4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De redengevende feiten en omstandigheden die tot deze conclusie leiden zijn de volgende.
Bewijsmiddelen
In een proces-verbaal van bevindingen is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende opgenomen:
Op 19 maart 2016 werden wij verzocht te gaan naar het Kardinaal Alfrinkplein (de rechtbank begrijpt: te Utrecht). Hier zou een eenzijdige aanrijding, met een auto tegen een boom aan, hebben plaatsgevonden. Omstreeks 05.03 uur waren collega en ik ter plaatse op het Kardinaal Alfrinkplein. Ik zag dat er een Mercedes, kenteken [kenteken] , frontaal tegen een boom stond, in de groenstrook op de rotonde. Op het moment dat ik ter plaatse kwam, zag ik dat er ongeveer 5 tot 7 mensen in de groenstrook van de rotonde stonden. In het voertuig trof ik 2 slachtoffers aan. Op de achterbank lag een meisje, later bekend als [slachtoffer] , dat ongecontroleerde bewegingen maakte. Ik kreeg geen reactie op pijnprikkels en op aanspreken. Pupillen reageerden niet op licht van mijn zaklamp. Ze maakte onsamenhangende, kermende geluiden. Er zat een veiligheidsgordel rond haar lichaam, haar buik. Op de bijrijdersstoel trof ik een jongen, later bekend als [verdachte] . Ik hoorde een jongen met een baard zeggen dat hij in het voertuig had gezeten. Hij stond op drie meter afstand van het voertuig. Ik heb ook hem de cautie medegedeeld en hem gevraagd of hij als bestuurder had opgetreden. Ik hoorde hem zeggen “Ik weet niet meer waar ik zat, maar ik heb niet gereden.”
In een proces-verbaal van voorgeleiding is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende opgenomen:
Op 19 maart 2016 werd voor mij geleid de verdachte: [verdachte] . Ik heb de verdachte gevorderd mee te werken aan een bloedproef. De verdachte gaf aan geen toestemming te geven voor het afnemen van bloed.
Uit een overlijdensakte blijkt [slachtoffer] op 19 maart 2016 te zijn overleden.
In een verslag van de GGD-arts is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende opgemerkt:
Identiteit stoffelijk overschot: [slachtoffer] .
Niet natuurlijk overlijden van [slachtoffer] op 19 maart 2016 om 7.01 uur, bij thoracotomie verscheidene bloedingen gezien uit de grote vaten, mogelijk ontstaan door snelle deceleratie of stomp uitwendig geweld. Verwondingen borst zijn genoeg om eraan te overlijden.”
In een proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende opgemerkt:
Wij hebben onderzoek gedaan naar het hierna beschreven verkeersongeval. Bij dit ongeval was het volgende voertuig betrokken: Mercedes, kenteken [kenteken] . De bestuurder van de Mercedes reed over de Biltse Rading te Utrecht, komende uit de richting van de
rijksweg A27 en gaande in de richting van Utrecht. Op het Kardinaal Alfrinkplein te Utrecht, raakte de bestuurder van de Mercedes kennelijk de controle over zijn voertuig kwijt. Hierdoor botste hij achtereenvolgens tegen een paal van de verkeersregelinstallatie, schampte twee bomen en kwam uiteindelijk tot stilstand tegen een boom op het verkeersplein. Wij zagen dat de bebouwde kom van de gemeente Utrecht ongeveer 200 meter na het kruispunt bij de A27 begon. De borden gaven een maximumsnelheid aan van 70 km/h. Op ± 50 m voor het Kardinaal Alfrinkplein zagen wij dat er aan de linker- en rechterzijde van de rijbaan borden waren geplaatst. Die borden gaven een maximum toegestane snelheid van 50 km/h aan. Op ongeveer 7,9 meter voor de stopstreep zagen wij een bandenspoor op het linker voorsorteervak. Wij zagen dat het bandenspoor een lengte had van ongeveer 10,6 meter. Wij zagen dat het spoor in een boog was afgetekend en eindigde bij de linker trottoirband van de rijbaan. Wij zagen op de trottoirband krassen en zwarte vegen. Wij zagen dat het spoor in de berm langs de paal van een verkeerslicht was afgetekend. Wij zagen dat de paal scheef stond en dat die aan de onderzijde was beschadigd. Wij zagen dat twee lampen van het verkeerslicht waren beschadigd. Parallel aan het eerste bandenspoor zagen wij rechts daarvan een tweede bandenspoor. Wij zagen dat dit bandenspoor ongeveer 1,7 meter voorbij de stopstreep begon op de rijstrook voorbij het linker voorsorteervak. Wij zagen dat dit spoor ongeveer 17,8 lang was en eindigde bij de trottoirband op het midden van het verkeersplein. Wij zagen in het spoor, haaks op de lengterichting, krasjes. Wij zagen dat de twee bandensporen op het wegdek eindigden op de trottoirband van het verkeersplein.
Wij zagen op de trottoirbanden krassen en zwarte vegen. Wij zagen dat de bandensporen verder waren afgetekend in de berm van het verkeersplein. Wij zagen dat het spoor in de berm ongeveer 23,8 meter lang was. Wij zagen dat de Mercedes op het einde van het spoor tegen een boom stilstond op zijn eindpositie. Wij zagen dat direct links en rechts van het spoor in de berm in het totaal twee bomen stonden. Wij zagen dat de bast van die twee bomen aan de onderzijde was beschadigd. Wij zagen dat de Mercedes met de voorzijde tegen de boom stond. Wij zagen dat de Mercedes aan de voorzijde ernstig was beschadigd.
In een proces-verbaal van onderzoek naar de werking van verkeersregelinstallaties is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende opgenomen:
Op basis van het validatieonderzoek kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat de snelheid van de Mercedes moet hebben
gelegen tussen de 99 km/h en 110 km/h. In dat traject is er echter sprake van twee verschillende snelheidsregimes (70 km/h en 50 km/h). In het traject waar de borden waren geplaatst met daarop 50 km/h (zie proces-verbaal van ongevalsanalyse) lag de gevalideerde gemiddelde snelheid tussen de 88 km/h en 116 km/h.
In een proces-verbaal van sporenonderzoek is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven het volgende opgenomen.
Op 20 maart 2016 werd door ons een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een verkeersongeval met dodelijke afloop dat plaatsvond op zaterdag 19 maart 2016.
Verdachte : [verdachte] .
Wij zagen dat het voertuig een grijze Mercedes-Benz betrof met het kenteken [kenteken] .
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering
en/of nader onderzoek veiliggesteld:
SIN: AAHX74O7NL
Object: Airbag
Merk/type: Airbag Stuur
SIN: AAHX7 41 ONL
Object: Airbag
Merk/type: Airbag bijrijderszijde
In een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende opgemerkt:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAHX74O7NL#01 bloedspoor van nabij de rand van een airbag (bestuurderszijde);
MHX74O7NL#02 bemonstering van het middendeel van een airbag (bestuurderszijde);
AAHX741ONL#01 bemonstering van het middendeel van een airbag (passagierszijde);
SIN Beschrijving Matchkans DNA-profiel
AAHX74O7NL#01 DNA-profiel van een man kleiner dan 1 op 1 miljard
met bloed - verdachte [verdachte]
AAHX74O7NL#02 DNA-mengprofiel van minimaal niet berekend
drie personen
- verdachte [verdachte]
- minimaal twee onbekende personen
AAHX741ONL#01 DNA-mengproflel van minimaal niet berekend
drie personen
- verdachte [A] .
-minimaal 2 onbekende personen
Door [A] is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende verklaard:
[verdachte] heeft gereden terug naar Utrecht. Ik weet niets van de aanrijding, alleen dat we tegen een boom zijn aangereden. Na de klap ben ik uitgestapt aan de rechterzijde. [verdachte] zat op de bestuurdersstoel. Hij is volgens mij uitgestapt. Ik zag dat hij om de auto heen liep en dat hij op de passagiersstoel ging zitten.
Door [A] is verder nog – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende verklaard:
V: Heb jij kennis van zaken die wij kunnen onderzoeken waaruit vast komt te staan dat jij
op de bijrijdersstoel zat ten tijde van het ongeval?
A: Ja, ik heb geen foto van mezelf maar ik heb een foto gemaakt van de rode aansteker.
Die aansteker die heb ik gehad van een meisje en daar heb ik een foto van gemaakt dat
ik hem vasthield.
Door verdachte is voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende verklaard:
0: [A] heeft verklaard dat jullie samen naar Leerdam zijn gegaan om daar de auto te
wisselen bij jou zus. En dat hij reed. Dat jullie daar een auto hebben gewisseld. En dat hij toen met jou naar Eindhoven is gereden naar het huis van [slachtoffer] .
0: Dat jullie haar daar hebben opgehaald en dat hij toen met jou en met [slachtoffer] naar Rotterdam is gereden.
V: Klopt dat?
A: Dat klopt.
V: Hij heeft ook verklaard dat zij naar Rotterdam is gereden met jullie. En dat jullie daar wat hebben gedronken in Rotterdam. Mijn vraag is, wat heb je daarop te verklaren?
A: Vanaf daar is het niet meer duidelijk. Dan bedoel ik dus dat ik dronken was en vanaf daar het niet meer helder weet.
0: Je weet nog dat je daar wat hebt gedronken.
A: Jazeker.
V: En wat heb je toen gedronken?
A: Wodka.
In een proces-verbaal van snelheidsberekening is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende gerelateerd:
Mobiele telefoon van [A] . In de extractie werden meerdere afbeeldingen aangetroffen van een hand die een sigaret vasthield tussen middelvinger en wijsvinger met daarop een rode aansteker. De betreffende vijf foto’s waren gemaakt op 19-3-2016 tussen 03:33:34 uur (UTC+0) en 03:34:48 uur (UTC+0). Bij deze foto’s bleek een GPS locatie opgeslagen te zijn. Gecorrigeerd naar UTC+1, waren deze foto’s genomen tussen 04:33:34 uur en 04:34:48 uur. Ik voerde de locatie van één van de foto’s in Google Maps in. Ik zag dat dit een locatie betrof langs de A12 bij Bodegraven. De ligging naast de rijksweg heeft nagenoeg zeker te maken met de onnauwkeurigheid van de GPS registratie van het telefoontoestel. De locatie van een andere afbeelding bleek op de zuidelijke rijbaan van de A12 gelegen, eveneens ter hoogte van Bodegraven.
Uit de registratie van de RDW blijkt dat het rijbewijs van verdachte ongeldig is met ingang van 11 december 2015.
Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Bewijsoverweging
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte schuld heeft gehad aan dit verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of verdachte de bestuurder was van de personenauto waarmee het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank dient die vraag bevestigend te worden beantwoord. De navolgende omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, zoals die naar voren zijn gekomen uit voornoemde bewijsmiddelen, zijn daarvoor van belang.
Vastgesteld kan worden dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. [slachtoffer] bevond zich op de achterbank en kan dus niet de bestuurder zijn geweest. De enige twee andere inzittenden in de Mercedes waren verdachte en [A] . Eén van hen is dus de bestuurder geweest.
Verdachte herinnert zich niet of hij de bestuurder van de Mercedes is geweest. [A] heeft van meet af aan verklaard dat verdachte de auto heeft bestuurd. Volgens [A] is verdachte, nadat zij tegen de boom tot stilstand waren gekomen, uitgestapt, naar de passagierszijde gelopen en op de passagiersstoel gaan zitten. [A] is uitgestapt en aan de passagierszijde van de auto blijven staan.
De rechtbank acht de verklaring van [A] betrouwbaar en is van oordeel dat de verklaring ook ondersteuning vindt in de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat [A] bij de politie heeft verklaard dat hij tijdens de autorit van Rotterdam naar Utrecht als bijrijder met de telefoon in zijn ene hand foto’s heeft gemaakt van een rode aansteker die hij in zijn andere hand hield, welke foto’s hij vervolgens heeft verstuurd naar een meisje van wie hij deze aansteker had gekregen. In de telefoon van [A] zijn ook daadwerkelijk foto’s aangetroffen van een rode aansteker, waarbij uit de gegevens van deze telefoon blijkt dat deze foto’s ongeveer 20 minuten voorafgaand aan het ongeval zijn gemaakt op locaties op de snelweg A12 tussen Rotterdam en Utrecht. Daarnaast is op de bestuurdersairbag celmateriaal aangetroffen dat een mengprofiel opleverde waarvan verdachte als één van de mogelijke donoren van het celmateriaal wordt genoemd. Het celmateriaal op de passagiersairbag leverde een mengprofiel op waarbij [A] als één van de mogelijke donoren van het celmateriaal wordt genoemd. Voor deze overeenkomsten is door het NFI geen matchkans berekend. In algemene zin betekent dit dat de bewijswaarde van deze beide DNA-profielen niet vastgesteld kan worden. In dit geval zijn de DNA-sporen echter aangetroffen in een gesloten setting van de desbetreffende auto, in die zin dat vaststaat dat alleen verdachte, [A] en [slachtoffer] zich ten tijde van het ongeval in de auto bevonden. Onder die omstandigheden staat voor de rechtbank vast dat het DNA dat volgens het NFI van verdachte en [A] in de mengprofielen is aangetroffen ook daadwerkelijk van hen afkomstig is. De aangetroffen sporen sluiten met andere woorden geheel aan bij het door [A] geschetste scenario dat verdachte bestuurder is geweest en hijzelf bijrijder.
Tot slot verdient opmerking dat de verklaring van [A] , anders dan de verdediging heeft betoogd, niet wordt tegengesproken door hetgeen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard. Deze getuigen hebben beiden verklaard dat zij [A] staand naast de auto en verdachte zittend op de passagiersstoel hebben aangetroffen. Eén van de getuigen, heeft verklaard dat verdachte de gordel van de passagiersstoel om had. Uit de door hen afgelegde verklaringen en de door hen gemaakte schets van de locatie ter plekke leidt de rechtbank af dat het enige tijd moet hebben gekost voordat zij zicht kregen op de auto en, vervolgens, de plaats van het ongeval hebben bereikt. De verklaringen van deze getuigen sluiten dus niet uit dat verdachte in dit tijdsbestek de auto heeft verlaten, op de bijrijdersstoel heeft plaatsgenomen en daar vervolgens de gordel heeft omgedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het gezien deze feiten en omstandigheden niet anders zijn dan dat verdachte degene was die de personenauto bestuurde.
Roekeloosheid?
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. In dit verband volstaat doorgaans niet de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in artikel 175, derde lid, Wegenverkeerswet 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. Met andere woorden: de omstandigheden dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een alcoholonderzoek en dat hij de maximum toegestane snelheid fors heeft overschreden, kunnen op zich niet redengevend zijn voor de conclusie dat hij roekeloos heeft gehandeld. Ook overigens zijn dergelijke feiten en omstandigheden de rechtbank niet gebleken. Verdachte heeft ontegenzeggelijk zeer onverantwoord gereden, maar uit de inhoud van het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden afgeleid dat sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 in verbinding met artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte zal van dit onderdeel van het ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Zeer onvoorzichtig
Vaststaat dat de Mercedes met een veel hogere snelheid dan plaatselijk was toegestaan heeft gereden, tegen een stoeprand is gereden, een verkeerslicht heeft geraakt, tegen de zijkant van twee bomen is gereden en ten slotte frontaal tegen een andere boom tot stilstand is gekomen. Ook staat vast dat verdachte voordat hij in de auto is gestapt alcohol heeft gedronken. Het alcoholgebruik zal zijn oplettendheid nadelig hebben beïnvloed en ertoe hebben geleid dat hij onvoldoende voorzichtigheid in het verkeer in acht heeft genomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het gebruik van alcoholhoudende drank het reactie- en waarnemingsvermogen afnemen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat sprake is van rijgedrag dat niet voldoet aan datgene wat gemiddeld genomen van een bestuurder zoals verdachte mag worden verwacht. Het gedrag kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig rijgedrag dat verwijtbaar is. Daarmee is sprake van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.