ECLI:NL:RBMNE:2016:4759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
16/3148
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor pleegkinderen in het kader van nareis

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn pleegkinderen. Eiser, die in Nederland asiel heeft verkregen, had een aanvraag ingediend voor nareis van zijn pleegkinderen, die van Afghaanse nationaliteit zijn. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat volgens verweerder niet was aangetoond dat de pleegkinderen feitelijk tot het gezin van eiser behoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gehoren van de kinderen onvoldoende zorgvuldig zijn afgenomen. Er waren tegenstrijdigheden in de verklaringen van de kinderen, maar deze waren niet zodanig dat ze als tegenstrijdig of bevreemdend konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had doorgevraagd en dat de verklaringen van eiser en de kinderen in wezen eensluidend waren. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en geoordeeld dat de aanvraag voor de mvv opnieuw moet worden beoordeeld, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de kosten van de procedure voor eiser vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2016 in de zaak tussen

[eiser] ,geboren op [1975] , eiser/hoofdpersoon (eiser), namens de minderjarige kinderen
[kind 1],geboren op [2000], kind 1
[kind 2] ,geboren op [2002] , kind 2
allen van Afghaanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. K. Benchaïb),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, ten behoeve van kind 1 en kind 2, afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.T. Tayyeb. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is Nederland in januari 2014 ingereisd en is enkele maanden later in het bezit gesteld van een asielvergunning. Op 6 augustus 2014 heeft hij verzocht om nareis van zijn vrouw, kinderen en gestelde pleegkinderen, kind 1 en kind 2. Eisers vrouw en kinderen zijn daarop in het bezit gesteld van een mvv.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken dat de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon, eiser. De feitelijke gezinsband is niet aangetoond, nu eiser en de kinderen in de afgenomen interviews tegenstrijdige en inconsistente verklaringen hebben afgelegd. Ten slotte heeft verweerder bij de beslissing betrokken dat eiser niet heeft aangetoond dat hij heeft geprobeerd in het bezit te komen van overlijdensaktes van de biologische ouders van de kinderen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat voldaan is aan de voorwaarden voor nareis. Hij heeft zijn pleegkinderen direct in de asielprocedure genoemd. Uit de interviews blijkt niet dat tegenstrijdig is verklaard. Zo weten de kinderen niet precies hoe hun biologische ouders zijn overleden en noemen zij elkaar broer omdat zij al sinds jonge leeftijd in hetzelfde gezin wonen. Eiser en de kinderen zijn niet in de gelegenheid gesteld om de geconstateerde tegenstrijdigheden of bevreemdende verklaringen te corrigeren. Daarnaast zijn de kinderen jong en hebben zij niet alle vragen goed begrepen. Niet is gebleken dat het ambassadepersoneel is opgeleid om jonge kinderen te horen. De interviews zijn daarom onvoldoende zorgvuldig afgenomen.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de interviews voldoende zorgvuldig zijn geweest. De ambassade heeft ervaren interviewers die speciaal zijn opgeleid en goed zijn getraind voor het werk. Zij hebben een training gehad in het doen van interviews met jonge kinderen. De vragen zijn eenvoudig en als iets niet begrepen wordt, controleert de interviewer hoe dit komt. Uit het gehoorverslag blijkt niet dat de kinderen de gehoormedewerker onvoldoende hebben begrepen. De kinderen hebben aan het begin en het eind van het interview aangegeven de tolk goed te hebben verstaan. Er is geen rechtsregel die verweerder ertoe verplicht vreemdelingen in de gelegenheid te stellen correcties en aanvullingen op het verslag van gehoor in te dienen.
5. Uit paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vloeit voort dat aan eiser, ten behoeve van de kinderen, de gevraagde verblijfsvergunning kan worden verleend indien de kinderen als pleegkind feitelijk behoorden tot het gezin van referent (eiser). Daarbij wordt blijkens dat beleid onder meer betrokken de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent, de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent en de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin. In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent, zo staat in het beleid vermeld.
Uit het beleid blijkt voorts dat geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis wordt verleend, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland.
6. De rechtbank staat in de eerste plaats voor de vraag of verweerder de conclusie heeft kunnen trekken dat niet aannemelijk is dat de kinderen feitelijk behoorden tot het gezin van eiser. De rechtbank volgt eiser in diens standpunt dat de gehoren onvoldoende zorgvuldig zijn geweest om tot deze conclusie te komen en oordeelt dat het besluit daarom in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7. Uit de interviews blijkt dat de kinderen tijdens of na hun interview niet zijn geconfronteerd met tegenstrijdigheden in hun eigen verklaringen zoals verweerder die thans aanneemt. Zo heeft [kind 2] tijdens zijn interview verklaard dat hij in 2002 is geboren en 16 jaar oud is. Nu dat, omdat het interview in 2015 is gehouden, niet mogelijk is, had het op de weg van de gehoormedewerker gelegen om [kind 2] daarop te wijzen en/of te informeren naar de reden van deze tegenstrijdigheid. Uit het verslag blijkt niet of dit is gebeurd. Ook op andere momenten in de interviews zijn geen controlevragen gesteld, om op die manier duidelijkheid te verkrijgen over de verklaringen van de kinderen. De kinderen hebben in een later stadium niet meer kunnen reageren op hetgeen over hun eigen verklaringen was opgetekend door de gehoormedewerker, noch hebben zij kunnen reageren op elkaars verklaringen of op de verklaringen van eiser.
8. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat, zoals eiser stelt, uit de verslagen van de interviews niet blijkt dat deze voldoende zorgvuldig zijn afgenomen. Zo blijkt niet in welke taal de kinderen zijn gehoord, en is onduidelijk of [kind 1] aan het eind van het gesprek is gevraagd of hij de tolk goed heeft verstaan en geen opmerkingen of vragen meer heeft. Uit het verslag van het gehoor blijkt dit immers niet, nu dat gedeelte simpelweg niet is ingevuld. Ook blijkt uit de verslagen van beide kinderen niet dat zij aan het begin van het gehoor hebben aangegeven de tolk goed te hebben verstaan, nu ook deze tekst op de eerste pagina van de verslagen van gehoor niet te lijkt zijn ingevuld. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het geven dat de taal niet is ingevuld, maar is vervangen door de tekst “**** [language]”. In tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt kan hierdoor niet worden vastgesteld of deze vragen zijn gesteld en bevestigend zijn beantwoord. Dit klemt te meer nu uit enkele antwoorden blijkt dat de vraag niet is begrepen. Zo antwoordt [kind 1] op de vraag wie de vader van [kind 2] is met “yes”, en staat in het verslag van gehoor van [kind 1] dat de gehoormedewerker een bepaalde vraag enkele keren heeft uitgelegd maar steeds hetzelfde (kennelijk door de medewerker niet verwachte) antwoord kreeg. Naar het oordeel van de rechtbank had ook in deze situaties de gehoormedewerker aanleiding moeten zien door te vragen, de vraag te herhalen of op een andere manier te stellen. Uit de verslagen van gehoor blijkt niet dat dat, zoals verweerder wel stelt, is gebeurd. Het is niet uitgesloten dat ook onvoldoende rekening is gehouden met de leeftijd van de kinderen maar de rechtbank acht de geschetste handelwijze onzorgvuldig, ongeacht de leeftijd van de kinderen.
9. Verweerder heeft verder overwogen dat tegenstrijdig is verklaard over het moment van opname in eisers gezin. De rechtbank stelt vast dat dat niet volgt uit de verslagen van de interviews. Die geven immers geen grondslag voor verweerders lezing dat de kinderen hebben verklaard dat zij pas sinds 2010 bij eisers gezin wonen. Uit de verslagen van gehoor blijkt dat de kinderen is gevraagd wanneer zij bij eiser zijn gaan wonen, waarop beide kinderen antwoorden dat dit direct na het overlijden van hun ouders was. Op de vraag in welk jaar dat was, kunnen beide kinderen geen antwoord geven. Het is naar het oordeel van de rechtbank heel wel mogelijk dat dit is vanwege de jonge leeftijd waarop hun ouders zijn overleden. Al eerder in het interview is aan de kinderen gevraagd waar zij hun pleegvader voor het laatst hebben gezien en waar zij op dat moment woonden. De kinderen verklaren daarover allebei dat zij destijds, in 2010, met eiser en diens gezin in [woonplaats] woonden. Aan de kinderen is niet gevraagd waar zij vóór 2010 hebben gewoond. De conclusie dat tegenstrijdig is verklaard, wordt gebaseerd op antwoorden op twee verschillende vragen. Aan
eiserwordt de vraag gesteld wanneer de kinderen bij hem zijn komen wonen terwijl aan de
kinderende vraag wordt gesteld waar het gezin als
laatstesamenwoonde. Verweerder heeft dan ook niet kunnen stellen dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen, nu de verklaringen van eiser en de kinderen eensluidend zijn en elkaar niet tegenspreken. De rechtbank overweegt dat ook hier het feit dat onvoldoende is doorgevraagd zich wreekt.
10. De rechtbank ziet in de gehoren evenmin aanleiding voor verweerders conclusie dat tegenstrijdig is verklaard over de samenwoning. Hoewel het klopt dat de kinderen hebben verklaard dat zij sinds 2010 met eiser en diens gezin in [woonplaats] woonden en eiser heeft verklaard dat hij vanaf 2011 grotendeels op een compound woonde, zijn ook deze verklaringen bij grondige lezing niet tegenstrijdig. Zo volgt uit de verklaringen van zowel eiser als de kinderen dat het gezin (eiser, zijn vrouw, hun kinderen en de twee pleegkinderen) in 2010 naar [woonplaats] is verhuisd en daar woonde, samen met eisers broer, zus en schoonouders. Op de vraag aan de kinderen met wie zij dagelijks woonden in [woonplaats] antwoorden zij dat dit was met hun grootouders, oom, tante, pleegmoeder en diens kinderen. De pleegvader – eiser – wordt daarbij niet genoemd. Ook deze gestelde tegenstrijdigheid kan daarom niet als zodanig worden aangemerkt en dus ook niet worden tegengeworpen.
11. Ten aanzien van de verklaringen over de familierechtelijke relatie, geboortedata en leeftijden is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen niet dusdanig zijn dat deze kunnen gelden als tegenstrijdig of bevreemdend. Zo is het naar het oordeel van de rechtbank niet vreemd dat de kinderen elkaar aanduiden met ‘broer’. Zij wonen immers vanaf hun 6e en 4e levensjaar samen in één gezin. De broers noemen in het interview de namen van hun eigen en elkaars ouders, en geven er daarmee blijk van te weten dat zij geen biologische broers zijn. Voor het gegeven dat de kinderen niet precies weten wanneer eiser is geboren of hoe oud hij is, kan naar het oordeel van de rechtbank een verklaring liggen in de sociaal-culturele achtergrond van het land en de leeftijd van de kinderen. Zoals eiser heeft verklaard is het in Afghanistan gebruikelijk om fictieve geboortedata te gebruiken en weet ook hij niet precies wanneer de kinderen zijn geboren. Deze verklaringen kunnen om die reden niet als dermate bevreemdend worden beschouwd dat zij kunnen worden tegengeworpen.
12. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat het bevreemdend is dat [kind 1] heeft aangegeven dat eiser vier biologische kinderen heeft, terwijl [kind 2] en eiser aangeven dat eiser drie biologische kinderen heeft. Ook ter zitting heeft eiser geen duidelijke verklaring kunnen afleggen over waarom [kind 1] heeft verklaard over een vierde kind. Verweerder heeft deze tegenstrijdigheid dan ook kunnen tegenwerpen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit enkele gegeven op zichzelf echter onvoldoende om volledig afbreuk te doen aan alle overeenkomsten, en is het onvoldoende om de conclusie op te baseren dat feitelijke gezinsband niet is aangetoond. Op basis van alle overeenkomsten die blijken uit de interviews is naar het oordeel van de rechtbank een begin van bewijs voor het bestaan van de gezinsband geleverd en ligt de bal om het tegendeel aan te tonen bij verweerder.
13. Ter zitting heeft verweerder verder toegelicht geen aanleiding te hebben gezien om de vrouw van eiser te horen. Verweerder redeneert hierbij dat deze pleegmoeder niet de referent is en er om die reden geen rechtsregel bestaat haar te horen. Uit alle verklaringen blijkt echter dat eisers vrouw in de praktijk de dagelijkse zorg voor de kinderen had. Naar het oordeel van de rechtbank was het horen van de pleegmoeder daarom in deze zaak, mede gelet op het feit dat onvoldoende is doorgevraagd en eiser en de kinderen nooit zijn geconfronteerd met hun uitspraken, noodzakelijk om zorgvuldig onderzoek te kunnen doen naar de feiten en omstandigheden. Dit geldt des te meer nu eisers vrouw en biologische kinderen bij hem zijn nagereisd. Eisers vrouw kan daarom geen aanvraag tot nareis van haar pleegkinderen doen en zal niet kunnen optreden als referent, in welke situatie verweerder haar wel zou horen. Hoewel het op grond van verweerders beleid aan de referent is om de feitelijke gezinsband aan te tonen, lag het naar het oordeel van de rechtbank in dit geval, gelet op het begin van bewijs voor het bestaan van de gezinsband dat door eiser is geleverd, op de weg van verweerder om toch nader onderzoek te doen door de pleegmoeder te horen.
14. Tegen verweerders overweging in het bestreden besluit, zoals nader toegelicht ter zitting, dat niet is aangetoond dat de kinderen/eiser hebben geprobeerd in het bezit te komen van een overlijdensakte van de ouders van de kinderen heeft eiser aangevoerd dat het in Afghanistan in de praktijk niet mogelijk is om dergelijke documenten te verkrijgen. Daarbij heeft eiser verwezen naar het algemeen ambtsbericht. Voorts heeft eiser gewezen op de omstandigheid dat het overlijden van de ouders, zoals volgt uit de afgelegde verklaringen, langere tijd geleden plaatsvond en dat de kinderen op dat moment zeer jong waren.
15. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Zoals volgt uit het hiervoor in rechtsoverweging 5 weergegeven beleid, wordt een mvv ten behoeve van nareizende pleegkinderen niet verleend indien geen toestemming is gegeven door de biologische ouders. Uit het beleid volgt voorts dat dit anders is wanneer de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen, indien de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien wanneer de kinderen voldoen aan de overige voorwaarden (paragraaf C2/4.1 van de Vc).
16. Uit het door eiser aangehaalde algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 17 september 2014 (het ambtsbericht) blijkt het volgende, voor zover van belang:
“In zijn algemeenheid kan over de uitgifte van andere documenten dan de Tazkera gezegd worden dat het in Afghanistan nooit gebruikelijk is geweest om huwelijks-, geboorte- en overlijdenscertificaten uit te geven. Tot nog toe vragen vooral welgestelde families dit soort documenten aan als ze deze nodig hebben voor bepaalde doeleinden, […]” (p.36)
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de (verklaringen over de) feitelijke gezinsband tussen eiser en de kinderen, de omstandigheid dat eiser geen overlijdensakte van de biologische ouders heeft overgelegd niet zonder meer kan leiden tot weigering van een mvv ten behoeve van de pleegkinderen. Daartoe is van belang dat uit het ambtsbericht blijkt dat het afgeven van overlijdensakten nooit gebruikelijk is geweest en dat inmiddels circa 10 jaar is verstreken sinds het (gestelde) overlijden van de biologische ouders. Indien van het bestaan van een feitelijke gezinsband tussen eiser en de kinderen moet worden uitgegaan, ligt het voor de hand dat het ontbreken van een toestemmingsverklaring van de biologische ouder, gezien de verklaringen over de reden waarom deze ontbreekt (het overlijden van de biologische ouders), niet aan eiser wordt tegengeworpen. Als het ontbreken van een toestemmingsverklaring, terwijl wél van een feitelijke gezinsband moet worden uitgegaan, toch aan eiser wordt tegengeworpen dan zal verweerder de reden waarom nader moeten motiveren. De ter zitting door gemachtigde gegeven toelichting dat uit het ambtsbericht kan worden afgeleid dat “het dus wel mogelijk is [om een overlijdensakte te verkrijgen, toevoeging rechtbank]” is onvoldoende.
17. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek naar het bestaan van de feitelijke gezinsband tussen eiser en zijn gestelde pleegkinderen niet volledig en onvoldoende zorgvuldig is geweest. De conclusie dat de gezinsband niet heeft bestaan is daardoor onvoldoende gemotiveerd zodat de beslissing dat geen mvv wordt afgegeven niet door een voldoende draagkrachtige motivering wordt gedragen.
19. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen reden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
20. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep bestaat er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 992,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.