ECLI:NL:RBMNE:2016:4589
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de ISD-maatregel en onnodige vertraging in de behandeling van de veroordeelde
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2016 uitspraak gedaan over de voortzetting van de ISD-maatregel voor de veroordeelde, geboren in 1995. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onnodige vertraging is opgetreden in de behandeling van de veroordeelde, veroorzaakt door een verschil van inzicht tussen de reclassering en de Penitentiaire Inrichting (PI) over de tenuitvoerlegging van de maatregel. Ondanks deze vertraging heeft de rechtbank geoordeeld dat het noodzakelijk is om de ISD-maatregel voort te zetten, omdat de kans op recidive anders zeer hoog is.
De rechtbank heeft de stukken in het dossier bestudeerd, waaronder het voortgangsverslag van 20 mei 2016, waarin wordt geadviseerd om de ISD-maatregel te continueren. De verdediging heeft aangegeven dat de veroordeelde de behandeling binnen de ISD-maatregel wil voortzetten, maar heeft ook haar bezorgdheid geuit over de vertraging in de plaatsing. De officier van justitie heeft ter zitting geconcludeerd tot voortzetting van de maatregel.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de behandeling van de veroordeelde onnodige vertraging heeft opgelopen, terwijl er een duidelijk vonnis lag dat een klinische behandeling vereiste. De veroordeelde is inmiddels geplaatst in de gesloten afdeling van de PI, maar de behandeling is nog niet gestart. De rechtbank heeft benadrukt dat de voortzetting van de ISD-maatregel van groot belang is voor de veroordeelde, zodat hij de benodigde behandeling kan ondergaan en de kans op herhaling van strafbare feiten kan worden verminderd. De rechtbank heeft gelet op artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht en heeft besloten dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt voortgezet.