Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 5 november 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2015
- de akte overlegging tevens uitlating producties, tevens houdende vermeerdering van eis, van Rabobank
- de akte uitlating producties, tevens akte uitlating vermeerdering van eis, van [gedaagde sub 1]
- de antwoordakte uitlating producties, tevens antwoordakte vermeerdering van eis, van [gedaagden sub 2, 3 en 4]
- de akte uitlating van Rabobank.
2.De feiten
- i) [bedrijf 6] (hierna te noemen [bedrijf 6] ) met een nog aan [bedrijf 3, 4 en 5] te betalen bedrag van € 130.000,--
- ii) [bedrijf 7] en [bedrijf 3] (hierna te noemen [bedrijf 7] ) met nog aan [bedrijf 3, 4 en 5] te betalen bedragen van € 100.000,-- en € 190.000,--
- iii) [bedrijf 8] (hierna te noemen [bedrijf 8] ) met een nog aan [bedrijf 3, 4 en 5] te betalen bedrag van € 200.000,--.
€ 100.000 inzake factuurnummer 91011523 d.d. 31-15-2012 en € 190.000 inzake factuurnummer 91011524 d.d. 18 juni 2012.
3.Het geschil
- subsidiair - als (indirect) bestuurder van [bedrijf 3, 4 en 5] aansprakelijk voor die schade, omdat hij in zijn hoedanigheid van (indirect) bestuurder verantwoordelijk is voor de administratie en jaarstukken van [bedrijf 3, 4 en 5] en hij dan ook de Beklamelnorm heeft geschonden.
4.De beoordeling
(…)
(€ 170.000) en 91012068 (€ 90.000). Per saldo is uiteindelijk geen enkele factuur op dit project met een omschrijving ‘mondeling’ ten gunste van dit project gekomen en heeft ook voor zover we hebben kunnen vaststellen niet geleid tot een inkomende geldstroom op de bank. (…)
(…)
€ 130.000 met als omschrijving detectiewerkzaamheden. Als opdrachtnummer wordt op de factuur onder ‘Uw opdrachtnummer’, volgens afspraak vermeld en derhalve niet het in de inkooporder voorgeschreven opdrachtnummer van [bedrijf 6] . Als contactpersoon [bedrijf 3] staat op deze factuur [gedaagde sub 1] vermeld. Door ons is geen documentatie aangetroffen ter onderbouwing van de factuur van € 130.000. Deze laatste factuur van
€ 130.000 is ook opgenomen in de pandlijst per 19 juni 2012.
- dat die valse facturen (mede) als basis dienden voor de beoordeling en toekenning door Rabobank van de aangevraagde kredietverhoging,
- dat Rabobank - wanneer zij van de valsheid op de hoogte was geweest - die kredietverhoging geweigerd had en (nu het hier om een bedrieglijk tot stand gekomen deelovereenkomst gaat) had mogen weigeren,
- dat aldus van meet af aan een opeisbare vordering op [bedrijf 3, 4 en 5] tot terugbetaling van het verhogingsbedrag tot het vermogen van Rabobank heeft behoord,
- dat Rabobank – zodra zij met de valsheid bekend zou worden - die vordering ook geldend zou maken en
- dat [bedrijf 3, 4 en 5] die vordering niet zou kunnen voldoen en voor het verhaal voor de daardoor ontstane schade geen verhaal zou bieden, nu (naar onweersproken is gesteld) het verhogingsbedrag voor [bedrijf 3, 4 en 5] dringend noodzakelijk was en gebruikt is ter financiering van het werkkapitaal, waaraan de desbetreffende som direct na verstrekking volledig is besteed.
- zoals Rabobank ook stelt - [gedaagden sub 2, 3 en 4] wist althans redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de facturen aan [bedrijf 7] van € 100.000,-- en € 190.000,-- en de factuur aan [bedrijf 6] van
€ 130.000,-- op de pandlijst van 29 juni 2012 vals waren. In dat geval heeft [gedaagden sub 2, 3 en 4] het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] , in zijn hoedanigheid van (indirect)bestuurder van [bedrijf 3, 4 en 5] gefaciliteerd en mede mogelijk gemaakt en daarmee mede onrechtmatig gehandeld.
€ 100.000,- niet zou aanspreken wanneer de heer [gedaagde sub 1] ten aanzien van de “fraude” alle medewerking zou verlenen.(…)”, maar die door [gedaagde sub 1] aan Schol vertelde weergave van het telefoongesprek met [H] vindt op geen enkele wijze bevestiging in de e-mail van 18 november 2013 van [H] . Integendeel, in die e-mail is immers vermeld dat [H] [gedaagde sub 1] heeft aangegeven dat: “(…) indien de heer [gedaagde sub 1] geen medewerking heeft verleend aan de mogelijke onregelmatigheden (zoals door de heer [gedaagde sub 1] telkenmale wordt voorgeschoteld), ik bereid ben om de borg niet direct aan te spreken voor eventuele tekorten c.q. schade bij de bank, doch eerstens de schade ga verhalen bij diegene die hiervoor (eveneens) aansprakelijk zijn. (…)”. Daaruit blijkt slechts dat in het geval [gedaagde sub 1] geen medewerking zou hebben verleend aan de mogelijke onregelmatigheden hij niet
directals borg zou worden aangesproken, maar Rabobank eerst zou trachten de schade op de aansprakelijke te verhalen. Rabobank heeft haar vorderingsrecht op [gedaagde sub 1] dan ook niet prijsgegeven of bij [gedaagde sub 1] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat van dat prijsgeven sprake was.
5.De beslissing
9 maart 2016teneinde Rabobank in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren, almede om een akte te nemen met het hiervoor onder 4.21, 4.39 en 4.40 vermelde doel, op welke laatstgenoemde akte [gedaagde sub 1] en [gedaagden sub 2, 3 en 4] bij antwoordakte zullen mogen reageren,