Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift,
- het verweerschrift,
- de mondelinge behandeling op 9 augustus 2016,
- de pleitnota van [verzoekster] ,
- de akte wijziging van eis ter zitting.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een uitzendkracht, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, de besloten vennootschap [verweerster] B.V. [verzoekster] verzocht om een transitievergoeding van € 7.417,58, buitengerechtelijke incassokosten van € 572,06, en wettelijke rente over een bedrag van € 4.455,-. De procedure omvatte een mondelinge behandeling op 9 augustus 2016, waarbij de kantonrechter de feiten en het verzoek van [verzoekster] heeft beoordeeld.
[verzoekster] was sinds 28 december 2009 als uitzendkracht werkzaam bij [bedrijf] B.V. en heeft haar werkzaamheden per 1 januari 2012 voortgezet bij [verweerster]. De laatste arbeidsovereenkomst liep van 1 april 2015 tot 31 maart 2016 en eindigde van rechtswege. [verzoekster] stelde dat zij recht had op een transitievergoeding op basis van artikel 7:673 BW, omdat zij meer dan 24 maanden in dienst was geweest. [verweerster] betwistte dit en voerde aan dat er geen sprake was van opvolgend werkgeverschap, omdat de werkzaamheden wezenlijk waren gewijzigd.
De kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] recht had op een transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomsten bij elkaar opgeteld meer dan 24 maanden hadden geduurd. De hoogte van de transitievergoeding werd vastgesteld op € 4.391,64, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 mei 2016. De kantonrechter wees de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat [verzoekster] niet voldoende had onderbouwd dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Tevens werd [verweerster] veroordeeld in de proceskosten, die op € 579,- werden begroot. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.