ECLI:NL:RBMNE:2016:4763

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
C/16/406837 / HA ZA 15-1043
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over wanprestatie en openstaande facturen tussen interim-manager en opdrachtgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2016 een tussenbeschikking uitgesproken in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiseres, een interim-manager, vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde opdrachtgever. De eiseres vordert betaling van openstaande facturen, terwijl de gedaagde in reconventie een verklaring voor recht vordert dat de managementovereenkomst is ontbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres werkzaamheden heeft verricht op het gebied van interim-management en advies, maar dat de gedaagde stelt dat de eiseres haar verplichtingen niet is nagekomen, wat zou leiden tot wanprestatie. De rechtbank heeft de gedaagde opgedragen bewijs te leveren van de gestelde wanprestatie door de interim-manager, waaronder het gebruik van financiële middelen voor persoonlijke doeleinden en het onverantwoord factureren van uren. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de eiseres in conventie en de gedaagde in reconventie besproken, waarbij de rechtbank in overweging heeft genomen dat de managementovereenkomst mogelijk is ontbonden op basis van de prestaties van de interim-manager. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beoordeling van de vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/406837 / HA ZA 15-1043
Vonnis van 24 augustus 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E. Koekoek te Barneveld,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.J. van der Hauw te Tiel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het tussenvonnis van 24 februari 2016,
­ de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende vermeerdering van eis in conventie,
­ het proces-verbaal van comparitie van 27 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een winkel voor woninginrichting en projectstoffering, die wordt geleid door de heer [A] en zijn echtgenote. [eiseres] heeft voor [gedaagde] advieswerkzaamheden verricht en daarnaast werkzaamheden op het gebied van interim-management. Zij heeft daarvoor haar directeur de heer [B] aan [gedaagde] beschikbaar gesteld.
2.2.
Partijen hebben hun verplichtingen over en weer eerst vastgelegd in een overeenkomst van 22 juni 2015 (hierna: de eerste overeenkomst). Daarin staat het volgende.

[eiseres] B.V. is beschikbaar voor adviezen op bancair en financieel gebied. In het kort geven wij de uitgangspunten van onze werkzaamheden en dienstverlening weer:
­
Het realiseren van een herfinanciering van het eigen woonhuis tegen een rente percentage van maximaal 2.7 %
­
Het fungeren als contactpersoon voor Crediteuren zodat er geen communicatie stress ontstaat.
­
De liquiditeitspositie op zeer korte termijn verstevigen en het creëren van financiële ruimte tot een bedrag van ca euro 30.000,-
­
Onderhandelen met Crediteuren omtrent de voorwaarden waaronder bedragen uitstaan.
­
De cashflow positie op een dermate goed niveau plaatsen dat er een degelijk werkkapitaal voor handen is.
Uitvoeringsoverzicht
De werkzaamheden laten zich niet in detail beschrijven, en zullen in de loop van de tijd ontstaan. Derhalve zal ondergetekende minimaal een dagdeel per week aanwezig zijn voor het onderhouden van de Crediteuren en zal er dagelijks (telefonisch) overleg zijn.
[…]
Wij zullen de volgende tarieven hanteren.
Met betrekking tot alle onderdelen:Startfee excl. 21% BTW : € 3.750,-
Succesfee excl. 21% BTW : 3.750,-
Facturatie (Startfee) zal geschieden bij ondertekening van deze opdrachtbevestiging; Na het resulteren van bovengenoemde items zal de Succesfee in rekening worden gebracht.
Mocht onverhoopt door welke omstandigheid dan ook bovenstaande items niet tot een positief resultaat worden gebracht dan volgt een creditering van 50% van de Startfee.
[…]
­
Looptijd onderhavige contract zal bedragen een kwartaal.
­
[…]
­
Bij het zg non resultaat zal er creditering plaatsvinden van de start fee conform contract binnen een tijdsbestek van 4 maanden
2.3.
[eiseres] heeft aan [gedaagde] als startfee van de eerste overeenkomst € 3.750,- exclusief btw in rekening gebracht. [gedaagde] heeft dit bedrag betaald.
2.4.
Op 21 juli 2015 hebben partijen een tweede overeenkomst gesloten (hierna: de managementovereenkomst). Daarin staat het volgende.

In aanmerking nemende:
­
dat [gedaagde] op 22/24 juni 2015 aan [eiseres] opdracht heeft gegeven […]
­
[…]
­
dat thans reeds gebleken is dat de opdracht te beperkt is het einddoel te bereiken, te weten naast het herstellen van de liquiditeit ook het komen tot een taakverdeling zoals is vastgelegd in bijgaand overzicht;
­
dat partijen daarom hebben besloten om, onder onverkorte handhaving van de opdracht, ook te komen tot een interimmanagement overeenkomst;
[…]
Artikel 1: managementdiensten
Met ingang van 1 juli 2015 is [eiseres] belast met het interimmanagement van [gedaagde] .
[…]
[eiseres] zal hiertoe haar directeur, de heer [B] , op maandag-, dinsdag- en woensdagmiddag ter beschikking stellen van [gedaagde] teneinde deze directeur met het voormelde management te belasten.
[…]
Artikel 3: vergoeding
Management-B.V. ontvangt ter zake van de door haar verrichte werkzaamheden een managementvergoeding van € 75,-/hr per maand te maximaliseren exclusief omzetbelasting. In deze vergoeding zijn alle kosten begrepen zoals, doch niet uitsluitend, reis- en verblijfkosten.
De vergoeding zal maandelijks achteraf door [eiseres] aan de [gedaagde] worden gefactureerd, welke facturen door de [gedaagde] binnen 10 dagen na factuurdatum worden voldaan.
[…]
Artikel 4: duur, beëindiging
Deze overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.
Ieder der partijen heeft het recht deze overeenkomst door opzegging te beëindigen tegen het einde van een kalendermaand, met inachtneming van een opzegtermijn van 1 maand.
Partijen zijn gerechtigd de overeenkomst met onmiddellijke ingang zonder nadere ingebrekestelling en zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst of tot enige schadeloosstelling te zijn gehouden door middel van schriftelijke kennisgeving te beëindigen, in geval van:
[…]
c. kennelijke wanprestatie, bij langdurige afwezigheid of het niet meer beschikbaar zijn van de door [eiseres] ter beschikking gestelde natuurlijke persoon.
2.5.
In een e-mail van het accountantskantoor [naam accountantskantoor] van [gedaagde] aan [B] en [A] van 8 oktober 2015 staat het volgende:

Uiteraard wil ik de kosten van [naam accountantskantoor] beperkt houden, maar zorg ook dat de externe advieskosten van [eiseres] gemaximeerd worden per maand. Ik gun [voornaam] echt de beloning voor het werk dat hij doet [voornaam] moet echter op (korte) termijn ook in staat worden gesteld [gedaagde] zelf te besturen, dat is interim management. Dergelijke advieskosten kan een onderneming als [gedaagde] niet langdurig dragen. Suggestie is een budget op te nemen van maximaal 40 uur per maand (€ 3.000) en in deze uren focus aan te brengen op het verbeteren van het werkkapitaal en liquiditeit.
2.6.
[eiseres] heeft [gedaagde] facturen gestuurd voor werkzaamheden op grond van de managementovereenkomst in de maanden juli tot en met november 2015. De facturen over september, oktober en november 2015 bedroegen steeds in totaal € 3.000,- exclusief btw. Op deze facturen staat steeds: “
Declaratie deel periode [maand] 2015 conform afspraak”. De facturen zijn door [gedaagde] betaald, behalve de factuur van november.
2.7.
Op 19 november 2015 heeft [A] [B] geboden om het kantoor van [gedaagde] per direct te verlaten en heeft hij namens [gedaagde] de managementovereenkomst opgezegd. Die opzegging is door [gedaagde] op dezelfde dag ook schriftelijk aan [eiseres] gedaan.
2.8.
[eiseres] heeft [gedaagde] vervolgens aanvullende facturen gestuurd voor werkzaamheden op grond van de managementovereenkomst in de maanden september tot en met november 2015. [gedaagde] heeft deze facturen niet betaald.
2.9.
[eiseres] heeft op 21 december conservatoir derdenbeslag gelegd op een bankrekening van [gedaagde] en heeft vervolgens binnen de door de voorzieningenrechter daartoe bepaalde termijn een eis in de hoofdzaak ingesteld.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
[eiseres] vordert in conventie, na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 72.815,17 (bestaande uit € 69.150,63 aan hoofdsom, € 1.350,63 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 1.813,91 aan beslagkosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 40.429,13 vanaf de vervaldata van de facturen tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] vordert in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat de managementovereenkomst is ontbonden op 21 juli 2015, dan wel ontbinding door de rechtbank, en daarnaast veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 20.399,37 en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. De rechtbank merkt de datum van 21 juli 2015 aan als kennelijke verschrijving, omdat uit het lichaam van de dagvaarding en uit wat op de comparitie is besproken volgt dat [gedaagde] beoogt een verklaring voor recht te vorderen dat de managementovereenkomst op 19 november 2015 is ontbonden. De rechtbank zal bij de beoordeling van de laatstgenoemde datum uitgaan.
3.3.
[eiseres] legt aan haar vordering in de eerste plaats ten grondslag dat de eerste overeenkomst stilzwijgend is verlengd en dat [gedaagde] haar nog tweemaal een succesfee en eenmaal een startfee is verschuldigd. In de tweede plaats legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat partijen ter uitvoering van de managementovereenkomst hadden afgesproken dat [eiseres] vanaf september 2015 steeds een voorschot van € 3.000,- exclusief btw zou factureren, dat later de definitieve factuur zou volgen en dat [gedaagde] op grond van deze afspraken gehouden is de in overweging 2.8. genoemde facturen nog te betalen. Ten slotte voert [eiseres] aan dat zij schade heeft geleden omdat was afgesproken dat zij in ieder geval tot en met januari 2016 voor [gedaagde] werkzaam zou zijn. Deze schade bestaat uit het afgesproken uurloon, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal gewerkte uren per maand over deze periode. [eiseres] voert verweer tegen de vordering in reconventie.
3.4.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering in conventie. Zij vindt dat [eiseres] de doelen uit de eerste overeenkomst niet heeft gehaald en dus geen recht heeft op de succesfee, en dat geen sprake is van een verlenging van deze overeenkomst. Dat [eiseres] de overeengekomen doelen niet heeft gehaald legt [gedaagde] ook ten grondslag aan de in reconventie gevorderde terugbetaling van de helft van de startfee. Ten aanzien van de managementovereenkomst is volgens [gedaagde] afgesproken dat € 3.000,- vanaf september 2015 het maximaal te factureren bedrag zou zijn, zodat zij ook in die zin niets meer is verschuldigd. [gedaagde] voert aan dat zij deze overeenkomst met onmiddellijke ingang mocht opzeggen, omdat van de zijde van [eiseres] sprake was van een kennelijke wanprestatie. Dit laatste legt zij ook ten grondslag aan de in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat de managementovereenkomst is ontbonden. Daaruit volgt volgens haar verder dat [eiseres] in het kader van ongedaanmakingsverbintenissen gehouden is de reeds betaalde facturen van in totaal € 18.524,37 terug te betalen.

4.De beoordeling

4.1.
Er zijn vorderingen in conventie en in reconventie ingesteld. Omdat de beoordeling van de vorderingen over en weer direct op elkaar van invloed is zal de rechtbank deze gezamenlijk bespreken.
De overeenkomst van 22 juni 2015
4.2.
De rechtbank zal eerst ingaan op de door partijen te leveren prestaties die voortvloeien uit de eerste overeenkomst. [gedaagde] heeft de startfee betaald. De verplichting om vervolgens de succesfee te betalen is in de overeenkomst afhankelijk gesteld van de door [eiseres] te behalen doelen, die daarin worden omschreven. Uit wat partijen op de comparitie naar voren hebben gebracht komt vast te staan dat zij na het sluiten van de overeenkomst hebben afgesproken dat de herfinanciering van het eigen woonhuis geen doel meer was, omdat de echtgenote van [A] dat niet wilde. Dat er geen herfinanciering is geweest betekent daarom niet dat de succesfee niet meer betaald hoeft te worden. Op de comparitie is echter ook vast komen te staan dat het niet is gelukt om binnen de looptijd van de overeenkomst de liquiditeitspositie van [gedaagde] te verbeteren en ook niet om een groter werkkapitaal te creëren. Namens [eiseres] is wel gezegd dat het behalen van deze doelen moet worden bezien in samenhang met de herfinanciering van het woonhuis, maar dat volgt niet uit de overeenkomst en is verder door [eiseres] niet voldoende onderbouwd. De gewijzigde afspraken over de financiering van het woonhuis kunnen daarom niet tot het oordeel leiden dat ook de andere doelen niet meer door [eiseres] behoefden te worden behaald om de succesfee te kunnen incasseren. Omdat deze doelen niet zijn behaald is er geen grondslag voor de vordering van [eiseres] , voor zover die ziet op de verschuldigdheid van de succesfee. Haar vordering zal in zoverre worden afgewezen.
4.3.
Omdat [eiseres] binnen de looptijd van de eerste overeenkomst geen succes heeft geboekt is zij bovendien, op grond van wat partijen daarin hebben afgesproken, gehouden om 50% van de startfee terug te betalen. De rechtbank zal de vordering in reconventie van [gedaagde] daarom in ieder geval toewijzen tot een bedrag van € 1.875,-.
4.4.
[eiseres] vindt dat de eerste overeenkomst stilzwijgend is verlengd, maar dat volgt de rechtbank niet. In de overeenkomst is vastgelegd dat de duur ervan een kwartaal bedraagt en op geen enkele wijze kan daaruit worden afgeleid dat de overeenkomst wordt verlengd als partijen vervolgens niets doen. De overeenkomst is dus na het verstrijken van die termijn van rechtswege geëindigd, omdat partijen verder ook geen afspraken hebben gemaakt over de verlenging ervan. In de managementovereenkomst staat wel dat de eerste overeenkomst onverkort wordt gehandhaafd, maar ook daaruit kan niet worden afgeleid dat de eerste overeenkomst verlengd zou worden. Er is daarom geen grondslag voor de door [eiseres] gevorderde tweede start- en succesfee. Haar vordering zal ook in zoverre worden afgewezen.
De managementovereenkomst: ontbinding
4.5.
Waar het verder om gaat is wat partijen in het kader van de managementovereenkomst hebben afgesproken over de betaling en of [gedaagde] die overeenkomst heeft mogen ontbinden. Deze ontbinding voert [gedaagde] in conventie aan als verweer tegen de vordering van [eiseres] , terwijl haar vordering in reconventie is gegrond op daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverbintenissen. Omdat volledige toewijzing van de vordering in reconventie kan leiden tot het vervallen van de grondslag van de vorderingen van [eiseres] in conventie zal de rechtbank eerst op de gestelde ontbinding van de managementovereenkomst ingaan.
4.6.
[gedaagde] legt aan de ontbinding van de managementovereenkomst ten grondslag dat [B] heeft geprobeerd om financiële middelen van [gedaagde] te gebruiken voor het laten installeren van een camera-beveiligingssysteem in zijn eigen woning, dat hij heeft geprobeerd een privéauto te laten financieren door [gedaagde] , dat hij actief hogere bedrijfskosten heeft nagestreefd, dat hij heeft nagelaten een exploitatie- en liquiditeitsbegroting te maken, dat hij onvolledig en onverantwoord heeft gefactureerd en dat hij een medewerker van [gedaagde] seksueel heeft geïntimideerd. [B] betwist dat van dit alles sprake was.
4.7.
De hiervoor beschreven onderdelen van de door [gedaagde] gestelde wanprestatie zijn op de comparitie besproken. Dat [B] heeft nagelaten een exploitatie- en liquiditeitsbegroting te maken en dat hij onvolledig heeft gefactureerd acht de rechtbank, ook als dat zou komen vast te staan, onvoldoende om ten grondslag te leggen aan het ontbinden van de managementovereenkomst. Daaruit volgt namelijk niet per definitie dat [B] niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen. Aan bewijslevering van deze stellingen wordt daarom niet toegekomen. Voor de overige stellingen ligt dat anders, zoals hierna zal blijken. Deze stellingen zijn door [gedaagde] goed onderbouwd: vooral de documenten die zij heeft overgelegd over de financiering van de auto en de verklaringen over het beveiligingssysteem en over de seksuele intimidatie zijn concreet en ondersteunen deze stellingen. De stelling over het onverantwoorde declaratiegedrag wordt bovendien ondersteund door de e-mail van de accountant, waarin hij waarschuwt voor te hoge kosten van interim-management en die ook naar [B] is gestuurd. Aan de andere kant heeft [eiseres] deze stellingen op alle onderdelen voldoende onderbouwd betwist. De wanprestatie van de zijde van [eiseres] komt hiermee dus nog niet vast te staan. Omdat [gedaagde] zich beroept op het rechtsgevolg van haar stellingen – de ontbinding van de managementovereenkomst – rust op haar ook de bewijslast. De rechtbank zal haar daarom opdragen deze stellingen te bewijzen.
4.8.
Vanwege een efficiënte procesvoering ziet de rechtbank aanleiding om nu al in te gaan op de vraag wat de gevolgen zijn als [gedaagde] slaagt in haar bewijsopdracht. De betreffende in overweging 4.6. beschreven en te bewijzen gedragingen leiden in dat geval in ieder geval gezamenlijk, maar mogelijk ook los van elkaar, in beginsel tot het oordeel dat [eiseres] bij haar werkzaamheden niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen en daardoor toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de managementovereenkomst. De handelswijze van [eiseres] kan, als zij komt vast te staan, niet meer worden teruggedraaid, zodat nakoming dan blijvend onmogelijk was. Dat betekent dat er in dat geval zonder dat [eiseres] in verzuim was een grondslag was voor de ontbinding waar [gedaagde] zich op beroept. Als [gedaagde] slaagt in haar bewijsopdracht zal dat er daarom in beginsel toe leiden dat de door haar in reconventie gevorderde verklaring voor recht, dat de managementovereenkomst op 19 november 2015 buitengerechtelijk is ontbonden, wordt toegewezen.
De managementovereenkomst: gefactureerde uren
4.9.
De gevolgen van de ontbinding zijn dan dat er voor partijen verbintenissen zijn ontstaan om de door hen al ontvangen prestaties ongedaan te maken. Als dat niet mogelijk is, zoals in het geval van de door [eiseres] geleverde prestaties op het gebied van interim-management, treedt daarvoor een verbintenis tot vergoeding van de waarde van die prestaties in de plaats. [gedaagde] legt aan haar verweer in conventie en aan haar vordering in reconventie ten grondslag dat de door [eiseres] in het kader van de managementovereenkomst geleverde prestaties geen enkele waarde vertegenwoordigen. Zij wil daarom dat de facturen die zij heeft voldaan volledig worden terugbetaald. Dit volgt de rechtbank niet. Het is niet in geschil dat [B] vele uren in de winkel van [gedaagde] is geweest en uiteenlopende werkzaamheden heeft verricht. Het is ook niet in geschil dat [gedaagde] op financieel gebied in zwaar weer verkeerde. Dat de werkzaamheden van [B] niet hebben geleid tot het financieel gezond maken van het bedrijf, ervan uitgaande dat dit zo is, betekent onder deze omstandigheden nog niet dat zijn werkzaamheden tot het moment dat hem de deur werd gewezen in het geheel geen toegevoegde waarde hebben gehad voor het management van het bedrijf. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aard van dergelijke managementwerkzaamheden met zich brengt dat zij niet altijd op eenvoudige wijze te duiden en te onderscheiden zijn: het management van een bedrijf kan veelomvattend zijn, zodat achteraf niet zomaar gezegd kan worden dat bepaalde specifieke werkzaamheden niet tot het takenpakket van de interimmanager behoorden. Ook is van belang dat [A] op de comparitie heeft gezegd dat hij in de eerste periode met plezier met [B] heeft samengewerkt en toen veel vertrouwen in hem stelde. Dit leidt tot het oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat de werkzaamheden van [B] geen waarde vertegenwoordigden: haar stellingen zijn daartoe te weinig concreet. Dat betekent dat de uren die [B] heeft gewerkt door [gedaagde] in ieder geval deels betaald moesten worden en wellicht deels nog moeten worden: ofwel op grond van de afspraken uit (en mogelijk in aanvulling op) de managementovereenkomst, ofwel – als die overeenkomst gerechtvaardigd is ontbonden – in het kader van een verbintenis tot vergoeding van de waarde van de geleverde prestatie.
4.10.
Als [gedaagde] niet slaagt in haar (eerste) bewijsopdracht moeten de door [B] gewerkte uren betaald worden met inachtneming van wat partijen daarover hadden afgesproken. Daar zal de rechtbank hierna (in overweging 4.11. en verder) op ingaan. Als [gedaagde] wel slaagt in de bewijsopdracht moet de waarde van de prestatie die [B] tot aan de ontbinding heeft geleverd worden bepaald. In dat kader zal van belang zijn in welke onderdelen van de bewijsopdracht [gedaagde] is geslaagd. Onderdeel van de stellingen van [gedaagde] is immers dat [B] steeds veel uren is blijven werken, terwijl hij wist dat dit (en het thans factureren van die uren) onverantwoord was in het licht van de financiële positie van [gedaagde] . Als komt vast te staan dat [B] inderdaad onverantwoord heeft gefactureerd en actief hogere kosten heeft nagestreefd kan dat tot het oordeel leiden dat ten minste een deel van de door hem gewerkte uren niet in het belang van het bedrijf waren. Die uren hebben dan in het licht van een gerechtvaardigde ontbinding mogelijk niet de waarde vertegenwoordigd van de facturen waarvan nu betaling wordt gevorderd. De rechtbank zal daar in een later vonnis zo nodig nader op ingaan. Dat de door [B] gewerkte uren geheel geen waarde vertegenwoordigen wordt in het licht van het voorgaande echter niet gevolgd en het licht voor de hand die waarde in ieder geval vast te stellen op de waarde van de facturen die [gedaagde] al wel heeft betaald. Dat betekent dat er, ook als de managementovereenkomst op goede gronden is ontbonden, in beginsel geen grondslag is voor de door [gedaagde] in reconventie gevorderde terugbetaling van € 18.524,37.
4.11.
De rechtbank zal in het verlengde van het voorgaande eerst nader op de hoogte van de vergoeding van openstaande facturen ingaan. Partijen verschillen van mening over wat hierover was afgesproken, al dan niet in afwijking van de schriftelijke managementovereenkomst. Zoals gezegd is niet in geschil dat [B] vanaf het begin van de samenwerking tot het moment waarop deze abrupt werd beëindigd veel aanwezig is geweest in de winkel van [gedaagde] . Die aanwezigheid oversteeg vanaf het begin van de managementovereenkomst al de daarin opgenomen drie halve dagen per week, zoals namens [gedaagde] op de comparitie ook is bevestigd. Omdat [gedaagde] dit verder niet (meer) betwist neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [B] inderdaad het aantal uren heeft gewerkt dat aan de facturen van [eiseres] ten grondslag is gelegd.
4.12.
Waar het om gaat is of al deze uren ook moeten worden betaald. In de
managementovereenkomst staat dat [eiseres] een vergoeding van € 75,- per uur ontvangt, maar dat die vergoeding per maand is te maximaliseren (de rechtbank leest: te maximeren). Niet in geschil is dat in de schriftelijke overeenkomst verder geen uitvoering is geen gegeven aan deze maximering. Als van dit contract wordt uitgegaan, zou [eiseres] dus recht hebben op vergoeding van alle uren en daarmee op de voldoening van haar facturen. [gedaagde] stelt in verweer op de vordering van [eiseres] op dit punt echter dat later mondeling is afgesproken dat de maandelijkse vergoeding aan [eiseres] met ingang van september 2015 zou worden gemaximeerd op € 3.000,- per maand. Ter onderbouwing van die stelling wijst zij op de e-mail van [naam accountantskantoor] van 8 oktober 2015 (zie overweging 2.5.) en op de omstandigheid dat [eiseres] vanaf september 2015 ook daadwerkelijk steeds dat bedrag in rekening heeft gebracht. Hoe een en ander uiteindelijk op de facturen is vermeld heeft [gedaagde] naar eigen zeggen vervolgens niet meer gecontroleerd. [eiseres] betwist dat deze afspraak over maximering van de vergoeding is gemaakt. Zij voert aan dat is afgesproken dat de facturatie van € 3.000,- een voorschot zou zijn en dat op een later moment zou worden afgerekend aan de hand van de daadwerkelijk gewerkte uren. Daarbij wijst [eiseres] op de omschrijving van de facturen (“eerste deel” bij iedere maand).
4.13.
Ook hier is het [gedaagde] die zich beroept op het rechtsgevolg (het niet hoeven betalen van alle uren) van haar stelling dat partijen een nadere afspraak hebben gemaakt over de maximering van de vergoeding van [eiseres] . Dat betekent dat ook de bewijslast van deze stelling op [gedaagde] rust. Uit de enkele omstandigheid dat [eiseres] aanvankelijk slechts € 3.000,- factureerde en dat [naam accountantskantoor]
suggereerdeom de advieskosten te maximeren kan niet worden afgeleid dat partijen deze afspraak ook daadwerkelijk zijn overeengekomen. De rechtbank zal [gedaagde] in conventie opdragen ook deze stelling te bewijzen.
4.14.
Als [gedaagde] slaagt in deze tweede bewijsopdracht, dan betekent dit dat de vergoeding voor [eiseres] met ingang van september 2015 is gemaximeerd op € 3.000,- per maand. Er is dan geen grondslag voor de verschuldigdheid van de facturen van [eiseres] over september tot en met november 2015 die dit bedrag te boven gaan. De vordering van [eiseres] zal op dit punt dan dus in beginsel worden afgewezen. Als [gedaagde] niet slaagt in deze bewijsopdracht, dan is zij deze facturen in beginsel wel verschuldigd. Of de vordering van [eiseres] op dit punt dan kan worden toegewezen is vervolgens afhankelijk van de uitkomst van de eerste bewijsopdracht en van de vraag welke waarde de door [B] gewerkte uren vertegenwoordigden (zie hiervoor in overweging 4.10.).
4.15.
[gedaagde] heeft de facturen van € 3.000,- over september en oktober 2015 al betaald, maar die van november 2015 nog niet. Ongeacht de uitkomst van de tweede bewijsopdracht moet zij deze factuur in het licht van het voorgaande in ieder geval betalen:
Partijen zijn het erover eens dat in ieder geval dit bedrag maandelijks verschuldigd was en ook hier geldt dat de mogelijke ontbinding van de overeenkomst daarop niet van invloed is. De rechtbank zal de vordering van [eiseres] daarom in ieder geval toewijzen tot een bedrag van € 3.000- exclusief btw, € 3.630 inclusief btw.
Beëindigingsschade
4.16.
Wat ten slotte in conventie nog aan de orde is, zijn de kosten die [eiseres] heeft gevorderd als beëindigingsschade na het moment dat [B] de deur is gewezen. Dit gaat om een bedrag van € 20.400,-, dat is gebaseerd op het uurtarief en het gemiddeld aantal door [B] gewerkte uren voor de ontbinding en is berekend over de periode november 2015 tot en met januari 2016. Of de vordering op dit punt kan worden toegewezen is in de eerste plaats afhankelijk van de uitkomst van de eerste bewijsopdracht van [gedaagde] . Als [gedaagde] daarin slaagt, komt vast te staan dat zij de managementovereenkomst op goede gronden heeft ontbonden. Voor de verschuldigdheid van enige vergoeding na het moment van de ontbinding is dan geen grondslag, zodat de vordering op dit punt dan in beginsel zal worden afgewezen.
4.17.
Als [gedaagde] niet slaagt in de eerste bewijsopdracht – en er dus niet op goede gronden is ontbonden – geldt het volgende. In de managementovereenkomst is bepaald dat beide partijen deze kunnen opzeggen aan het einde van een kalendermaand, met inachtneming van een opzegtermijn van een maand. Als [gedaagde] niet had mogen ontbinden, dan had zij de overeenkomst op 19 november 2015 dus kunnen beëindigen tegen 31 december 2015. Voor enige vergoeding die ziet op de periode van na deze datum is daarom geen grondslag: zelfs als zou vaststaan dat partijen afspraken hebben gemaakt over het langer voortduren van de overeenkomst (zoals [eiseres] stelt) betekent dat niet dat daarmee de mogelijkheid van tussentijdse opzegging is weggenomen. Dat is in ieder geval gesteld noch gebleken. [eiseres] had bij een normale opzegging dus tot eind 2015 voor [gedaagde] kunnen blijven werken. [gedaagde] voert aan dat uit de managementovereenkomst voor haar geen afnameverplichting voortvloeit maar dat volgt de rechtbank niet. Als dat zo zou zijn, dan zou de bepaling over tussentijdse opzegging en de daarbij in acht te nemen opzeggingstermijn immers geen enkel doel hebben. Uit deze bepalingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de partij die zich met de opzegging van de overeenkomst door de andere partij geconfronteerd ziet, gedurende de opzeggingstermijn de gelegenheid krijgt het stoppen van de werkzaamheden ‘op te vangen’. Bij opzegging door [gedaagde] heeft [eiseres] dan dus een maand de tijd om een andere opdracht te zoeken. In die maand moet [gedaagde] dan wel de overeengekomen uren blijven afnemen.
4.18.
Wat [eiseres] voor de opzeggingsmaand vervolgens heeft mogen factureren hangt af van de uitkomst van de tweede bewijsopdracht van [gedaagde] . Als op basis daarvan komt vast te staan dat de maandelijkse vergoeding was gemaximeerd op € 3.000,-, kan het bedrag dat [eiseres] als beëindigingsschade vordert ook niet meer zijn dan dat, berekend over de maand december 2015. Dat is € 3.630,- inclusief btw. Voor november 2015 was dit bedrag immers al gefactureerd (zie overweging 4.15.). Als [gedaagde] niet slaagt in de tweede bewijsopdracht, dan wordt ook hier teruggevallen op het schriftelijke contract. Daarin staat dat [eiseres] drie dagdelen per week beschikbaar zou zijn voor haar diensten. Aldus uitgaande van 12 uur per week en 4 weken per maand had [eiseres] dan (12 x 4 x € 75,- =) € 3.600,- mogen facturen. Dat is € 4.356,- inclusief btw. De door [eiseres] gevorderde beëindigingsschade zal dus in beginsel maximaal tot dit bedrag worden toegewezen. Dat [B] in de periode voor 19 november 2015 veel meer uren heeft gewerkt betekent niet dat [eiseres] daarop blijvend aanspraak kan maken. In de managementovereenkomst is immers niet anders afgesproken dan de drie dagdelen waarop [eiseres] beschikbaar zou zijn.
Samenvatting en bewijsopdrachten
4.19.
Samenvattend kan over deze zaak op dit moment het volgende worden gezegd. Ongeacht de uitkomst van de bewijsopdrachten zal de vordering van [eiseres] in conventie in beginsel worden toegewezen tot € 3.630,- (de eerste factuur over november 2015 inclusief btw) en zal de vordering van [gedaagde] in reconventie in beginsel worden toegewezen tot € 1.875,- (creditvergoeding startfee). Daarnaast zal eveneens ongeacht de uitkomst van de bewijsopdrachten de vordering van [eiseres] in beginsel worden afgewezen, voor zover die ziet op de succesfees en een tweede startfee en voor zover die ziet op de beëindigingsschade van meer dan € 4.356,-. De vordering van [gedaagde] in reconventie dat [eiseres] haar € 18.524,37 moet voldoen wordt in beginsel eveneens afgewezen.
4.20.
De rechtbank zal [gedaagde] opdragen te bewijzen:
in conventie en in reconventie
1. dat [B] :
heeft geprobeerd om financiële middelen van [gedaagde] te gebruiken voor het laten installeren van een camera-beveiligingssysteem in zijn eigen woning;
heeft geprobeerd een privéauto te laten financieren door [gedaagde] ;
actief hogere bedrijfskosten heeft nagestreefd;
onverantwoord heeft gefactureerd;
en medewerker van [gedaagde] seksueel heeft geïntimideerd;
in conventie
2) dat partijen overeen zijn gekomen dat de op de managementovereenkomst gegronde maandelijkse vergoeding aan [eiseres] met ingang van september 2015 zou worden gemaximeerd op € 3.000,- per maand.
4.21.
Als [gedaagde] slaagt in de eerste bewijsopdracht zal de door haar in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat de managementovereenkomst op 19 november 2015 is ontbonden, in beginsel worden toegewezen. De door [eiseres] in conventie gevorderde beëindigingsschade zal dan in beginsel worden afgewezen. Als [gedaagde] niet slaagt in de eerste bewijsopdracht zal de genoemde gevorderde verklaring voor recht in beginsel worden afgewezen. De genoemde gevorderde beëindigingsschade zal dan in beginsel gedeeltelijk worden toegewezen, tot ten minste € 3.630,-.
4.22.
Als [gedaagde] slaagt in de tweede bewijsopdracht worden de door [eiseres] in conventie verder nog gevorderde bedragen van in totaal € 27.724,13 in beginsel afgewezen (facturen restant september tot en met november 2015 inclusief btw). Als [gedaagde] niet slaagt in de tweede bewijsopdracht is het voor het toewijzen van dit deel van de vordering van [eiseres] van belang of [gedaagde] slaagt in de eerste bewijsopdracht, voor zover die ziet op – kort gezegd – het onverantwoord factureren. Als dat het geval is, zal dit deel van de vordering in beginsel in ieder geval gedeeltelijk worden afgewezen.
4.23.
Als [gedaagde] in beide bewijsopdrachten niet slaagt wordt bovendien de door [eiseres] in conventie gevorderde beëindigingsschade niet toegewezen tot € 3.630,-, maar in beginsel tot € 4.356,-.
4.24.
Als [gedaagde] het bewijs (mede) wil leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Als [gedaagde] het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
4.25.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig zijn. Als een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben. De rechtbank verwacht dat het verhoor per getuige 60 minuten zal duren. Als [gedaagde] verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.26.
In afwachting van het leveren van bewijs zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. In een later vonnis zal zo nodig worden ingegaan op de door [eiseres] gevorderde wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat [B] :
heeft geprobeerd om financiële middelen van [gedaagde] te gebruiken voor het laten installeren van een camera-beveiligingssysteem in zijn eigen woning;
heeft geprobeerd een privéauto te laten financieren door [gedaagde] ;
actief hogere bedrijfskosten heeft nagestreefd;
onverantwoord heeft gefactureerd;
en medewerker van [gedaagde] seksueel heeft geïntimideerd;
in conventie
5.2.
draagt [gedaagde] op te bewijzen dat partijen overeen zijn gekomen dat de op de managementovereenkomst gegronde maandelijkse vergoeding aan [eiseres] met ingang van september 2015 zou worden gemaximeerd op € 3.000,- per maand;
in conventie en in reconventie5.3. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 21 september 2016 om [gedaagde] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven of en zo ja, op welke wijze zij bewijs wil leveren;
5.4.
bepaalt dat, indien [gedaagde] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen;
5.5.
bepaalt dat, indien [gedaagde] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
5.6.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend
;- indien [gedaagde] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
5.7.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. de Meulder en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2016. [1]

Voetnoten

1.type: KdM