ECLI:NL:RBMNE:2016:4724

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
5196586 UE VERZ 16-331
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Transitievergoeding voor uitzendkracht met meerdere overeenkomsten en opvolgend werkgeverschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een uitzendkracht, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, de besloten vennootschap [verweerster] B.V. [verzoekster] verzocht om een transitievergoeding van € 7.417,58, buitengerechtelijke incassokosten van € 572,06, en wettelijke rente over een bedrag van € 4.455,-. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 9 augustus 2016, waarbij de kantonrechter de feiten en het verzoek van [verzoekster] heeft beoordeeld.

[verzoekster] was sinds 28 december 2009 als uitzendkracht werkzaam bij [bedrijf] B.V. en heeft haar werkzaamheden per 1 januari 2012 voortgezet bij [verweerster]. De laatste arbeidsovereenkomst liep van 1 april 2015 tot 31 maart 2016 en eindigde van rechtswege. [verzoekster] stelde dat zij recht had op een transitievergoeding op basis van artikel 7:673 BW, omdat zij meer dan 24 maanden in dienst was geweest. [verweerster] betwistte dit en voerde aan dat er geen sprake was van opvolgend werkgeverschap, omdat de werkzaamheden wezenlijk waren gewijzigd.

De kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] recht had op een transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomsten bij elkaar opgeteld meer dan 24 maanden hadden geduurd. De hoogte van de transitievergoeding werd vastgesteld op € 4.391,64, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 mei 2016. De kantonrechter wees de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat [verzoekster] niet voldoende had onderbouwd dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Tevens werd [verweerster] veroordeeld in de proceskosten, die op € 579,- werden begroot. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5196586 UE VERZ 16-331 GD/947
Beschikking van 31 augustus 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. F.W. Henstra,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.G. Blokziel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift,
  • het verweerschrift,
  • de mondelinge behandeling op 9 augustus 2016,
  • de pleitnota van [verzoekster] ,
  • de akte wijziging van eis ter zitting.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is op 28 december 2009 als uitzendkracht in dienst getreden bij [bedrijf] B.V. (hierna [bedrijf] ). Zij was als uitzendkracht werkzaam in de horeca. Per 1 januari 2012 heeft [verzoekster] haar horecawerkzaamheden voortgezet bij het nieuw opgerichte [verweerster] .
2.2.
De uitzendovereenkomst is mondeling tot stand gekomen. De eerste schriftelijke overeenkomst tussen partijen dateert van 1 januari 2013 en is aangegaan voor een periode van twaalf maanden. De laatste overeenkomst die partijen hebben gesloten liep van 1 april 2015 tot en met 31 maart 2016 en betreft de functie van [verzoekster] als accountmanager bij [verweerster] . Die overeenkomst is van rechtswege geëindigd op 31 maart 2016 en [verweerster] heeft [verzoekster] geen andere arbeidsovereenkomst aangeboden.
2.3.
Het laatstgenoten brutosalaris van [verzoekster] bedraagt € 2.150,- per maand, inclusief overeengekomen bonus en exclusief 8% vakantietoeslag.

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt - na wijziging van eis ter zitting - [verweerster] te veroordelen tot betaling van:
1. een transitievergoeding van € 7.417,58;
2. buitengerechtelijke incassokosten van € 572,06;
3. de wettelijke rente over een bedrag van € 4.455,- vanaf 1 mei 2016 tot de voldoening;
4. de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt [verzoekster] dat [verweerster] op basis van artikel 7:673 BW een transitievergoeding verschuldigd is, omdat zij een dienstverband heeft gehad van meer dan 24 maanden en het einde van haar dienstverband voor bepaalde tijd het gevolg is van het niet verlengen daarvan door [verweerster] . [verzoekster] stelt dat zij 6 jaar en drie maanden in dienst is geweest bij [verweerster] en dat zij daarom recht heeft op een transitievergoeding van 12/6 deel van een maandsalaris, hetgeen neerkomt op twee maandsalarissen. Als maandsalaris dient volgens [verzoekster] te gelden het gemiddelde maandloon over de laatste twaalf maanden voor het einde van het dienstverband.
3.3.
[verweerster] voert verweer en stelt allereerst dat [verzoekster] geen recht heeft op een transitievergoeding omdat er geen sprake is van een dienstverband van langer dan 24 maanden. Doordat de werkzaamheden van [verzoekster] per 1 april 2015, toen zij als accountmanager in dienst trad bij [verweerster] , wezenlijk zijn gewijzigd en zij door de oprichting van [verweerster] per 1 januari 2012 van werkgever is veranderd, is er geen sprake van opvolgend werkgeverschap in de zin van artikel 7:673 lid 4 BW jo. artikel 7:668a BW en kan [verzoekster] niet de arbeidscontracten die zij in de periode van 28 december 2009 tot en met 31 maart 2016 heeft gehad bij elkaar optellen. Voorts betwist [verweerster] de hoogte van de door [verzoekster] gevorderde transitievergoeding. [verzoekster] heeft volgens haar niet aangetoond dat zij 6 jaar en 3 maanden in dienst is geweest bij [verweerster] . Een eventuele transitievergoeding zou pas vanaf 25 april 2013 berekend mogen worden, omdat [verzoekster] op dat moment, na een onderbreking van meer dan zes maanden opnieuw in dienst trad van [verweerster] . Daarnaast klopt het door [verzoekster] gestelde bruto jaarsalaris van € 24.750,- niet.

4.De beoordeling

Recht op een transitievergoeding

4.1.
Op grond van artikel 7: 673 lid 1 BW is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en aan de arbeidsovereenkomst van rechtswege een einde is gekomen en op initiatief van de werkgever niet is voortgezet.
4.2.
Vast staat dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] op initiatief van [verweerster] , nadat die op 31 maart 2016 van rechtswege is geëindigd, niet is voortgezet. [verweerster] betwist echter dat de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] ten minste 24 maanden heeft geduurd. Volgens haar moet de periode waarin [verzoekster] horecawerkzaamheden heeft verricht buiten beschouwing gelaten worden, omdat de functiewijziging van [verzoekster] op 1 april 2015, waarbij [verzoekster] wezenlijk andere werkzaamheden is gaan verrichten, tot gevolg heeft dat er geen sprake is van opvolgend werkgeverschap.
4.3.
Ter zitting is komen vast te staan dat [verzoekster] bij [verweerster] in dienst is vanaf de oprichting van die vennootschap op 1 januari 2012. Zij heeft voor haar in eerste instantie als uitzendkracht horecawerkzaamheden verricht. Met ingang van 1 april 2015 is zij als accountmanager gaan werken op het kantoor van [verweerster] . Dat zijn inderdaad wezenlijk andere werkzaamheden, maar omdat [verzoekster] die voor dezelfde werkgever is gaan verrichten, speelt de vraag of er sprake is van opvolgend werkgeverschap geen rol. Dat betekent dat ook de arbeidsovereenkomst(en) die betrekking hebben op de functie van [verzoekster] als horecamedewerkster meetellen bij het bepalen van de termijn van 24 maanden.
4.4.
Uitgaande van de datum waarop [verzoekster] in dienst is getreden bij [verweerster] , te weten 1 januari 2012, hebben de arbeidsovereenkomsten bij elkaar een periode van 51 maanden geduurd en daarmee dus langer dan het minimaal vereiste aantal maanden. Zelfs als [verweerster] gevolgd zou moeten worden in haar stelling dat [verzoekster] op 25 april 2013 opnieuw in dienst is getreden bij [verweerster] , is [verzoekster] langer dan 24 maanden in dienst geweest bij [verweerster] . [verzoekster] heeft dan ook recht op een transitievergoeding.
Hoogte van de transitievergoeding
4.5.
Voor het berekenen van de hoogte van de transitievergoeding moet eerst vastgesteld worden wat de duur van de arbeidsovereenkomst(en) is. Artikel 7:673 lid 4 onder b BW bepaalt dat daarvoor worden samengeteld één of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen (of tussen werknemer en opvolgend werkgevers als bedoeld in artikel 7: 668a lid 2 BW) die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] op 28 december 2009 bij [bedrijf] in dienst is getreden en dat zij voor haar op uitzendbasis horecawerkzaamheden heeft verricht. Ter zitting is vervolgens komen vast te staan dat [verzoekster] de horecawerkzaamheden die zij via [bedrijf] verrichtte, vanaf de oprichting van [verweerster] op 1 januari 2012, via laatstgenoemde vennootschap is gaan verrichten. [verzoekster] is dus als het ware samen met de horecawerkzaamheden meeverhuisd naar de nieuw opgerichte vennootschap [verweerster] , die net als [bedrijf] tot de [...] Groep behoort. [verweerster] geldt daarom als opvolgend werkgever in de zin van artikel 7:688a BW (van zowel voor als na de inwerkingtreding van de WWZ). [verweerster] en [bedrijf] kunnen niet als één en dezelfde werkgever beschouwd worden, omdat het twee verschillende naast elkaar bestaande besloten vennootschappen betreft.
4.7.
[verweerster] stelt zich op het standpunt dat de periode van 21 juli 2012 tot 25 april 2013, waarin [verzoekster] geen werkzaamheden voor haar heeft verricht, een onderbreking oplevert als bedoeld in artikel 7:673 lid 4 onder b BW, met als gevolg dat de arbeidsovereenkomsten van vóór die onderbreking niet meetellen voor de berekening van de arbeidsduur waarover een transitievergoeding betaald moet worden.
4.8.
De kantonrechter volgt [verweerster] niet in deze stelling. Artikel 7:673 lid 4 onder b BW spreekt alleen over arbeidsovereenkomsten die elkaar moeten opvolgen met tussenpozen niet langer dan zes maanden en stelt daaraan niet de nadere eis dat er geen onderbreking van meer dan zes maanden mag zijn tussen de daadwerkelijk gewerkte periodes binnen die arbeidsovereenkomsten. [verzoekster] is op 28 december 2009 in dienst getreden bij [bedrijf] en heeft daar, en vervolgens vanaf 1 januari 2012 bij opvolgend werkgever [verweerster] , tot 21 juli 2012 vrijwel wekelijks werkzaamheden verricht. Op 1 januari 2013 hebben partijen een contract voor bepaalde tijd gesloten, met einddatum 31 december 2013. Voor zover er in de periode tussen 21 juli 2012 en 1 januari 2013 geen arbeidscontract bestond tussen partijen, hetgeen niet is gesteld – partijen lijken het erover eens te zijn dat er mondeling een dienstverband is overeengekomen over de periode van 28 december 2009 tot 1 januari 2013 – is die onderbreking korter dan zes maanden en kan die er niet toe leiden dat de periode vóór 21 juli 2012 niet wordt meegeteld.
4.9.
Voor wat betreft het beroep van [verweerster] op artikel 7:691 lid 2 BW (het zogenaamde uitzendbeding), op grond waarvan de uitzendovereenkomst eindigt op het moment dat de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht aan een derde eindigt, merkt de kantonrechter op dat een dergelijk beding schriftelijk moet zijn overeengekomen tussen uitzendkracht en uitzendwerkgever. De uitzendovereenkomst van [verzoekster] met [bedrijf] is mondeling overeengekomen terwijl die met [verweerster] pas per 1 januari 2013 voor het eerst op schrift is gesteld en geen uitzendbeding bevat. Er is dus niet aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan. Er geldt daarom geen uitzendbeding tussen partijen op grond waarvan eventueel sprake zou kunnen zijn van een onderbreking die tot gevolg heeft dat de telling van arbeidsovereenkomsten opnieuw begint te lopen.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat voor het bepalen van de hoogte van de transitievergoeding waarop [verzoekster] recht heeft, de periode van 28 december 2009 tot en met 31 maart 2016 als arbeidsduur dient te gelden. Dit is een periode van zes jaar en drie maanden, oftewel 75 maanden, en bestaat dus uit twaalf volledige periodes van zes maanden. Omdat de arbeidsduur korter is dan 120 maanden is de transitievergoeding gelijk aan een zesde van het loon per maand per periode van 6 maanden (artikel 7:673, lid 2 BW). [verzoekster] heeft dus recht op een transitievergoeding van 12/6 van haar maandloon, hetgeen neerkomt op twee maandsalarissen.
4.11.
Artikel 2 lid 1 onder a van het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (hierna: het Besluit) bepaalt dat voor toepassing van artikel 7:673, lid 2 BW onder loon wordt verstaan: het bruto uurloon vermenigvuldigd met de overeengekomen arbeidsduur per maand in de twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Op grond van artikel 3 lid 1 onder a van het Besluit moet dat maandloon worden vermeerderd met de vakantiebijslag en de vaste eindejaarsuitkering waar de werknemer binnen twaalf maanden aanspraak op zou hebben bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst, gedeeld door twaalf.
4.12.
Er dient dus gerekend te worden met het loon dat [verzoekster] ontving over de maanden april 2015 tot en met april 2016. [verzoekster] heeft haar loonstroken over deze periode overgelegd. De laatste zeven maanden van deze periode ontving [verzoekster] een hoger maandloon dan in de vijf maanden daarvoor. Het bruto uurloon in de eerste vijf maanden was € 10,63 en in de laatste zeven maanden, nadat partijen een bonus zijn overeengekomen, € 12,36. De bonus is door [verweerster] kennelijk verwerkt als een vaste looncomponent. Wanneer aan de hand van de loonstroken per maand het in die maand geldende bruto uurloon wordt vermenigvuldigd met het in die maand gewerkte aantal uren levert dat bij elkaar opgeteld een bruto jaarsalaris op van € 24.398,-, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag ter hoogte van € 1.951,84 = € 26.349,84. Het gemiddelde bruto maandloon over de laatste twaalf maanden komt daarmee op € 26.349,84 : 12 = € 2.195,82. Gedeeld door zes en vervolgens vermenigvuldigd met twaalf levert dit een transitievergoeding op van € 4.391,64.
4.13.
Het bedrag van € 7.417,58 dat [verzoekster] na vermeerdering van eis verzoekt is bijna het dubbele van de hiervoor berekende transitievergoeding. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft [verzoekster] niets anders aangevoerd dan de enkele stelling dat er bij de eerdere berekening (op grond waarvan zij een bedrag van € 4.455,- aan transitievergoeding heeft gevorderd) een rekenfout is gemaakt, zonder daarbij duidelijk te maken waarin de gestelde rekenfout schuilt. Verder ontbreekt een onderliggende berekening van het bedrag dat [verzoekster] bij eisvermeerdering verzoekt. [verzoekster] heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe zij tot dit bedrag is gekomen.
4.14.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wijst de kantonrechter de door [verzoekster] verzochte transitievergoeding slechts toe tot een bedrag van € 4.391,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2016 tot de voldoening.
4.15.
[verzoekster] maakt aanspraak op een bedrag van € 572,06 aan buitengerechtelijke incassokosten. [verweerster] betwist dat die kosten zijn gemaakt.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Evenals onder de hieraan voorafgaande regeling bestaat op grond van dit Besluit pas recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, indien daadwerkelijk incassohandelingen zijn verricht. [verzoekster] heeft niet of onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de gevorderde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarom zal de kantonrechter dit onderdeel van het verzoek afwijzen.
4.16.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
€ 500,00
(2 punten x tarief € 250,00)
- griffierecht
€ 79,00
Totaal
€ 579,00
De nakosten, waarvan [verzoekster] betaling verzoekt, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] tegen bewijs van kwijting te betalen een transitievergoeding van € 4.391,64, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2016 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [verweerster] in de kosten van deze procedure, tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 579,-, waarin begrepen € 500,- aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [verweerster] onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verzoekster] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van deze beschikking;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2016.