ECLI:NL:RBMNE:2016:4590

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
16/659640-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing jeugdstrafrecht bij verdachte met vuurwapens en schuldheling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en schuldheling. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het in bezit hebben van twee vuurwapens, een patroonmagazijn en een aanzienlijke hoeveelheid munitie op 11 mei 2016 in Utrecht. Daarnaast werd hem verweten dat hij meerdere goederen had geheeld, waaronder paspoorten en sleutels die eerder waren gestolen. Tijdens de zitting op 15 juli 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij de aangetroffen goederen onder zich had, maar zijn verklaring over de herkomst van deze goederen werd door de rechtbank als onaannemelijk beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd voor het aanwezig hebben van een geluiddemper, maar voor de overige feiten werd bewezen geacht dat de verdachte schuldig was aan het voorhanden hebben van vuurwapens en schuldheling. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het bezit van de geluiddemper, maar heeft de overige tenlastegelegde feiten bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die kampt met een post-traumatische stressstoornis en zwakbegaafdheid. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering en behandeling voor de PTSS.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659640-16
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 29 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] ,
[postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2016. Verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouwe naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1: op 11 mei 2016 te Utrecht twee wapens, een geluiddemper, een patroonmagazijn en meerdere soorten patronen voorhanden heeft gehad;
onder 2: op 11 mei 2016 te Utrecht meerdere goederen heeft geheeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om vrijspraak van het aanwezig hebben van de geluiddemper, hetgeen onder het derde gedachtestreepje van feit 1 ten laste is gelegd. Voor het overige acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft gepleegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat schuldheling wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat feit 1, met uitzondering van de geluiddemper, bewezen kan worden. De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Gelet op het feit dat verdachte de goederen op verschillende momenten heeft gevonden en gelet op de aard van de goederen hoefde verdachte niet redelijkerwijs te vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
Partiele vrijspraak
De rechtbank is tezamen met de officier van justitie en de raadsvrouwe van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het derde gedachtestreepje dat ziet op het aanwezig hebben van de geluiddemper. Een geluiddemper valt immers niet onder categorie III maar onder categorie I van de Wet wapens en munitie.
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsvrouwe voor het overige geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank voorzover zij dit feit bewezen acht, met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het tenlastegelegde bewezen gelet op:
-
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 juli 2016;
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina’s 175 – 178 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583-C met sluitingsdatum 30 juni 2016;
- een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een proces-verbaal voor-categorisering van 11 mei 2016,
doorgenummerde pagina 77 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583 met sluitingsdatum 12 mei 2016.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de kennisgeving van inbeslagneming volgt dat er op 11 mei 2016 onder verdachte onder meer de volgende goederen in beslag zijn genomen:
1 paspoort op naam van [benadeelde 1] ; [1]
1 paspoort op naam van [benadeelde 2] ; [2]
1 zwart met gele afstandsbediening van een garage; [3]
  • 1 sleutelbos met onder meer een Kymco sleutel;
  • 1 sleutel met ikon nr: [serienummer] .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 15 juli 2016 verklaard dat hij de bij hem op 11 mei 2016 aangetroffen spullen onder zich heeft gehad. [5]
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat er op 28 december 2015 uit zijn auto twee paspoorten zijn gestolen. [6]
In de bijlage goederen van aangever staat onder meer een paspoort op naam van [benadeelde 1] en een paspoort op naam van [benadeelde 2] genoemd. [7]
Aangever [benadeelde 3] heeft verklaard dat er tussen 27 december 2015 omstreeks 16.30 uur en 28 december 2015 om 07:45 uur uit zijn auto een radiografische sleutel voor de garage (zwart en geel van kleur) is gestolen. [8]
Aangever [benadeelde 4] heeft verklaard dat er tussen 26 december 2015 omstreeks 20:45 uur en 28 december 2015 omstreeks 05:45 uur een sleutel met serienummer [serienummer] uit zijn auto is gestolen. [9]
Aangever [benadeelde 5] heeft verklaard dat zijn sleutelbos met onder meer een sleutel van het merk Kymco eraan, op 3 februari 2016 is gestolen. [10]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij op verschillende data en locaties de sleutel, de sleutelbos, de afstandsbediening en de paspoorten heeft gevonden niet aannemelijk en ongeloofwaardig. Immers, met de afstandsbediening kon de toegangsdeur van de parkeergarage aan de [straatnaam] te Utrecht worden geopend. De auto’s van de hiervoor genoemde aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 4] stonden ten tijde van de autoinbraken geparkeerd in deze garage; er bestaat dus een verband tussen de goederen. Het vinden van de goederen op verschillende data en locaties is daarom niet aannemelijk. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte de goederen onder dusdanige omstandigheden voorhanden moet hebben gekregen dat hij redelijkerwijs diende te vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. De rechtbank volgt het standpunt van de raadsvrouwe op dit punt derhalve niet.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het hiervoor overwogene tot de conclusie dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 11 mei 2016 te Utrecht, meer vuurwapens en een onderdeel van een vuurwapen van
categorie III, te weten
- een pistool merk CZ, model 83, kaliber 7.65 mm en
- een pistool merk Walther, model 22, kaliber .22 en
- een patroonmagazijn van een vuurwapen merk Heckler & Koch, type USP Compact,
kaliber 9 x 19 mm ,
en munitie van categorie III, te weten
- twee patronen kaliber 7.65 mm en
- 17 patronen kaliber .22 mm en
- 7 patronen kaliber 9 mm
voorhanden heeft gehad;
2.
op 11 mei 2016 te Utrecht, meer goederen te weten twee paspoorten op naam van
[benadeelde 2] en [benadeelde 1] en een sleutelbos, een losse sleutel en een afstandsbediening, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs diende te vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
schuldheling, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot
een jeugddetentie van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd om hierbij de bijzondere voorwaarden Toezicht en Begeleiding en behandeling bij de Waag, ook wanneer dit inhoudt MST of behandeling door een individuele psycholoog, op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsvrouwe heeft verzocht om het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en om het door de officier van justitie geëiste voorwaardelijke deel van de jeugddetentie te matigen. De raadsvrouwe heeft aangegeven dat verdachte gemotiveerd is voor behandeling en dat hij zich daarom kan vinden in de door SAVE geadviseerde voorwaarden. Ook heeft de raadsvrouwe verzocht om rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft twee vuurwapens, een patroonmagazijn en een grote hoeveelheid munitie voorhanden gehad. Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. Het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldheling. Hierdoor heeft verdachte geprofiteerd van een misdrijf. Een delict als schuldheling bevordert het plegen van vermogensdelicten, zoals diefstallen, nu ook door het plegen van schuldheling voor de daders van vermogensdelicten een afzetmogelijkheid wordt geschapen van de als gevolg van hun misdrijven verkregen goederen.
Door de heer [reclasseringswerker] van de Reclassering Nederland is op 24 mei 2016 een rapport voor de raadkamer uitgebracht. De reclassering adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Door psycholoog A.M.I. Peelen is op 5 juli 2016 een Pro Justitia rapport uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. De psycholoog beschrijft dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een post-traumatische stressstoornis (PTSS) en van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid.
De stoornis en de gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde maar de psycholoog kan geen uitspraak doen over zowel de invloed van de ziekelijke stoornis als de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens op het tenlastegelegde vanwege de overwegend ontkennende houding van verdachte. Er zijn veel zorgen aangaande de emotionele ontwikkeling van verdachte. Hij ervaart veel lijdensdruk, heeft weinig zelfvertrouwen en kampt met PTSS problematiek. Verdachte staat open voor behandeling van deze klachten. De psycholoog adviseert om als bijzondere voorwaarden een behandeling voor de PTSS klachten, waarbij verdachte individueel behandeld zal moeten worden, en een systeembehandeling op te leggen. De psycholoog adviseert om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Door mevrouw [A] van Samen Veilig Midden-Nederland is op 13 juli 2016 een rapportage uitgebracht. Mevrouw [A] geeft aan dat verdachte zich sinds zijn schorsing op een positieve manier heeft ontwikkeld en zich goed aan de afspraken en aanwijzingen van de jeugdreclassering heeft gehouden. Daarnaast geeft zij aan dat het belangrijk is dat verdachte de positieve ontwikkeling en hulpverlening ook na de zitting blijft vasthouden en deze verder ontwikkelt. Ook moet er gewerkt worden aan de risicofactoren en moet verdachte leren omgaan met zijn beperkingen. De jeugdreclassering adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast adviseert de jeugdreclassering om als bijzondere voorwaarden de maatregel Toezicht en Begeleiding en behandeling bij de Waag op te leggen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juni 2016, waaruit blijkt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
In de persoonlijkheid van verdachte ziet de rechtbank aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen. Alles afwegende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een jeugddetentie van
120 dagenmet aftrek van voorarrest
waarvan 101 dagen voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. De rechtbank is van oordeel dat hierbij als bijzondere voorwaarden de maatregel Toezicht en Begeleiding en behandeling bij de Waag, inhoudende systeembehandeling en behandeling door een individuele psycholoog, moeten worden opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring-Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
schuldheling, meermalen gepleegd.
-
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
-
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging- Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
120 dagen.- Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
- Bepaalt dat een gedeelte, te weten
101 dagen, van deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
- Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
- De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte voor het einde van de proeftijd de navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
-
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding, binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Samen Veilig Midden-Nederland, Tiberdreef 8 te Utrecht, en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
zich onder behandeling zal stellen bij de polikliniek De Waag of een vergelijkbare instelling, inhoudende een systeembehandeling en behandeling door een individuele psycholoog, ten einde zich te laten behandelen voor zijn post-traumatische stressstoornis en waarbij wordt gewerkt aan een positieve ontwikkeling van zijn persoonlijkheid, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, tenzij de reclassering dit niet langer noodzakelijk acht;
- Waarbij aan Samen Veilig Midden-Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorlopige hechtenis-Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Akkermans, voorzitter tevens kinderrechter, mrs. H.A. Gerritse en A.R. Creutzberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juli 2016.
De griffier is buiten staat mede dit vonnis te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, één of meer vuurwapens en/of onderdelen van vuurwapens van
categorie III, te weten
- een pistool merk CZ, model 83, kaliber 7.65 mm en/of
- een pistool merk walther, model 22, kaliber .22 en/of
- een geluiddemper voor een vuurwapen (gemonteerd op de Walther P22) en/of
- een patroonmagazijn van een vuurwapen merk Heckler & Koch, type USP Compact,
kaliber 9 x 19 mm ,
en/of munitie van categorie III, te weten
- twee patronen kaliber 7.65 mm en/of
- 17 patronen kaliber .22 mm en/of
- 7 patronen kaliber 9 mm
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
één of meer goed(eren) te weten twee, althans één, paspoort(en) (op naam van
[benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] ) en/of een sleutelbos en/of een of meer
(losse) sleutel(s) en/of afstandsbedieningen heeft verworven, voorhanden
gehad, en/of overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit /
deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs diende te vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
art. 417bis Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 11 mei 2016, doorgenummerde pagina 5 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583 met sluitingsdatum 12 mei 2016.
2.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 11 mei 2016, doorgenummerde pagina’s 5 – 6 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583 met sluitingsdatum 12 mei 2016.
3.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 11 mei 2016, doorgenummerde pagina 7 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583 met sluitingsdatum 12 mei 2016.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 11 mei 2016, doorgenummerde pagina 11 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583 met sluitingsdatum 12 mei 2016.
5.Proces-verbaal ter terechtzitting van 15 juli 2016, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
6.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een proces-verbaal aangifte d.d. 28 december 2015, doorgenummerde pagina 138 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583 met sluitingsdatum 12 mei 2016.
7.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een bijlage goederen bijhorende bij het proces-verbaal aangifte d.d. 28 december 2015, doorgenummerde pagina 140 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583 met sluitingsdatum 12 mei 2016.
8.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van aangifte d.d. 29 december 2015, doorgenummerde pagina’s 155 - 156 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583 met sluitingsdatum 20 mei 2016.
9.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van aangifte d.d. 30 december 2015, doorgenummerde pagina’s 142 - 143 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583 met sluitingsdatum 12 mei 2016.
10.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een afschrift van een proces-verbaal aangifte d.d. 11 mei 2016, doorgenummerde pagina’s 145 - 146 van het proces-verbaal met nummer PL0900-2016143583 met sluitingsdatum 12 mei 2016.