ECLI:NL:RBMNE:2016:4711

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
16/659587-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en bedreiging van een politieagent in Bunschoten-Spakenburg

Op 25 augustus 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die zich schuldig had gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging van een politieagent in Bunschoten-Spakenburg op 30 april 2016. De verdachte werd beschuldigd van het proberen te doden van een slachtoffer, alsook van het bedreigen van hoofdagent [verbalisant 1]. Tijdens de zitting op 11 augustus 2016 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn advocaat, mr. F.A. ten Berge, was wel aanwezig om de verdediging te voeren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging in overweging genomen.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 april 2016 met een mes heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen en dat hij hoofdagent [verbalisant 1] heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar heeft de poging tot zware mishandeling en de bedreiging met een mes bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, hoofdagent [verbalisant 1], afgewezen, omdat de gevorderde immateriële schade onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. M.S. Mehilal als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659587-16 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 25 augustus 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1987] te [geboorteplaats] , Polen,
wonende [adres] , Polen.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 augustus 2016. Verdachte is niet verschenen. Mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht en raadsvrouw van verdachte, is bepaaldelijk gemachtigd en treedt op namens verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 30 april 2016 te Bunschoten-Spakenburg heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar te mishandelen, dan wel die [slachtoffer] heeft mishandeld;
op 30 april 2016 te Bunschoten-Spakenburg hoofdagent [verbalisant 1] heeft bedreigd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak geëist voor feit 1 primair, nu onvoldoende is vast te stellen dat er een aanmerkelijke kans was op de dood van het slachtoffer. De officier van justitie acht feit 1 subsidiair bewezen, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en de plaatsen waar het slachtoffer letsel heeft opgelopen. Ook feit 2 acht de officier van justitie bewezen, op basis van de diverse processen-verbaal van bevindingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 primair, nu verdachte geen opzet op de dood heeft gehad. De verdediging acht feit 1 subsidiair wel bewezen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor feit 2, nu verdachte het mes reeds had laten vallen en zonder mes en met de handen boven het hoofd op de agent afliep. Zodoende was er geen sprake van bedreiging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag. Niet bewezen kan worden dat verdachte de opzet had om te doden.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van zware mishandeling, gepleegd op 30 april 2016 te Bunschoten-Spakenburg. [2] [slachtoffer] heeft verklaard dat [verdachte] een mes uit de keuken pakte en tegen [slachtoffer] schreeuwde ‘Ik zal je doden!’ en ‘Ik zal je wat doen!’. [verdachte] richtte het mes daarbij in de richting van [slachtoffer] . [verdachte] sprong op [slachtoffer] met het mes [3] en viel hem met het mes aan. [verdachte] was steeds aan het zwaaien met het mes en probeerde [slachtoffer] te steken. Hij heeft [slachtoffer] geraakt aan zijn rechterbovenarm en op het hoofd, achter het oor. [4]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij op 30 april 2016 in Bunschoten was. [5] [verdachte] pakte in de keuken een mes. Hij stond te zwaaien met het mes en riep dat hij [slachtoffer] zou doden. [slachtoffer] werd met het mes in zijn arm gestoken. [verdachte] had echt de bedoeling om [slachtoffer] te raken. [6]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij in Bunschoten was en dat [verdachte] in de keuken twee messen pakte. [7] [verdachte] sprong op [slachtoffer] af en stak hem met het mes in zijn rechter arm. [8]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer] . Het steken met een mes in de arm en het hoofd brengt het aanmerkelijke risico met zich dat die [slachtoffer] ernstige verwondingen oploopt. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Feit 2
Verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie eenheid Midden-Nederland, heeft verklaard dat hij op 30 april 2016 naar Bunschoten ging na een melding van een steekpartij. [verbalisant 1] zag in de achtertuin een man staan – waarvan later bleek dat het verdachte [verdachte] was – met een groot mes in zijn rechter hand. De man kwam met het mes de steeg in lopen, recht op [verbalisant 1] af. De afstand tussen de man en [verbalisant 1] was 1 à 1,5 meter. [verbalisant 1] zag dat de man een agressieve blik in zijn ogen had, dat de man het mes in zijn rechterhand had en het lemmet omhoog stak. [verbalisant 1] heeft zijn vuurwapen uit zijn holster gepakt, met zijn zaklamp op het gezicht en de handen van de man geschenen [9] en geroepen dat hij van de politie was en dat de man het mes moest laten vallen. [verbalisant 1] liep achteruit, bij de man vandaag, maar de man bleef naar hem toe lopen. [verbalisant 1] riep nogmaals dat de man het mes moest laten vallen. [verbalisant 1] was er van overtuigd dat de man hem wilde neersteken met zijn mes. [10]
[verbalisant 2] heeft verklaard dat zij op 30 april 2016 in Bunschoten was. Zij zag dat [verbalisant 1] tegenover een man stond. De man kwam op hen af lopen. Zij hoorde haar collega tegen de man zeggen dat hij het mes moest laten vallen. Zij zag dat de man iets liet vallen. [11]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hoofdagent [verbalisant 1] heeft bedreigd, door hem een mes te tonen en met dat mes op die [verbalisant 1] af te lopen. Het scenario van de verdediging – dat verdachte het mes direct heeft laten vallen en dus zonder mes op de agent is afgelopen – wordt weersproken door de verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Zij beschrijven beiden dat de man op hen af kwam lopen en na aanroepen iets laat vallen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair
op 30 april 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de arm en het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 30 april 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Midden-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes (op korte afstand) aan die [verbalisant 1] getoond en (terwijl die [verbalisant 1] meermalen riep dat hij, verdachte, het mes moest laten vallen) met voornoemd mes op die [verbalisant 1] afgelopen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 7 maanden met aftrek van het voorarrest geëist.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht enkel een voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging van een politieagent. Verdachte heeft – onder invloed van alcohol – bij een ruzie een mes gepakt en is daarmee een huisgenoot te lijf gegaan. Vervolgens heeft hij een agent bedreigd die ter plaatse was naar aanleiding van het steekincident. Het gaat om ernstige en agressieve feiten, waarbij verdachte gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers heeft veroorzaakt. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk.
Verdachte is, zo blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 14 juli 2016, niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Gelet daarop zou voor het bedreigen met een steekwapen een taakstraf van 60 uur passend zijn. Voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen wordt onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden passend geacht. De rechtbank acht een lagere straf echter passend, nu er een poging tot zware mishandeling bewezen is verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 5 maanden passend en geboden.

9.Vordering benadeelde partij

[verbalisant 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 715,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering volledig wordt toegewezen, met rente en toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak voor het onder 2 ten laste gelegde. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en daarom moet worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1] afwijzen. Reden daarvoor is dat hij immateriële schade vordert en deze schade onderbouwt door te stellen dat hij meerdere nachten slecht heeft geslapen en het incident meermalen heeft herbeleefd. De rechtbank ziet in hetgeen door de benadeelde partij is gesteld geen geestelijk letsel, maar enkel psychisch onbehagen ten gevolge van het gebeurde. Enkel psychisch onbehangen is onvoldoende grond om over te gaan tot toekenning van immateriële schade. Door de benadeelde zijn onvoldoende concrete gegevens aangevoerd waaruit kan volgen dat er een psychische beschadiging is ontstaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart de ten laste gelegde feiten bewezen, zodanig als hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [verbalisant 1] af;
Voorlopige hechtenis
-
heft op het bevel tot schorsingvan de voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Mehilal, voorzitter,
mr. A.J.P. Schotman en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 augustus 2016.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 30 april 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de hand en/of de arm en/of het hoofd, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 30 april 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de hand en/of de arm en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 april 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand en/of de arm en/of het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] , te steken en/of te snijden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 30 april 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Midden-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp of puntig voorwerp, (op korte afstand) aan die [verbalisant 1] getoond en/of voorgehouden en/of (terwijl die [verbalisant 1] meermalen riep dat hij, verdachte, het mes
moest laten vallen) met voornoemd mes, althans scherp of puntig voorwerp, op die [verbalisant 1] afgelopen;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met code 2016132136 (sluitingsdatum 21 juni 2016) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering van 1 tot en met 97. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 1 mei 2016, opgenomen op p. 29.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 1 mei 2016, opgenomen op p. 30.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 1 mei 2016, opgenomen op p. 31.
5.Proces-verbaal getuige [getuige 1] d.d. 3 mei 2016, opgenomen op p. 75.
6.Proces-verbaal getuige [getuige 1] d.d. 3 mei 2016, opgenomen op p. 76.
7.Proces-verbaal getuige [getuige 2] d.d. 1 mei 2016, opgenomen op p. 72.
8.Proces-verbaal getuige [getuige 2] d.d. 1 mei 2016, opgenomen op p. 73.
9.Proces-verbaal bevindingen d.d. 3 mei 2016, opgenomen op p. 52.
10.Proces-verbaal bevindingen d.d. 3 mei 2016, opgenomen op p. 53.
11.Proces-verbaal bevindingen d.d. 1 mei 2016, opgenomen op p. 58.