Informatie- en medewerkingsplicht
4.6.
Op grond van artikel 7:941 lid 2 BW is [eiseres] verplicht binnen redelijke termijn ASR alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor ASR van belang zijn om haar uitkeringsplicht te beoordelen. Deze verplichting is ook neergelegd in artikel 7 VVA en artikel 8 lid 11 VVOCA. Uit artikel 7:941 lid 3 BW volgt dat ASR gerechtigd is de uitkering te verminderen, wanneer [eiseres] deze verplichting niet is nagekomen.
Op grond van het vijfde lid van artikel 7:941 BW vervalt het recht op uitkering zelfs als de verzekeringnemer deze informatie- of medewerkingsplicht niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt.
Volgens ASR heeft [eiseres] onware opgave gedaan en is ook sprake van misleiding en bedrog aan haar zijde. Daarmee heeft ASR kennelijk het oog op voornoemde artikelleden. Tijdens de zitting is namens ASR aangevoerd dat zij op grond van de handelwijze van [eiseres] had kunnen besluiten helemaal niet tot uitkering over te gaan, maar dat zij dat in dit geval te ver vindt gaan.
4.7.
Ziet de kantonrechter het goed, dan baseert ASR haar stellingen op de volgende omstandigheden: (i) een voertuig van zeer beperkte waarde wordt tegen cascocondities verzekerd, (ii) [eiseres] en [B] hebben nagelaten de taxateur dan wel ASR in kennis te stellen van het feit dat de Mercedes zich in zeer slechte staat bevond en (iii) [eiseres] en [B] hebben onwaar verklaard over de ingeruilde voertuigen. De eerste twee omstandigheden veronderstellen dat [eiseres] wist dat de Mercedes zich in zeer slechte staat bevond.
4.8.
De kantonrechter stelt voorop dat mogelijk onware mededelingen door [B] niet zonder meer aan [eiseres] kunnen worden tegengeworpen. [B] is geen partij bij de verzekeringsovereenkomst tussen [eiseres] en ASR, zodat op hem uit dien hoofde geen verplichtingen rusten. Voor zover ASR bedoelt te zeggen dat wetenschap bij [B] over de omstandigheden waaronder de Mercedes is gekocht en over de staat van die auto aan [eiseres] moet worden toegerekend, is de kantonrechter van oordeel dat zij daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangedragen.
Hier komt overigens bij dat zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet is in te zien waarom [eiseres] – aannemende dat zij voornoemde wetenschap had – de taxateur daarover zou moeten informeren. Het is de taak van een taxateur, die geacht wordt over gedegen kennis te beschikken van de autobranche en autotechniek, zelfstandig en naar beste weten de waarde van een auto te bepalen door deze auto zelf te beoordelen. In het onderhavige geval blijkt ook dat [C] de Mercedes visueel heeft geïnspecteerd en foto’s heeft gemaakt. Uit het feit dat in zijn rapport is vermeld dat de automatische versnellingsbak goed op- en terugschakelt, moet worden afgeleid dat hij ook met de auto heeft gereden. Het is naar het oordeel van de kantonrechter onder deze omstandigheden niet aannemelijk dat het niet geven van informatie door [eiseres] de taxatie door [C] heeft beïnvloed. Overigens is ook uit niets gebleken dat [C] heeft gevraagd naar de koopprijs van de auto, zodat aangenomen moet worden dat deze prijs geen wezenlijke invloed heeft op de taxatiewaarde.
4.9.
De conclusie luidt dan ook dat niet gezegd kan worden dat [eiseres] haar meldings- en inlichtingenplicht heeft geschonden, zodat het beroep van ASR op het bepaalde in artikel 7:941 BW niet slaagt.
Gebondenheid aan voortaxatie
4.10.
Resteert de vraag of ASR gehouden is aan de voortaxatie van [C] . In haar conclusie van antwoord heeft ASR deze voortaxatie, die een vaststellingsovereenkomst vormt in de zin van artikel 7:900 BW, buitengerechtelijk ontbonden wegens bedrog aan de zijde van [eiseres] (zie r.o. 3.3.). Nog los van de omstandigheid dat ASR geen partij is bij deze taxatie, is hierboven al geoordeeld dat zij onvoldoende omstandigheden gesteld heeft om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van bedrog aan de zijde van [eiseres] .
4.11.
ASR stelt ook als verweer dat gebondenheid aan de voortaxatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 7:904 lid 1 BW. Zij stelt daartoe dat sprake is van ernstige gebreken in de beslissing (de voortaxatie) van [C] . [C] had – gelet op de door [bedrijf 4] vastgestelde feiten – niet kunnen en mogen komen tot een taxatie van € 7.500. Hij heeft door bovenmatig te taxeren niet gehandeld als een redelijk handelend en redelijk bekwaam taxateur, aldus ASR.
4.12.
Weliswaar biedt de regeling van artikel 7:904 BW meer ruimte dan voorheen het geval was bij artikel 275 van het Wetboek van Koophandel, maar nog steeds geldt dat niet snel de binding aan een voortaxatie kan worden ontnomen vanwege het er achter stekende oogmerk van scheppen van zekerheid. Anders gezegd: de rechter dient terughoudendheid te betrachten bij het opheffen van de gebondenheid aan een dergelijke taxatie. Hij dient hierbij marginaal te toetsen: een vaststellingsovereenkomst is slechts aantastbaar als de beslissende persoon (hier [C] ), alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, in redelijkheid niet tot die beslissing heeft kunnen komen.
4.13.
Volgens ASR wijkt de staat van de Mercedes ten tijde van het onderzoek door [bedrijf 4] niet wezenlijk af van de staat waarin deze zich tijdens de voortaxatie bevond, behalve dan voor zover het de door de aanrijding veroorzaakte schade betreft. Dit standpunt is niet door [eiseres] betwist. Uit het rapport van [bedrijf 4] blijkt, samengevat, dat de Mercedes een aanzienlijke mate van roestvorming heeft (waaronder op dragende delen als de dorpels), reparaties slecht zijn uitgevoerd, de uitlaat lekt en dat de motor slecht functioneert.
Volgens [eiseres] is de taxatie door [C] geen technische keuring, maar dient deze slechts verzekeringsdoeleinden. Verder voert zij aan dat de aanrijding volgens [C] onmiskenbaar een impact heeft gehad op de auto. Het is volgens haar heel goed mogelijk dat de motor door die aanrijding rauw functioneert en diverse bijgeluiden produceert en dat de zichtbaarheid van roestvorming is vergroot.
4.14.
Juist is dat een taxateur van oldtimers niet uitsluitend op technische zaken let. Zo wordt de waarde van een oldtimer mede bepaald door de mate van originaliteit. Dat laat naar het oordeel van de kantonrechter onverlet dat een taxateur een reële waarde moet vaststellen. Bij het vaststellen van deze waarde speelt de technische staat waarin de auto zich bevindt, uiteraard ook een belangrijke rol.
De kantonrechter stelt vast dat een grote discrepantie bestaat tussen de waarnemingen van [bedrijf 4] en de taxatie door [C] . Verder kan de aanrijding geen afdoende verklaring zijn voor bepaalde gebreken (zoals de lekke uitlaat), zodat moet worden aangenomen dat deze gebreken ook al voor de aanrijding aanwezig waren. Indien en voor zover het al zo zou zijn dat de aanrijding de zichtbaarheid van roestvorming heeft vergroot (hetgeen bij roestvorming in de kofferbak (zie r.o. 2.4.) overigens niet direct voor de hand ligt), volgt daaruit dat die roestvorming ook aanwezig moet zijn geweest op het moment van de voortaxatie en dat deze niet door [C] is ontdekt. Deze omstandigheden in hun onderlinge verband beziend, is de kantonrechter van oordeel dat [C] in redelijkheid niet tot een taxatie van € 7.500 heeft kunnen komen. Dit oordeel brengt met zich dat ASR aan deze taxatie niet gebonden is.
Tenaamstelling
4.15.
Tot slot voert ASR aan dat de vorderingen moeten worden afgewezen, omdat de Mercedes niet op naam van [eiseres] staat. Dit verweer slaagt ook.
Op grond van artikel 5 lid 15 VVOCA heeft een verzekerde geen recht op schadevergoeding als de oldtimer op het moment van de gebeurtenis (het schadeveroorzakende feit) niet op diens naam is gesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat de Mercedes op 26 februari 2014 niet op [eiseresses] naam gesteld was.
Conclusie
4.16.
Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ASR worden begroot op € 500,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 250,00).
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van ASR, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 500,00 aan salaris gemachtigde;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.